Uitspraak
Rechtbank DEN HAAG
verzoekster,
verweerder,
1.Het procesverloop
2.De feiten
binnen twee meter achter of voor een stilstaand railvoertuig oversteken;
3.Het verzoek
4.Het verweer en het (zelfstandig) tegenverzoek
5.De beoordeling
Kamerstukken II2013/14, 33818, 3, p. 45).
Kamerstukken II2013/14, 33 818, nr. 7, p. 80 (
NnvV)).
“uitsluitend toegang [heeft, toevoeging kantonrechter] tot de baan als dit noodzakelijk is voor het verrichten van de werkzaamheden of activiteiten”. Ook staat hiermee vast dat (2) HTM door toedoen van [verweerder] noodgedwongen kosten heeft moeten maken om de noodploeg in te schakelen zodat de storing verholpen kon worden. Verder staat het (3) in deze procedure vast dat [verweerder] geen veiligheidsmaatregelen – zoals het doen van een melding bij HTM – heeft getroffen voordat hij de tram uitstapte en over de trambaan is gaan lopen. Daarmee is in deze procedure vast komen te staan dat [verweerder] ook voor wat betreft de veiligheidsvoorschriften in strijd heeft gehandeld met Het Reglement Metro (artikelen 6.41 en 11.5). Het in dit kader gevoerde verweer van [verweerder] dat de veiligheidsvoorschriften door HTM nauwelijks worden nageleefd, zal worden verworpen. [verweerder] heeft dit verweer namelijk niet met concrete feiten en omstandigheden onderbouwd. Dat had wel van [verweerder] verwacht mogen worden omdat HTM dit verweer (gemotiveerd) heeft weersproken.
alleomstandigheden van het geval van belang zijn (HR 8 februari 2019, ECLI:NL:HR:2019:203,
NJB2019/374, rov. 3.4.4). Deze toets komt overeen met die in de artikelen 6:2 en 6:248 lid 2 BW. Dat betekent dat de rechter terughoudend dient te zijn bij de toepassing ervan.