In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 februari 2020 een beschikking gegeven inzake de voortzetting van een crisismaatregel voor een betrokkene, geboren in 1946. De officier van justitie had op 7 februari 2020 een verzoek ingediend tot verlenging van de crisismaatregel, die eerder op 6 februari 2020 was opgelegd. De betrokkene, die in een kwetsbare toestand verkeerde na een val met ernstige verwondingen, was op dat moment opgenomen in een geriatrische afdeling. Tijdens de zitting op 10 februari 2020 heeft de betrokkene zich verzet tegen de opname, waarbij hij aangaf in staat te zijn om met behulp van medicatie zijn alcoholgebruik te beheersen en terug naar huis te willen gaan. De rechtbank heeft echter vastgesteld dat er sprake was van onmiddellijk dreigend ernstig nadeel, waaronder levensgevaar en ernstige verwaarlozing, en dat er geen minder bezwarende alternatieven beschikbaar waren. De rechtbank oordeelde dat de noodzakelijke zorg niet kon worden afgewacht en dat de betrokkene onvoldoende ziekte-inzicht had. De machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel werd verleend voor een periode van drie weken, tot en met 2 maart 2020. De beschikking is gegeven door mr. C.M. van der Kleijn, rechter, en is vastgesteld op 20 februari 2020.