ECLI:NL:RBDHA:2020:2144
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Weigering verlenging voorrangsverklaring en de geldigheidsduur van eerdere voorrangsverklaring in het bestuursrecht
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 9 maart 2020 uitspraak gedaan over de weigering van de verlenging van een voorrangsverklaring voor woningzoekenden. De eiser, een woningzoekende, had op 6 juni 2019 een aanvraag ingediend voor verlenging van zijn voorrangsverklaring, die eerder was verleend op 29 januari 2019. De gemeente Den Haag, als verweerder, heeft deze aanvraag afgewezen, omdat de eiser niet optimaal had gereageerd op het woningaanbod en twee passende woningen had geweigerd. De eiser had de mogelijkheid om zijn woonprobleem op te lossen door een van de aangeboden woningen te accepteren, maar heeft dit nagelaten.
De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de geldigheidsduur van de voorrangsverklaring op 29 januari 2019 begon en eindigde op 28 april 2019. De eiser voerde aan dat hij feitelijk minder dan drie maanden gebruik heeft kunnen maken van de voorrangsverklaring, omdat hij het besluit pas later ontving. De rechter oordeelde echter dat de eiser rechtsmiddelen had kunnen aanwenden tegen het besluit van 29 januari 2019, maar dit niet heeft gedaan. Hierdoor kon hij niet stellen dat de geldigheidsduur van de voorrangsverklaring niet correct was.
De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat de gemeente in redelijkheid de verlenging van de voorrangsverklaring heeft kunnen weigeren, omdat de eiser niet voldoende had gereageerd op het woningaanbod en zijn woonwensen niet in overeenstemming waren met de noodsituatie waarvoor de voorrangsverklaring was verleend. Het beroep van de eiser is ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening is afgewezen. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 9 maart 2020.