ECLI:NL:RBDHA:2020:2204

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 februari 2020
Publicatiedatum
13 maart 2020
Zaaknummer
NL20.1104
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van asielaanvraag wegens te late beroepsgronden

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over de niet-ontvankelijkheid van een asielaanvraag van een eiser met de Syrische nationaliteit. Eiser heeft op 14 januari 2020 beroep ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarin zijn asielaanvraag opnieuw niet in behandeling werd genomen. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser zijn beroepsgronden niet binnen de wettelijke termijn heeft ingediend, en dit verzuim niet heeft hersteld binnen de daarvoor gestelde termijn van vijf werkdagen. Eiser heeft pas op 24 januari 2020, na het verstrijken van de termijn, zijn gronden ingediend. De rechtbank oordeelt dat er geen bijzondere feiten of omstandigheden zijn die een inhoudelijke beoordeling van het beroep rechtvaardigen, ondanks de psychische problematiek van eiser. De rechtbank concludeert dat eiser in staat is om te reizen en dat er geen evident risico is op schending van artikel 3 van het EVRM bij overdracht aan Zweden. Daarom verklaart de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.1104
V-nummer: [nummer]

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser

(gemachtigde: mr. M.M. Polman),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J.A.C.M. Prins).

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 14 januari 2020 (het bestreden besluit).
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL20.1105, plaatsgevonden op 7 februari 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen M. Kurdi. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Eiser is geboren op [geboortedatum] en heeft de Syrische nationaliteit. Op 2 september 2019 heeft hij voor de zesde keer in Nederland een asielaanvraag ingediend. Verweerder heeft zijn vijf eerdere aanvragen telkens niet in behandeling genomen omdat Zweden verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. Dit is meermaals bevestigd door de rechtbank en de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Verweerder heeft eiser twee keer overgedragen aan Zweden, maar beide keren is eiser teruggekeerd naar Nederland. Bij het bestreden besluit heeft verweerder eisers asielaanvraag opnieuw niet in behandeling genomen.
Iemand die beroep instelt, moet op grond van artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het beroepschrift de gronden van het beroep vermelden. Dat houdt in: zeggen op welke specifieke punten hij of zij het niet eens is met het bestreden besluit. Als dat niet gebeurt, kan de rechtbank - na een herstelmogelijkheid - het beroep op grond van artikel 6:6 van de Awb niet-ontvankelijk verklaren.
De rechtbank stelt vast dat eiser op 14 januari 2020 beroep heeft ingesteld tegen het bestreden besluit. Eiser heeft echter nagelaten om de gronden van beroep binnen de beroepstermijn kenbaar te maken en hij heeft dit verzuim ook niet binnen de daarvoor gestelde termijn van vijf werkdagen hersteld. Pas na het verstrijken van deze termijn, op 24 januari 2020, heeft eiser gronden ingediend. Niet is gebleken dat dit hem niet kan worden aangerekend.
Evenmin is gebleken van bijzondere feiten of omstandigheden op grond waarvan desondanks een inhoudelijke beoordeling van eisers beroep vereist zou zijn. Voor zover in dit verband namens eiser is gewezen op zijn psychische problematiek, zoals die blijkt uit zijn patiëntendossier (mogelijke bipolaire stoornis en suïcidepogingen), overweegt de rechtbank dat deze problematiek al langer bij verweerder bekend is. Het Bureau Medische Advisering (BMA) heeft hierover op 11 februari en 20 mei 2019 gerapporteerd en geconcludeerd dat eiser onder voorwaarden in staat is om te reizen. Eiser heeft geen stukken overgelegd waaruit moet worden afgeleid dat zijn situatie nu anders is. De gestelde omstandigheid dat de laatste overdracht aan Zweden niet correct is verlopen omdat toen niet is voldaan aan de door BMA gestelde voorwaarde van fysieke overdracht, laat de mogelijkheid om te reizen onder deze voorwaarde onverlet. Aangenomen mag worden dat eiser in Zweden in aanmerking komt voor medisch noodzakelijke zorg. Eiser heeft het tegendeel niet onderbouwd. Van een evident risico op schending van artikel 3 van het EVRM bij overdracht aan Zweden is dan ook niet gebleken.
De rechtbank verklaart het beroep daarom niet-ontvankelijk.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van mr. A.A. Dijk, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.