ECLI:NL:RBDHA:2020:2343
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake intrekking Schengenvisum en toegangsweigering
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 14 februari 2020 uitspraak gedaan op een verzoek om een voorlopige voorziening van een verzoekster wiens Schengenvisum door de Deense autoriteiten was ingetrokken. De verzoekster, geboren in 1969 en in het bezit van de Kosovaarse nationaliteit, had op 5 februari 2020 een Schengenvisum aangevraagd en was op 11 februari 2020 samen met haar zoon Nederland binnengekomen. De intrekking van het visum was gebaseerd op het feit dat het doel en de omstandigheden van haar verblijf onvoldoende waren aangetoond, en dat de informatie die zij had verstrekt niet betrouwbaar was. De verzoekster had bezwaar aangetekend tegen de intrekking van het visum en administratief beroep ingesteld tegen de weigering van toegang tot Nederland.
De voorzieningenrechter heeft beoordeeld of het bezwaar en het administratief beroep een redelijke kans van slagen hadden. Hierbij werd opgemerkt dat de verzoekster niet in haar verdedigingsbelangen was geschaad, ondanks haar claim dat zij niet tijdig het procesdossier had ontvangen. De voorzieningenrechter concludeerde dat de verklaringen van verzoekster over haar reisdoel tegenstrijdig waren en dat verweerder terecht had geconcludeerd dat er twijfel bestond over het reisdoel. De voorzieningenrechter oordeelde dat de intrekking van het visum en de weigering van toegang tot Nederland op goede gronden waren gedaan.
Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, met de overweging dat noch het bezwaar tegen de intrekking van het visum, noch het administratief beroep tegen de toegangsweigering een redelijke kans van slagen hadden. De uitspraak werd gedaan door mr. E.S.G. Jongeneel, in aanwezigheid van griffier mr. R. Kroes, en werd op dezelfde dag telefonisch medegedeeld aan de partijen.