ECLI:NL:RBDHA:2020:2203

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 februari 2020
Publicatiedatum
13 maart 2020
Zaaknummer
NL19.31343
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing herhaalde asielaanvraag op basis van homoseksuele gerichtheid zonder nieuwe elementen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over de herhaalde asielaanvraag van een Gambiaanse eiser, die zich beroept op zijn homoseksuele gerichtheid. Eiser heeft in het verleden meerdere asielaanvragen ingediend, waarvan de meeste zijn afgewezen. De laatste aanvraag, ingediend op 27 september 2019, werd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet-ontvankelijk verklaard, omdat er geen nieuwe elementen of bevindingen waren die een herbeoordeling rechtvaardigden. Eiser voerde aan dat de motivering van de afwijzing van zijn tweede aanvraag niet in stand kon blijven, omdat deze gebaseerd was op een stereotype. Hij stelde dat hij zijn authentieke verhaal opnieuw wilde voorleggen aan de staatssecretaris, ondersteund door verklaringen van zijn partner en een bekende, evenals een verklaring van het COC. Tijdens de zitting op 5 februari 2020 werd eiser bijgestaan door een waarnemer van zijn gemachtigde en een tolk. De rechtbank oordeelde dat de overgelegde verklaringen niet als nieuwe elementen konden worden aangemerkt, en dat eiser niet voldoende had aangetoond dat zijn homoseksuele gerichtheid geloofwaardig was. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris terecht had geoordeeld dat er geen aanleiding was om de aanvraag opnieuw te beoordelen. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL19.31343
V-nummer: [nummer]

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] eiser

(gemachtigde: mr. N. Vollebergh),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. R. Jonkman).

ProcesverloopEiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 20 december 2019 (het bestreden besluit).

Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL19.31344, plaatsgevonden op 5 februari 2020.Eiser is verschenen, bijgestaan door mr. R. Deniz, als waarnemer van zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen M. Jalloh. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser heeft de Gambiaanse nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] . Op 24 juni 2014 heeft eiser een eerste asielaanvraag ingediend. Verweerder heeft die aanvraag afgewezen en die afwijzing is in rechte vast komen te staan. [1] Op 23 september 2015 heeft eiser opnieuw een asielaanvraag ingediend, waaraan hij ten grondslag heeft gelegd dat hij homoseksueel is. Ook deze aanvraag heeft verweerder afgewezen en die afwijzing is eveneens in rechte vast komen te staan. [2] Op 8 augustus 2018 heeft eiser zijn derde asielaanvraag ingediend. Deze aanvraag heeft verweerder buiten behandeling gesteld. Dit is door de rechtbank bevestigd. [3]
2. Op 27 september 2019 heeft eiser zijn vierde asielaanvraag ingediend. Hierbij heeft hij een beroep gedaan op Werkinstructie (WI) 2018/9. Hij stelt dat de motivering van het besluit op zijn tweede asielaanvraag niet in stand kan blijven, omdat daar is uitgegaan van een stereotype. Eiser wenst zijn authentieke verhaal opnieuw aan verweerder voor te leggen zodat dit aan de hand van de nieuwe WI kan worden beoordeeld. Verder heeft hij aangevoerd dat hij een relatie heeft met [naam 2] . Hij heeft een verklaring van deze partner en een verklaring van [naam 3] , een bekende van eiser en zijn partner, overgelegd. Verder heeft hij een verklaring van het COC overgelegd, die onderstreept dat eiser nu meer open over zijn geaardheid is, met regelmaat evenementen van het COC bezoekt en dat zijn kennis is toegenomen. Tijdens het gehoor opvolgende aanvraag heeft eiser verklaard dat zijn relatie met [naam 2] inmiddels over is en dat hij nu een relatie heeft met [naam 4] .
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de aanvraag niet-ontvankelijk verklaard vanwege het ontbreken van nieuwe elementen of bevindingen. Ten aanzien van de nieuwe WI overweegt verweerder dat het gegeven dat de in de vorige procedure gehanteerde WI inmiddels is verbeterd, niet zonder meer betekent dat de vorige beoordeling onjuist of onvolledig is geweest. Er is in dat besluit sprake geweest van een integrale beoordeling. Eiser heeft niet geconcretiseerd op welke wijze de nieuwe WI tot een andere beoordeling van zijn eerdere verklaringen zou moeten leiden. Met betrekking tot de overgelegde steunverklaringen wijst verweerder erop dat deze niet afkomstig zijn uit een objectieve bron en daarom niet als nieuw element kunnen worden aangemerkt. De brief van het COC is evenmin een relevant element, nu eiser tijdens zijn vorige procedure een soortgelijke brief heeft overgelegd en toen ook al heeft verklaard dat hij deelnam aan activiteiten van het COC. Tot slot overweegt verweerder dat eiser tijdens het gehoor dusdanig summier heeft verklaard over zijn gestelde relaties, dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij daadwerkelijk een relatie heeft (gehad) met deze personen.
4. Eiser heeft in beroep allereerst aangevoerd dat hij niet tevreden is over de tolk die is gebruikt tijdens het gehoor opvolgende aanvraag en stelt dat het rapport van dat gehoor niet als basis kan dienen voor zorgvuldige besluitvorming. De rechtbank stelt vast dat eiser dit in zijn zienswijze ook al naar voren heeft gebracht. In reactie daarop heeft verweerder er in het bestreden besluit terecht op gewezen dat tijdens het gehoor niet is gebleken van miscommunicatie en dat eiser na afloop van het gehoor heeft verklaard dat hij de tolk goed heeft begrepen en verstaan. Ook blijkt uit het rapport dat eiser concrete antwoorden op de vragen heeft gegeven. Tot slot heeft verweerder opgemerkt dat er geen registertolk is gebruikt, omdat die niet beschikbaar zijn in de taal Pular, maar dat er wel gebruik is gemaakt van een zeer ervaren tolk die al sinds 2002 voor verweerder werkzaam is. De rechtbank is daarom van oordeel dat er geen aanleiding bestaat voor de conclusie dat de vertaling tijdens het gehoor onvoldoende is geweest. De beroepsgrond faalt.
5. Verder heeft eiser aangevoerd dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn persoon, met name zijn culturele achtergrond en intellectuele capaciteiten, bij de beoordeling van de geloofwaardigheid van de gestelde relaties. Eiser betwist dat hij vaag of summier verklaard heeft over deze relaties en stelt dat hij, naar zijn capaciteiten, wel degelijk gedetailleerde verklaringen heeft afgelegd. De rechtbank volgt dit betoog niet. Verweerder heeft er in het bestreden besluit terecht op gewezen dat eiser een opvolgende aanvraag heeft ingediend en dat het daarom aan hem is om nieuwe elementen naar voren te brengen. Nu eiser met de door hem gestelde relaties alsnog zijn homoseksuele gerichtheid aannemelijk wil maken, mag van hem verwacht worden dat hij uitgebreide en gedetailleerder verklaringen kan afleggen over deze relaties en zijn partners. Daar is hij echter niet in geslaagd. Verweerder heeft er daarbij terecht op gewezen dat eiser weliswaar afkomstig is uit een land waar niet over homoseksualiteit wordt gesproken, maar dat eiser al sinds 2014 in Nederland is en sinds 2016 bijeenkomsten van het COC bezoekt. Ook gaat hij in Nederland naar school. Van hem mocht daarom wel degelijk verwacht worden dat hij uitgebreider kon verklaren.
6. De rechtbank is tot slot met verweerder van oordeel dat de overgelegde verklaringen niet kunnen worden aangemerkt als nieuwe elementen. Eisers enkele stelling dat hij al jarenlang in alle openheid een leven als homoseksueel leidt, en dat dit in die verklaringen wordt bevestigd, is onvoldoende om te kunnen afdoen aan het in rechte vaststaande oordeel dat zijn gestelde homoseksuele gerichtheid niet geloofwaardig is.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van mr. A.A. Dijk, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de rechtbank van 13 mei 2015, AWB 15/671 (niet gepubliceerd) en de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 9 oktober 2015, 201504614/1/V1 (niet gepubliceerd).
2.Zie de uitspraak van de rechtbank van 4 juli 2017, AWB 17/11512 (niet gepubliceerd) en de uitspraak van de Afdeling van 11 augustus 2017, 201705499/1/V2 (niet gepubliceerd).
3.Zie de uitspraak van 2 juli 2019, NL19.8048 (niet gepubliceerd).