ECLI:NL:RBDHA:2020:2292

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 maart 2020
Publicatiedatum
16 maart 2020
Zaaknummer
AWB - 20 _ 1119
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening horeca-inrichting Den Haag na sluiting op basis van illegale exploitatie

Op 12 maart 2020 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om een voorlopige voorziening. De zaak betreft de sluiting van een horeca-inrichting in Den Haag, die op 6 februari 2020 door de waarnemend burgemeester was bevolen onder het opleggen van een last onder bestuursdwang. De sluiting ging in op 10 februari 2020, omdat de exploitant, verzoeker, de horeca-inrichting niet exploiteerde conform de verleende vergunningen aan de vorige ondernemer. Verzoeker had bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening, zodat hij de horeca-inrichting kon blijven exploiteren in afwachting van een besluit op zijn aanvraag voor eigen vergunningen.

Tijdens de zitting op 27 februari 2020 heeft de voorzieningenrechter de argumenten van verzoeker en verweerder gehoord. Verzoeker stelde dat hij de horeca-inrichting inmiddels had aangepast en dat deze voldeed aan de eisen van een restaurant. Echter, de voorzieningenrechter oordeelde dat de bevindingen van eerdere controles, waaruit bleek dat de inrichting niet als restaurant werd geëxploiteerd maar als café/bar, de sluiting rechtvaardigden. De voorzieningenrechter benadrukte dat het oordeel voorlopig van aard is en niet bindend voor een eventueel bodemgeding.

Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, omdat er geen reden was om te twijfelen aan de rechtmatigheid van de sluiting. De voorzieningenrechter concludeerde dat verzoeker de horeca-inrichting op illegale wijze had geëxploiteerd en dat de sluiting noodzakelijk was, gezien de eerdere waarschuwingen en de overtredingen van de vergunningseisen. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en er werd geen rechtsmiddel tegen deze beslissing open gesteld.

Uitspraak

REchtbank DEN Haag

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/1119
uitspraak van de voorzieningenrechter van 12 maart 2020 op het verzoek om een voorlopige voorziening van

[verzoeker] , h.o.d.n. [verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. M.G. Cantarella),
tegen

de waarnemend burgemeester van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: S.E. el Boustati).

Procesverloop

Bij besluit van 6 februari 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder bevolen, onder het opleggen van een last onder bestuursdwang, dat de horeca-inrichting aan de [adres] te [plaats] voor onbepaalde tijd wordt gesloten, ingaande op 10 februari 2020, om 12.00 uur.
Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Voorts heeft hij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft de sluiting van de horeca-inrichting opgeschort tot de voorzieningenrechter uitspraak heeft gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 februari 2020.
Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2.1.
Aan de vorige exploitant van de horeca-inrichting aan de [adres] te [plaats] zijn bij besluiten van 11 juli 2019 een exploitatievergunning en een drank- en horecavergunning (DHW-vergunning) verleend voor het exploiteren van een restaurant (categorie 2). Voorts is bij besluit van 11 juli 2019 een aanwezigheidsvergunning verleend voor twee kansspelautomaten.
2.2.
Verzoeker drijft de horeca-inrichting sinds 17 juli 2019. Hij heeft op
24 september 2019 een aanvraag om een exploitatievergunning, een DHW-vergunning voor de (voortzetting van de) exploitatie van een restaurant aan de [adres] te [plaats] alsmede een aanvraag voor een aanwezigheidsvergunning ingediend.
2.3.
Bij brief van 21 november 2019 heeft verweerder verzoeker een eenmalige waarschuwing gegeven, omdat op 1 en 3 november 2019 is geconstateerd dat hij de horeca-inrichting niet exploiteert overeenkomstig de op 11 juli 2019 aan de vorige ondernemer verleende vergunning (als restaurant), maar als café/bar. Verzoeker krijgt de ruimte om zijn gedrag aan te passen en maatregelen te nemen. Wanneer de overtreding aanhoudt, kan worden overgegaan tot sluiting van de horeca-inrichting.
2.4.
Op 27 november 2019 heeft wederom een controle plaatsgevonden in de horeca-inrichting. Hiervan is een bestuurlijke rapportage opgemaakt.
2.5.
Bij het primaire besluit heeft verweerder bevolen, onder het opleggen van een last onder bestuursdwang, dat de horeca-inrichting aan de [adres] te Den Haag voor onbepaalde tijd wordt gesloten, ingaande op 10 februari 2020, om 12.00 uur. Hieraan is ten grondslag gelegd dat bij de controle op 27 november 2019 wederom is geconstateerd dat verzoeker een horeca-inrichting exploiteert die niet voldoet aan de vergunning die aan de vorige ondernemer is verleend; de inrichting wordt nog altijd niet geëxploiteerd als restaurant. Daarmee exploiteert verzoeker de horeca-inrichting op illegale wijze.
3. Verzoeker heeft aangevoerd dat geen sprake is van illegale exploitatie, Hij heeft inmiddels wijzigingen in de horeca-inrichting doorgevoerd en een verbouwing verricht, waardoor wel degelijk sprake is van een restaurant. Er kunnen (drie componenten) maaltijden worden bereid en geserveerd. Voorts heeft hij ervoor gekozen om de waterpijpen (shisha) uit de horeca-inrichting te verwijderen.
4. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
5.1.
Niet in geschil is dat verzoeker, in afwachting van een besluit op zijn aanvraag om verlening van vergunningen voor de voortzetting van de horeca-inrichting, de horeca-inrichting mag exploiteren. Dit wordt door verweerder toegestaan op basis van de aan de vorige ondernemer verleende vergunningen (zie overweging 2.1.).
De voorzieningenrechter is van oordeel dat, anders dan verzoeker meent, de aan de vorige ondernemer verleende vergunningen niet met de zaak zijn ‘overgenomen’. Indien een nieuwe ondernemer tijdens de overgangsperiode de exploitatie voortzet, dan dient, gelet op de aan de vorige ondernemer verleende vergunningen, sprake te zijn van eenzelfde vorm van exploitatie. In dit geval als restaurant. Verzoeker heeft bij zijn aanvraag om verlening van vergunningen ook aangegeven dat hij het restaurant ongewijzigd heeft overgenomen, dat hij het als zodanig exploiteert en dat hij gebruik maakt van de overgangsperiode.
5.2.
Uit het proces-verbaal van de controle op 1 november 2019 blijkt dat in de horeca-inrichting van verzoeker 20 shisha-pijpen klaar stonden voor gebruik, dat geen van de tafels was gedekt, dat er geen zichtbare menukaart was, dat de keukenapparatuur koud was en dat, hoewel enkele ingrediënten die gebruikt kunnen worden voor het bereiden van voedsel zijn aangetroffen, deze niet waren klaargezet of voorbereid voor verwerking (er was geen sprake van een ‘mise en place’). Er was een bezoeker die een elders gehaald bakje friet nuttigde. Verzoeker heeft verklaard dat ‘het eten toevallig op was’. De bevindingen zijn met verzoeker besproken. Uit het proces-verbaal van de controle op 3 november 2019 blijkt dat in de horeca-inrichting 13 shisha-pijpen stonden, dat in de rokersruimte daarnaast enkele personen shisha rookten, dat twee tafels waren voorzien van een bord met daaronder een menukaart, dat zich in de keuken bakjes bevonden met reeds bereid voedsel en dat er geen activiteiten zichtbaar waren die duidden op het bereiden van enig menu. De bevindingen zijn besproken met de broer van verzoeker en er is gewacht tot verzoeker was gearriveerd.
Verzoeker is op 21 november 2019 gewaarschuwd dat hij de horeca-inrichting dient te exploiteren als restaurant en niet als café/bar. Uit het proces-verbaal van de controle op
27 november 2019 blijkt dat in de horeca-inrichting 20 shisha-pijpen klaar stonden voor gebruik, dat zich enkele bezoekers in de rookruimte bevonden, dat de keukenapparatuur koud was, dat er meer ingrediënten in de keuken aanwezig waren dan bij de voorgaande controles, maar onvoldoende om een gerecht van de menukaart te maken, en dat een tafel was voorzien van zes borden met bestek. De horeca-inrichting had nagenoeg afgeplakte ramen. De bevindingen zijn besproken met de aanwezige leidinggevende.
5.3.
Verzoeker heeft aangevoerd dat hij een ‘restaurant 2.0’ exploiteert, waarbij jong publiek een maaltijd al dan niet snel nuttigt om vervolgens wat langer met vrienden te blijven zitten en soms daarbij een waterpijp te gebruiken. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder, gelet op de bevindingen in de processen-verbaal, heeft mogen concluderen dat de horeca-inrichting was gericht op het gebruik van shisha-pijpen en dat niet is gebleken van een daadwerkelijke exploitatie als restaurant. Verzoeker heeft verweerder bij e-mailbericht van 4 februari 2020 meegedeeld dat er een kleine verbouwing heeft plaatsgevonden en dat thans sprake is van een echt restaurant, dat er volwaardige maaltijden kunnen worden geserveerd en dat hij ervoor heeft gekozen om de waterpijpen uit de horeca-inrichting te verwijderen. De voorzieningenrechter overweegt dat dit pas na meerdere controles en zonder onderbouwing wordt aangevoerd. De eerdere bevindingen bij voornoemde controles worden daarnaast bevestigd met bevindingen van na het primaire besluit, zoals vermeld in het mutatierapport van 10 februari 2020. Hieruit blijkt dat de wijkagent op meerdere momenten heeft waargenomen dat de ramen van de horeca-inrichting waren afgeplakt, dat er shisha gerookt werd en dat er geen gebruik werd gemaakt van de gedekte tafels. Verzoeker heeft ter zitting nog meegedeeld dat hij weer zestien waterpijpen heeft staan. Hij heeft ook besloten om, in tegenstelling tot zijn mededeling bij het zienswijzegesprek op 29 januari 2020, af te zien van het aantrekken van een kok. Uit het voorgaande volgt dat de horeca-inrichting niet wordt geëxploiteerd conform de eerdere vergunningen en dat sprake is van een gewijzigde exploitatie zoals bedoeld in artikel 2:28, zesde lid, aanhef en onder e, van de APV.
5.4.
De voorzieningenrechter overweegt dat artikel 2:30, eerste lid, aanhef en onder c, van de APV verweerder de bevoegdheid biedt om in een situatie zoals hier aan de orde een horeca-inrichting tijdelijk of voor onbepaalde tijd gesloten te verklaren. Hieruit volgt niet, en ook overigens volgt dit niet uit de APV, dat de aan een eerdere ondernemer verleende vergunningen eerst dienen te worden ingetrokken alvorens over te kunnen gaan tot sluiting, zoals verzoeker heeft gesteld.
5.5.
Verweerder heeft in het bestreden besluit op goede gronden het standpunt ingenomen dat verzoeker de horeca-inrichting op illegale wijze heeft geëxploiteerd. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder, in lijn met het Handhavingsbeleid horeca en alcoholverstrekkers bij categorie B overtredingen, zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat, nu reeds een waarschuwing is gegeven, sluiting voor onbepaalde tijd noodzakelijk is. Vooralsnog kan dan ook niet worden geoordeeld dat het bezwaar van verzoeker een redelijke kans van slagen heeft.
6. Het verzoek om een voorlopige voorziening zal worden afgewezen.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Biever, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van A.J. van Rossum, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 maart 2020.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

BIJLAGE

Algemene plaatselijke verordening voor de gemeente Den Haag (APV)

Artikel 2:28
1. Het is, behoudens het bepaalde in artikel 2:28B, verboden een horeca-inrichting te exploiteren zonder vergunning van de burgemeester.
(…)
6. De burgemeester kan de exploitatievergunning geheel of gedeeltelijk weigeren, tijdelijk of voor onbepaalde tijd geheel of gedeeltelijk intrekken of wijzigen, indien:
(…)
e. er sprake is van een gewijzigde exploitatie, met uitzondering van een wijziging in het beheer als bedoeld in artikel 2:30C, tweede lid, of een wijziging in de ondernemer, waarvoor geen nieuwe exploitatievergunning is aangevraagd;
(…)
Artikel 2:28F
1. Een vergunning ex artikel 2:28 vervalt, zodra het exploiteren van de horeca-inrichting is beëindigd en op een volledige aanvraag om een nieuwe vergunning voor het exploiteren van dezelfde horeca-inrichting is beslist, of, indien zodanige aanvraag niet is ingediend binnen 13 weken na het beëindigen van het exploiteren van de horeca-inrichting, bij het verstrijken van deze termijn.
2. Van beëindiging van het exploiteren van de horeca-inrichting is sprake, indien:
a. de horeca-inrichting blijkens de registers van de Kamer van Koophandel en Fabrieken niet meer voor rekening van de ondernemer, op wiens naam de vergunning is gesteld, wordt geëxploiteerd;
b. op grond van andere informatie blijkt, dat de horeca-inrichting niet meer voor rekening van de ondernemer, op wiens naam de vergunning is gesteld, wordt geëxploiteerd.
3. Van de beëindiging van het exploiteren van de horeca-inrichting doet de ondernemer op wiens naam de vergunning is gesteld onverwijld schriftelijk mededeling aan de burgemeester.
Artikel 2:30, voor zover hier van belang:
1. De burgemeester kan een horeca-inrichting tijdelijk of voor onbepaalde tijd gesloten verklaren indien:
a. die horeca-inrichting wordt geëxploiteerd zonder geldige exploitatievergunning;
c. een van de in artikel 2:28, vijfde of zesde lid, genoemde situaties zich voordoet.
Handhavingsbeleid voor Horeca en Alcoholverstrekkers (BSD/2015.894 – RIS 288641)
Categorie B
Overtreding/incident Maatregel
Illegale exploitatie 1e: waarschuwing
2e: sluiting onbepaalde tijd