ECLI:NL:RBDHA:2020:2145

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 maart 2020
Publicatiedatum
11 maart 2020
Zaaknummer
AWB - 20 _ 901
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongeldigverklaring rijbewijs na rijden onder invloed van amfetamine

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 9 maart 2020 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening van de verzoeker, die zijn rijbewijs ongeldig verklaard zag. Het rijbewijs was ongeldig verklaard door de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) op basis van een verdenking van rijden onder invloed van amfetamine. De verzoeker had op 5 maart 2019 gereden onder invloed van deze stof, wat bevestigd werd door bloedonderzoek. De verzoeker had bezwaar gemaakt tegen de ongeldigverklaring van zijn rijbewijs en verzocht om een voorlopige voorziening, omdat hij zijn rijbewijs nodig had voor zijn werk als monteur.

De voorzieningenrechter overwoog dat de psychiater, die de verzoeker had onderzocht, tot de conclusie was gekomen dat er sprake was van drugsmisbruik, maar dat de verzoeker na 5 maart 2019 was gestopt met het gebruik van amfetamine. De voorzieningenrechter oordeelde dat de psychiater zijn conclusies voldoende had gemotiveerd en dat er geen reden was om aan de zorgvuldigheid van het onderzoek te twijfelen. De verzoeker had zijn beroep op de onschuldpresumptie ingetrokken, omdat hij eerder was veroordeeld in een strafrechtelijke procedure.

Uiteindelijk werd het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, omdat de voorzieningenrechter geen redenen zag om het besluit van het CBR om het rijbewijs ongeldig te verklaren niet te handhaven. De verzoeker kan na een jaar zonder drugsmisbruik een nieuwe medische keuring aanvragen, waarna zijn rijbewijs mogelijk weer geldig kan worden verklaard.

Uitspraak

REchtbank DEN Haag

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB SGR 20/901
uitspraak van de voorzieningenrechter van 9 maart 2020 op het verzoek om een voorlopige voorziening van
[verzoeker], te [woonplaats] , verzoeker
(gemachtigde: [A] ),
tegen
de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR), verweerder
(gemachtigde: mr. J.A. Launspach).

Procesverloop

Bij besluit van 9 januari 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder het rijbewijs van verzoeker vanaf 16 januari 2020 ongeldig verklaard.
Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Verder heeft hij een verzoek ingediend tot het treffen van een voorlopige voorziening.
De behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op 24 februari 2020. Verzoeker was daarbij aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1.
Ingevolge artikel 8:7, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is, gelet op het feit dat sprake is van een besluit van een ander beroepsorgaan dan bedoeld in het eerste lid van dit artikel en verzoeker woonachtig is in [woonplaats] , de rechtbank Midden-Nederland bevoegd ter zake van het ingediende verzoek om een voorlopige voorziening. Partijen hebben ingestemd met afdoening van het onderhavige verzoek door de voorzieningenrechter van deze rechtbank.
1.2.
Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
1.3.
Op 25 juli 2019 heeft de Koninklijke Marechaussee (KMar) het CBR een mededeling gedaan als bedoeld in artikel 130, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW 1994). Daarbij is verwezen naar het proces-verbaal van de politie Eenheid Midden-Nederland van 6 maart 2019. Aanleiding hiervoor was dat verzoeker op 5 maart 2019 door de politie is staande gehouden als bestuurder van een personenauto, waarna verzoeker ter verdere controle is meegegaan naar het politiebureau. Verzoeker is gevorderd mee te werken aan de procedure naar aanleiding van een verdenking van rijden onder invloed onder mededeling van de cautie en verzoeker heeft daarna meegedeeld dat hij amfetamine had gebruikt. Uit bloedonderzoek is vervolgens gebleken dat verzoeker amfetamine (460 microgram per liter terwijl de grenswaarde bij enkelvoudig gebruik 50 microgram per liter bedraagt) in zijn bloed had. Op 10 april 2019 is verzoeker door de politie meegedeeld dat, gelet op de uitslag van het bloedonderzoek, proces-verbaal tegen hem wordt opgemaakt wegens overtreding van artikel 8 van de WVW 1994.
1.4.
Bij besluit van 11 september 2019 is aan verzoeker door verweerder een onderzoek naar zijn drugsgebruik opgelegd en is de geldigheid van zijn rijbewijs geschorst. Bij besluit van 24 december 2019 is het bezwaar van verzoeker tegen dit besluit niet-ontvankelijk verklaard. Hiertegen is geen beroep ingesteld.
1.5.
Het psychiatrisch onderzoek heeft op 14 oktober 2019 plaatsgevonden. Het rapport van bevindingen van de psychiater bevat de conclusie dat sprake is van “drugsmisbruik in ruime zin”. De psychiater acht het aannemelijk dat verzoeker na 5 maart 2019 is gestopt met het drugsmisbruik.
2. Bij het primaire besluit heeft verweerder het rijbewijs van verzoeker vanaf
16 januari 2020 ongeldig verklaard.
3. Verzoeker betoogt dat hem door de politie ten onrechte niet de cautie is gegeven. Dat drugsmisbruik na één gesprek met een psychiater kan worden vastgesteld acht hij onredelijk en onrealistisch. Hij is nooit verslaafd geweest en niet afhankelijk geweest van drugs of andere middelen. Ook is nooit eerder de diagnose drugsmisbruik gesteld.
4. Het juridisch kader is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak. Deze bijlage is onderdeel van deze uitspraak.
5.1.
Verzoeker heeft aangevoerd dat hij een rijbewijs nodig heeft voor het behoud van zijn baan als monteur. Zijn werkgever kan zich in steeds mindere mate vinden in het feit dat hij niet zelfstandig met materialen naar cliënten kan gaan. Voorts is, gelet op de huidige wachttijden bij het CBR, onduidelijk wanneer de procedure om na herkeuring weer de beschikking te krijgen over zijn rijbewijs, zal zijn afgerond. Zijn arbeidsovereenkomst bij zijn werkgever eindigt eind juni 2020, maar de werkgever overweegt tussentijdse opzegging. Gelet hierop acht de voorzieningenrechter het spoedeisend belang als bedoeld in artikel 8:81 van de Awb bij de gevraagde voorziening aanwezig.
5.2.
Niet in geschil is dat verzoeker op 5 maart 2019 heeft gereden onder invloed van een stof, zoals bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de WVW 1994 en dat uit het bloedonderzoek op 5 maart 2019 is gebleken dat verzoeker amfetamine (460 microgram per liter) in zijn bloed had.
5.3.
De psychiater is op grond van zijn specialistische kennis tot zijn conclusies gekomen. Verweerder dient in beginsel af te gaan op die deskundigheid tenzij het onderzoek op een niet zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden dan wel de conclusies niet kunnen worden gedragen door de onderzoeksgegevens. Er is geen aanleiding om te oordelen dat het onderzoek niet zorgvuldig heeft plaatsgevonden. De psychiater heeft zijn conclusie voldoende kenbaar gemotiveerd. Verzoeker heeft tijdens het onderzoek door de psychiater onder meer verklaard over zijn amfetaminegebruik als zelfmedicatie, doorgaans elk weekend en gedurende twee jaar. Voorts heeft hij verklaard dat hij gebroken heeft met alle “drugsvrienden” en dat hij bijeenkomsten van een hulpgroep voor verslaafden bezoekt. Verzoeker heeft ter zitting bevestigd dat hij naar waarheid heeft verklaard bij dit onderzoek. De voorzieningenrechter ziet vooralsnog geen redenen waarom de psychiater niet mede mocht uitgaan van de verklaringen van verzoeker en dat verweerder zich niet zou kunnen baseren op de conclusies uit het rapport van de psychiater. Dat uitslagen van het laboratoriumonderzoek, samenhangend met het onderzoek van de psychiater, niets uitwezen op het gebied van drugsmisbruik, bevestigt de conclusie van de psychiater dat het aannemelijk is dat verzoeker na 5 maart 2019 is gestopt met het drugsmisbruik. Dit zegt niets over de periode daarvoor. Verzoeker heeft geen medische informatie overgelegd op grond waarvan getwijfeld kan worden aan de bevindingen en conclusies van de psychiater.
5.4.
Het besluit van verweerder heeft betrekking op een bestuurlijke maatregel ter bevordering van de verkeersveiligheid en staat los van de strafrechtelijke procedure. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 30 oktober 2013, ECLI:NL:RVS:2013:1715, wordt overwogen dat er in het bestuursrecht andere bewijsregels gelden dan in het strafrecht. Daargelaten of dit voor de onderhavige zaak van belang is, blijkt voorts uit het proces-verbaal van bevindingen dat verzoeker op het politiebureau de cautie is gegeven. Daarbij neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat de gemachtigde van verzoeker ter zitting heeft meegedeeld dat de strafrechtelijke procedure op 23 januari 2020 is afgedaan, dat verzoeker is veroordeeld tot het betalen van een geldboete en dat sprake is van een ontzegging van de rijbevoegdheid. Dit vonnis is onherroepelijk. Verzoeker heeft in dit verband zijn beroep in deze zaak op de onschuldpresumptie ter zitting ingetrokken.
5.5.
De voorzieningenrechter ziet, gelet op het vorenstaande, geen redenen die maken dat het besluit om het rijbewijs van verzoeker ongeldig te verklaren, geen stand kan houden in bezwaar.
5.6.
Uit paragraaf 8.8 van de bijlage bij de Regeling eisen geschiktheid 2000 volgt dat verzoeker na één jaar nadat het drugsmisbruik is gestopt, een nieuwe medische keuring mag doen. Dat zal in verzoekers geval zijn op 6 maart 2020. Indien uit dit onderzoek blijkt dat verzoeker het misbruik een jaar lang heeft gestaakt, kan het rijbewijs weer geldig worden verklaard.
6. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt afgewezen.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Biever, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van A.J. van Rossum, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 maart 2020.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

BIJLAGE

Wegenverkeerswet 1994 (WVW 1994)

Artikel 8, voor zover hier van belang:
1. Het is een ieder verboden een voertuig te besturen, als bestuurder te doen besturen of als begeleider op te treden, terwijl hij verkeert onder zodanige invloed van een stof, waarvan hij weet of redelijkerwijs moet weten, dat het gebruik daarvan - al dan niet in combinatie met het gebruik van een andere stof - de rijvaardigheid kan verminderen, dat hij niet tot behoorlijk besturen of tot behoorlijk te begeleiden in staat moet worden geacht.
Artikel 130, voor zover hier van belang:
1. Indien bij de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen personen een vermoeden bestaat dat de houder van een rijbewijs niet langer beschikt over de rijvaardigheid dan wel over de lichamelijke of geestelijke geschiktheid, vereist voor het besturen van een of meer categorieën van motorrijtuigen waarvoor dat rijbewijs is afgegeven, doen zij daarvan zo spoedig mogelijk schriftelijk mededeling aan het CBR onder vermelding van de feiten en omstandigheden die aan het vermoeden ten grondslag liggen. Bij ministeriële regeling worden de feiten en omstandigheden aangewezen die aan het vermoeden ten grondslag dienen te liggen en worden ter zake van de uitoefening van deze bevoegdheid nadere regels vastgesteld.
Artikel 131, voor zover hier van belang:
1. Indien een schriftelijke mededeling als bedoeld in artikel 130, eerste lid, is gedaan, besluit het CBR in de bij ministeriële regeling aangewezen gevallen (…) tot:
c. een onderzoek naar de rijvaardigheid of geschiktheid.
Artikel 134, voor zover hier van belang:
1. Het CBR stelt zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen vier weken na ontvangst van de bevindingen van de deskundige of deskundigen, de uitslag van het onderzoek vast. Van deze uitslag doet het CBR mededeling aan betrokkene. Indien een of meer deskundigen bij hun bevindingen hebben aangetekend dat inzage daarvan naar hun oordeel kennelijk ernstig nadeel voor betrokkene zou opleveren, deelt het CBR de bevindingen schriftelijk mede aan de door betrokkene aangewezen vertrouwensarts.
2. Het CBR besluit tot ongeldigverklaring van het rijbewijs indien de uitslag van het onderzoek daartoe aanleiding geeft. Bij ministeriële regeling worden de gevallen aangewezen waarin daarvan sprake is.
3. Het CBR stelt zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen vier weken na ontvangst van de bevindingen van de deskundige of deskundigen, de uitslag van het onderzoek vast. Van deze uitslag doet het CBR mededeling aan betrokkene. Indien een of meer deskundigen bij hun bevindingen hebben aangetekend dat inzage daarvan naar hun oordeel kennelijk ernstig nadeel voor betrokkene zou opleveren, deelt het CBR de bevindingen schriftelijk mede aan de door betrokkene aangewezen vertrouwensarts.

Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011

Ingevolge artikel 27, aanhef en onder b, besluit het CBR tot ongeldigverklaring van het rijbewijs indien de uitslag van het onderzoek, respectievelijk de onderzoeken, inhoudt dat betrokkene niet voldoet aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen met betrekking tot de lichamelijke en geestelijke geschiktheid voor het besturen van een of meer categorieën motorrijtuigen.

Regeling eisen geschiktheid 2000

Artikel 2
De eisen met betrekking tot de lichamelijke en geestelijke geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen worden vastgesteld overeenkomstig de bij deze regeling behorende bijlage.
§ 8.8. van de bij deze regeling behorende bijlage
Voor de beoordeling of sprake is van misbruik van psychoactieve middelen is een specialistisch rapport vereist.
Personen die misbruik maken van dergelijke middelen zijn zonder meer ongeschikt.
Indien zij aannemelijk of aantoonbaar zijn gestopt met dit misbruik, dient een recidiefvrije periode van een jaar te zijn gepasseerd voordat zij door middel van een herkeuring - op basis van een specialistisch rapport geschikt - kunnen worden geacht.
Een strenge opstelling van de keurend arts is aangewezen, gezien de gevaren die het gebruik van deze middelen oplevert voor de verkeersveiligheid.