ECLI:NL:RBDHA:2020:2343

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 februari 2020
Publicatiedatum
16 maart 2020
Zaaknummer
AWB - 20 _ 1230
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake intrekking Schengenvisum en toegangsweigering

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 14 februari 2020 uitspraak gedaan op een verzoek om een voorlopige voorziening van een verzoekster wiens Schengenvisum door de Deense autoriteiten was ingetrokken. De verzoekster, geboren in 1969 en in het bezit van de Kosovaarse nationaliteit, had op 5 februari 2020 een Schengenvisum aangevraagd en was op 11 februari 2020 samen met haar zoon Nederland binnengekomen. De intrekking van het visum was gebaseerd op het feit dat het doel en de omstandigheden van haar verblijf onvoldoende waren aangetoond, en dat de informatie die zij had verstrekt niet betrouwbaar was. De verzoekster had bezwaar aangetekend tegen de intrekking van het visum en administratief beroep ingesteld tegen de weigering van toegang tot Nederland.

De voorzieningenrechter heeft beoordeeld of het bezwaar en het administratief beroep een redelijke kans van slagen hadden. Hierbij werd opgemerkt dat de verzoekster niet in haar verdedigingsbelangen was geschaad, ondanks haar claim dat zij niet tijdig het procesdossier had ontvangen. De voorzieningenrechter concludeerde dat de verklaringen van verzoekster over haar reisdoel tegenstrijdig waren en dat verweerder terecht had geconcludeerd dat er twijfel bestond over het reisdoel. De voorzieningenrechter oordeelde dat de intrekking van het visum en de weigering van toegang tot Nederland op goede gronden waren gedaan.

Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, met de overweging dat noch het bezwaar tegen de intrekking van het visum, noch het administratief beroep tegen de toegangsweigering een redelijke kans van slagen hadden. De uitspraak werd gedaan door mr. E.S.G. Jongeneel, in aanwezigheid van griffier mr. R. Kroes, en werd op dezelfde dag telefonisch medegedeeld aan de partijen.

Uitspraak

Rechtbank DEN Haag

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/1230
uitspraak van de voorzieningenrechter van 14 februari 2020 op het verzoek om een voorlopige voorziening van

[verzoekster] , verzoekster,

v-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde mr. J.J.J. Jansen),
tegen

de minister van Buitenlandse Zaken, verweerder

(gemachtigde: mr. F.M. Ticheler).

Procesverloop

Bij besluit van 11 februari 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de door Deense autoriteiten aan verzoekster verleende Schengenvisum type C ingetrokken. Bij afzonderlijke besluiten van gelijke datum heeft verweerder verzoekster de toegang tot Nederland geweigerd en haar een vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 6, eerste en tweede lid, Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd.
Verzoekster heeft op 14 februari 2020 bezwaar ingesteld tegen de intrekking van het visum en administratief beroep tegen de toegangsweigering. Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen ter voorkoming van de door verweerder voorgenomen uitzetting totdat op het bezwaar of administratief beroep is beslist.

Overwegingen

1. De voorzieningenrechter beoordeelt bij een verzoek om een voorlopige voorziening hangende bezwaarprocedure of administratief beroep of het bezwaar of administratief beroep een redelijke kans van slagen heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2. Artikel 8:83, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat de voorzieningenrechter uitspraak kan doen zonder dat partijen worden uitgenodigd om op een zitting te verschijnen, indien onverwijlde spoed dat vereist en partijen daardoor niet in hun belangen worden geschaad.
2.1.
Na kennisneming van de stukken en gelet op het feit dat uitzetting van verzoekster naar [plaats] gepland staat voor 15 februari 2020, om 09.25 uur, ziet de voorzieningenrechter aanleiding om van deze bevoegdheid gebruik te maken.
3. Verzoekster is geboren op [geboortedatum] 1969 en in het bezit van de Kosovaarse nationaliteit. Aan haar is op 5 februari 2020 een Schengenvisum verstrekt door de Noorse ambassade namens de Deense autoriteiten. Verzoekster is samen met haar zoon, die beschikte over een visum verstrekt door de Duitse autoriteiten, op 11 februari 2020 geland op [luchthaven] .
4. Met het bestreden besluit heeft verweerder het visum van verzoekster ingetrokken, omdat het doel en de omstandigheden van het voorgenomen verblijf onvoldoende zijn aangetoond en de informatie die is verstrekt met betrekking tot het doel en de omstandigheden van het beoogd verblijf niet betrouwbaar is. Daarnaast heeft verweerder haar bij afzonderlijk besluit de toegang tot Nederland geweigerd, omdat zij niet beschikte over een geldig visum, een retourticket en documenten waaruit blijkt dat ze naar Denemarken gaat. Verweerder heeft verzoekster daarop in bewaring gesteld vanwege het grensbewakingsbelang en zich op het standpunt gesteld dat met een minder dwingende maatregel dit belang wordt prijsgegeven.
5. Verzoekster stelt allereerst dat verweerder haar heeft belemmerd in de rechtsgang door haar niet tijdig het procesdossier te verstrekken en zij daardoor in haar verdedigingsbelangen is geschaad.
5.1.
De voorzieningenrechter volgt verzoekster niet in dit betoog. Niet in geschil is dat verzoekster in het bezit is gesteld van het bestreden besluit, rechtsmiddelen heeft aangewend tegen het intrekken van het visum en de toegangsweigering en zij daarbij een verzoek om een voorlopige voorziening heeft ingediend. Daarnaast stelt de voorzieningenrechter vast dat het bezwaar, het administratief beroep en het verzoek tijdig zijn ingediend op 14 februari 2020 om 14.30 uur en dat verweerder op verzoek van de voorzieningenrechter om 15.03 uur de relevante stukken heeft ingediend. Nadat verweerder zijn verweerschrift heeft uitgebracht, is verzoekster in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het verweerschrift en de overgelegde stukken. Hoewel de gestelde termijnen kort waren, past dit naar het oordeel van de voorzieningenrechter bij het karakter van een spoedverzoek om een voorlopige voorziening tegen een voorgenomen uitzetting. Met de geboden hoor- en wederhoor is verzoekster afdoende in de gelegenheid gesteld haar standpunt naar voren te brengen. Dit maakt dat de voorzieningenrechter van oordeel is dat verzoekster niet in haar verdedigingsbelangen is geschaad.
6. Verzoekster is het niet eens met de intrekking van haar visum en stelt dat de intrekking op onjuiste gronden berust. Haar zoon, met wie zij samen Nederland is ingereisd, is wel toegelaten tot Nederland. Het doel van haar verblijf is om haar dochter, schoonzoon en pasgeboren kleinkind te bezoeken in België om vervolgens twee weken naar Denemarken te gaan met haar dochter om bij de familie [A] te verblijven. In dit kader heeft verzoekster adressen verstrekt en een geboorteakte. Dit maakt volgens verzoekster dat verweerder onvoldoende heeft onderbouwd waarom de verstrekte informatie over het doel en de omstandigheden van het verblijf onbetrouwbaar is. Het lag op de weg van verweerder om de verklaringen van verzoekster te verifiëren dan wel haar in de gelegenheid te stellen het doel en de omstandigheden van het verblijf nader te onderbouwen. Tot slot stelt verzoekster dat niet is gebleken dat zij Denemarken niet zou aandoen. Van de verklaringen in het proces-verbaal kan volgens haar niet worden uitgegaan. Blijkbaar is gebruikgemaakt van telefonische tolken, waardoor het waarschijnlijk is dat er fouten zijn gemaakt in de vertaling of sprake is geweest van miscommunicatie. Daarnaast is het visum geldig tot 20 maart 2020 wat het onwaarschijnlijk maakt dat zij enkel haar dochter in België zou bezoeken.
7. De voorzieningenrechter ziet zich gesteld voor de vraag of verweerder op goede gronden het visum van verzoekster heeft ingetrokken. De voorzieningenrechter beantwoordt deze vraag bevestigend en overweegt daartoe als volgt.
7.1.
Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder zich deugdelijk gemotiveerd op het standpunt gesteld dat het reisdoel bij de aanvraag van het visum niet overeenkomt met de verklaringen die verzoekster heeft afgelegd ten overstaan van de Koninklijke Marechaussee (KMar) bij inreis. In dit kader stelt de voorzieningenrechter voorop dat verzoekster bij de Deense vertegenwoordiging in Ankara in Turkije een visum heeft aangevraagd en het daarmee in de rede ligt dat verzoekster Denemarken beoogde te bezoeken. Verzoekster heeft echter ten overstaan van de KMar verklaard dat hoewel zij naar Denemarken wilde haar dochter inmiddels was bevallen en ze daarom wenst door te reizen naar België om daarna terug te keren naar [plaats] . Deze verklaring rechtvaardigt verweerders conclusie dat er twijfel is ontstaan over het reisdoel van verzoekster. In tegenstelling tot het betoog van verzoekster is niet gebleken dat verweerder gebruik heeft gemaakt van een incompetente tolken. Ook blijkt uit het proces-verbaal niet dat sprake is geweest van fouten in de vertaling of miscommunicatie. De enkele stelling daartoe is naar het oordeel van de voorzieningenrechter onvoldoende. Dit maakt dat uitgegaan kan worden van de verklaringen van verzoekster zoals weergegeven in het proces-verbaal. De in bezwaar aangeleverde namen en adressen van familieleden in België en Denemarken en de verklaring van verzoekster dat ze het merendeel van de tijd in Denemarken zal doorbrengen, hebben verweerder niet tot een andere conclusie hoeven brengen. Verweerder stelt niet ten onrechte dat deze verklaringen tegenstrijdig zijn met de verklaringen die verzoekster ten overstaan van de KMar heeft afgelegd en daarmee het gestelde verblijfsdoel onbetrouwbaar maken. Daarnaast stelt verweerder zich naar het oordeel van de voorzieningenrechter in redelijkheid op het standpunt dat het aan verzoekster was om bij een gewijzigd reisdoel een ander visum aan te vragen dan wel reeds bij het inreizen stukken mee te nemen waaruit het gewijzigde reisdoel blijkt. Verzoekster heeft dit niet gedaan, wat maakt dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt stelt dat er geen aanleiding bestaat om nader onderzoek te doen.
7.2.
Dat de zoon van verzoekster, waarmee ze Nederland is ingereisd, wel is toegelaten tot Nederland, brengt de voorzieningenrechter niet tot het oordeel dat het bestreden besluit onjuist is of verweerder heeft gehandeld in strijd met het gelijkheidsbeginsel. Uit informatie verstrekt door verzoekster volgt dat haar zoon door de Duitse autoriteiten in het bezit is gesteld van een visum. Dit gegeven maakt dat niet op voorhand gesteld kan worden dat de situatie van verzoekster hetzelfde is als die van haar zoon. Nu het aan verzoekster is om een beroep op het gelijkheidsbeginsel te onderbouwen en zij dit niet heeft gedaan faalt het beroep op het gelijkheidsbeginsel.
7.3.
Door intrekking van het Schengenvisum is verzoekster niet langer in het bezit van een geldig visum en heeft verweerder haar de toegang tot Nederland kunnen weigeren. Toestaan van verblijf zou immers tot gevolg hebben dat verweerder het grensbewakingsbelang zou prijsgeven.
7.4.
Uit het bovenstaande volgt dat noch het bezwaar tegen het intrekken van het Schengenvisum noch het administratief beroep tegen de toegangsweigering een redelijke kans van slagen hebben.
8. Dit maakt dat de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening zal afwijzen. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de rechtbank wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.S.G. Jongeneel, rechter, in aanwezigheid van mr. R. Kroes, griffier. De beslissing is partijen op 14 februari 2020 om 18:15 uur telefonisch medegedeeld.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan geen hoger beroep worden ingesteld.