Overwegingen
1. Eiser is staatloos Palestijn en is geboren op [geboortedatum] in Libanon. Op 6 november 2018 heeft hij een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend.
2. Eiser heeft ter onderbouwing van zijn aanvraag verklaard dat er verschillende redenen zijn geweest voor zijn vertrek uit Libanon. Allereerst wilde hij weg uit Libanon om zijn scholing voort te kunnen zetten. Het kostte hem ieder jaar veel geld om de vergunning hiervoor te verlengen. Daarnaast heeft eiser verklaard dat Libanon niet zijn land is en dat hij nooit welkom was in Libanon. In Libanon wordt gediscrimineerd. Eiser heeft via zijn vader ook banden met Syrië en heeft daar gewoond totdat zijn familie in verband met de oorlog het land moest ontvluchten. Verder heeft eiser verklaard dat hij uit Libanon is vertrokken omdat hij zelf zijn ziektekosten moest betalen. Het geld dat hij kreeg van UNRWAwas nauwelijks voldoende om van te leven. Er was voor hem in Libanon geen mogelijkheid om legaal te werken. Ook is eiser bang dat, indien het beter gaat in Syrië, hij door de Libanese autoriteiten zal worden teruggestuurd naar Syrië en daar zijn militaire dienstplicht zal moeten vervullen.
3. Verweerder acht de identiteit, nationaliteit en etniciteit van eiser geloofwaardig en volgt eiser in de redenen voor zijn vertrek uit Libanon. Verweerder heeft vastgesteld dat Libanon moet worden beschouwd als land van gebruikelijke verblijfplaats en dat eiser in Libanon bescherming door UNRWA heeft genoten. Alhoewel de situatie in Palestijnse vluchtelingenkampen en de hulp op bepaalde punten te wensen overlaat, is niet gebleken dat de bescherming of bijstand ten aanzien van eiser is opgehouden. De door eiser aangevoerde redenen voor zijn vertrek uit Libanon leiden niet tot de conclusie dat eiser Libanon onvrijwillig heeft verlaten. Daarom is de uitsluitingsgrond van artikel 1 (D), eerste paragraaf, van het Vluchtelingenverdrag van toepassing. Dat eiser zich momenteel buiten het mandaatgebied van UNRWA bevindt, maakt niet dat hij niet naar UNRWA-gebied kan terugkeren. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser daarom afgewezen op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
4. Eiser voert allereerst aan dat bij afweging van alle belangen Libanon niet kan worden aangemerkt als land van gebruikelijke verblijfplaats. Als Libanon wel als land van gebruikelijke verblijfsplaats wordt aangemerkt dan is de uitsluitingsgrond van artikel 1D van het Vluchtelingenverdrag niet van toepassing, omdat hij geen hulp of bijstand van UNRWA krijgt. Daarnaast is de algemene situatie in Libanon verslechterd. Libanon keert zich steeds meer tegen de (Syrische) vluchtelingen en de autoriteiten zijn inmiddels ook overgegaan tot uitzetting van vluchtelingen naar Syrië. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft eiser verwezen naar een rapport van Amnesty International van 11 februari 2019 over de mensenrechtensituatie in Libanon, een recent mensenrechtenrapport van het US Department of State (USDOS) van 13 maart 2019 en een aantal nieuwsberichten over gedwongen deportaties van Syrische vluchtelingen. Eiser stelt dat hij geen verblijfsrecht meer heeft in Libanon, omdat zijn verblijfspas geldig was tot 12 december 2018. Hij heeft bericht van de Libanese autoriteiten ontvangen waaruit blijkt dat hij niet zonder toestemming van de autoriteiten kan terugkeren. Tot slot heeft eiser een beroep gedaan op werkinstructie (WI) 2019/12, waarin staat dat verweerder moet beoordelen in hoeverre het aannemelijk is dat vreemdelingen opnieuw een verblijfsrecht kunnen krijgen in het land van de gebruikelijke verblijfplaats. Deze WI is al na twee weken vervangen door WI 2019/13, waarin deze passage is komen te vervallen. Eiser stelt dat hij door wijziging van dit beleid is benadeeld.
De rechtbank oordeelt als volgt.
5. Verweerder heeft Libanon niet ten onrechte als land van gebruikelijke verblijfplaats aangemerkt. Verweerder was niet gehouden om bij de beoordeling of Libanon kan worden aangemerkt als gebruikelijke verblijfplaats ook de voormalige verblijfspositie van eiser in
Syrië van 2005 tot 2011 te betrekken.
6. Verweerder heeft bij de beoordeling van de gebruikelijke verblijfplaats van eiser terecht van belang geacht dat eiser in Libanon is geboren en het grootste deel van zijn leven, namelijk van 2000 tot 2005 en van 2011 tot aan zijn vertrek in 2018 naar Nederland, in Libanon heeft gewoond. Verweerder heeft er verder terecht op gewezen dat eiser een Libanees-Palestijnse moeder heeft, dat zijn moeder, broer, oma, de hele familie van moederskant en de zussen van zijn vader nog steeds in Libanon wonen, dat eiser in Libanon op school heeft gezeten en gewerkt, dat het voor het gezin van eiser mogelijk was om een huis te huren, dat eiser toegang had tot de medische zorg, dat hij legaal in Libanon verbleef en dat hij in het bezit is geweest van een verblijfsvergunning voor studie. Verweerder heeft daarom niet ten onrechte geoordeeld dat het centrum van eisers activiteiten zich in Libanon bevond.
7. Eiser stelling dat UNRWA geen hulp of bijstand verleent, slaagt niet. Verweerder heeft er in het voornemen en het bestreden besluit terecht op gewezen dat eiser een UNRWA document heeft overgelegd waaruit blijkt dat hij bescherming heeft genoten en dat eiser tijdens het nader gehoor heeft verklaard dat zijn familie van UNRWA elke drie maanden een voedselpakket kreeg, 20 dollar per maand per persoon en soms ook hulp bij het betalen van de huur. Verweerder heeft hieruit terecht geconcludeerd dat eiser direct voorafgaand aan of kort vóór het indienen van zijn asielverzoek daadwerkelijk bijstand van UNRWA heeft ontvangen. Ook heeft verweerder terecht vastgesteld dat eiser vrijwillig uit Libanon is vertrokken en dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat UNRWA hem bij terugkeer geen bescherming meer kan bieden omdat hij meerderjarig is. Daarom is de uitsluitingsgrond van artikel 1 (D), eerste paragraaf, van het Vluchtelingenverdrag van toepassing.
8. Verder heeft verweerder niet ten onrechte gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer heeft te vrezen voor vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag. Verweerder heeft kunnen vaststellen dat eiser bij terugkeer mogelijk te maken kan krijgen met discriminatie, maar dat dit niet betekent dat eiser zo ernstig zal worden beperkt in zijn bestaansmogelijkheden dat het onmogelijk wordt op maatschappelijk en sociaal gebied te kunnen functioneren. Dat eiser zelf zijn ziektekosten en scholing moet betalen in Libanon en dat het geld van UNWRA onvoldoende is om van te leven, kan niet tot een ander oordeel leiden omdat dit geen verdragssgerelateerde problemen zijn.
9. Daarnaast heeft verweerder niet ten onrechte gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer naar Libanon een reëel risico loopt op ernstige schade.
Verweerder heeft in het bestreden terecht uiteengezet dat eisers vrees te worden gedeporteerd naar Syrië en daar de dienstplicht te moeten vervullen alleen is gebaseerd op verklaringen van andere Syriërs. De in beroep overgelegde rapporten van mensenrechtenorganisaties en nieuwsberichten kunnen niet tot een ander oordeel leiden.
Verweerder heeft er terecht op gewezen dat de moeder van eiser Libanees-Palestijnse is en met de broer van eiser in Libanon woont evenals een groot deel van zijn familie, en dat eiser zelf ook het grootste deel van zijn leven legaal in Libanon heeft gewoond. Het is dan ook niet vanzelfsprekend dat hij bij de groep van Syrische vluchtelingen hoort die naar Syrië zou worden uitgezet. Eiser heeft dat niet weerlegd met de enkele stelling dat zijn vader een Syrische achtergrond heeft.
10. Eiser heeft met de in beroep overgelegde verlopen verblijfspas en de verklaring van de Libanese autoriteiten van 10 december 2019 niet aannemelijk gemaakt dat hij geen toegang tot Libanon zal krijgen. Verweerder heeft in het verweerschrift terecht opgemerkt dat de verklaring van de Libanese autoriteiten een algemene verklaring is, die niet aan eiser is gericht. Bovendien is onduidelijk hoe eiser dit document heeft gekregen. Voor zover wel van een echte en authentieke verklaring moet worden uitgegaan, heeft verweerder terecht opgemerkt dat hieruit niet blijkt dat eiser absoluut geen toegang tot Libanon heeft.
11. Tot slot heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat een werkinstructie van verweerder geen beleid is en dat eiser niet benadeeld is in zijn positie door het toepassen van WI 2019/13. Eiser heeft dat ter zitting niet weersproken.
12. De aanvraag is terecht afgewezen als ongegrond. Het beroep is ongegrond.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.