7.5Naar het oordeel van de rechtbank biedt voorschrift 6, zoals dit gewijzigd is, in samenhang met de motivering in bestreden besluit II voldoende inzicht op welke wijze de procedure van de schadeafhandeling is ingericht en welke rol en verantwoordelijkheid verweerder daarin heeft. De vaste jurisprudentie van de Afdeling in aanmerking genomen, heeft verweerder zich op goede gronden op het standpunt gesteld dat hij niet bevoegd is tot het stellen van inhoudelijke eisen aan de procedure van schadeafhandeling, nu hiervoor andere wettelijke regelingen in het leven zijn geroepen. In het kader van het verlenen van instemming aan een winningsplan is het echter wel de verantwoordelijkheid van verweerder om de kans op schade door gaswinning mee te wegen bij zijn beslissing. Aan deze verantwoordelijkheid heeft verweerder door de gestelde voorschriften voldaan. Daarnaast heeft verweerder in het gewijzigde voorschrift 6 bij bestreden besluit II een passender invulling gegeven aan zijn rol bij een eventuele procedure van schadeafhandeling, namelijk het kenbaar meewegen van de belangen van de burger en het bieden van duidelijkheid over de wijze waarop de schadeprocedure is ingericht. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek met bestreden besluit II toereikend hersteld. De beroepen van eiser 1 en eiseres 2 voor zover gericht tegen bestreden besluit II zijn ongegrond.
8. Onder verwijzing naar het vorenstaande is naar het oordeel van de rechtbank het motiveringsgebrek dat op een drietal punten aan bestreden besluit I kleefde toereikend hersteld. Gelet hierop, heeft verweerder in redelijkheid instemming kunnen verlenen aan het winningsplan dat hier voorligt.
9. Gelet op de in de tussenuitspraak geconstateerde gebreken, zijn de beroepen gericht tegen bestreden besluit I gegrond en dient bestreden besluit I te worden vernietigd.
10. Nu verweerder de in de tussenuitspraak geconstateerde gebreken door middel van de aanvullende motivering heeft hersteld en dat, zoals reeds is geoordeeld in de tussenuitspraak, de overige beroepsgronden van eisers niet slagen, zullen de rechtsgevolgen van bestreden besluit I in stand worden gelaten.
11. Omdat de rechtbank het beroep tegen bestreden besluit I gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eisers het door hen betaalde griffierecht vergoedt.
12. De rechtbank ziet voorts aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten van eiser 1 in de beroepsfase. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.280,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijze na een bestuurlijke lus, met een waarde per punt van € 512,- en een wegingsfactor 1).
13. Eiseres 2 heeft blijkens het door haar ingevulde formulier proceskosten verzocht om vergoeding van de gemaakte reiskosten voor het bijwonen van de zitting ten bedrage van € 110,88. De rechtbank wijst dit toe en zal verweerder in deze door eiseres 2 gemaakte proceskosten veroordelen. Voorts heeft eiseres verzocht om vergoeding van de kosten van de door haar ingeschakelde deskundige ing. G.B.M. Wigger. Gelet op het feit dat de rechtbank in rechtsoverweging 5.2 van de tussenuitspraak heeft geoordeeld dat de rapportages van Wigger wegens strijd met de goede procesorde buiten inhoudelijke bespreking blijven, komen de hiermee gemoeide deskundigenkosten niet voor vergoeding in aanmerking.
- verklaart het beroep van eiser 1 en dat van eiseres 2 voor zover gericht tegen bestreden besluit I gegrond;
- vernietigt bestreden besluit I;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit I in stand blijven;
- verklaart het beroep van eiser 1 en dat van eiseres 2 voor zover gericht tegen bestreden besluit II ongegrond;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser 1 tot een bedrag van € 1.280,-;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres 2 tot een bedrag van
€ 110,88;
- draagt verweerder op het door eiser 1 betaalde griffierecht van € 333- en het door eiseres 2 betaalde griffierecht van € 333,- aan hen te vergoeden
.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.A.J. Overdijk, voorzitter, en mr. E.M.M Kettenis-de Bruin en mr. J.C.A. de Poorter, leden, in aanwezigheid van mr. N. Breda, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 november 2019.
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.