ECLI:NL:RBDHA:2020:2132

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 februari 2020
Publicatiedatum
10 maart 2020
Zaaknummer
NL19.31715
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet in behandeling nemen asielaanvraag op grond van Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 februari 2020 uitspraak gedaan in een beroep van een eiser tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid om zijn asielaanvraag niet in behandeling te nemen. De staatssecretaris heeft dit besluit genomen op basis van de Dublinverordening, omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van de eiser. De eiser, afkomstig uit Gambia, heeft op 4 september 2019 een asielaanvraag ingediend in Nederland. Hij betoogt dat er in Duitsland structurele tekortkomingen zijn in de asielprocedure, waaronder een gebrek aan adequate rechtshulp en grote verschillen in toewijzingspercentages van asielverzoeken in verschillende deelstaten. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de eiser niet heeft aangetoond dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel niet van toepassing is in zijn geval. De rechtbank heeft vastgesteld dat Duitsland heeft gegarandeerd dat de asielaanvraag inhoudelijk zal worden behandeld en dat de procedure in Duitsland in overeenstemming is met de Europese richtlijnen. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL19.31715
V-nummer: [nummer]

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser

(gemachtigde: mr. F.J.M. Schonkeren),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. N.H.T. Jansen).

Procesverloop

Bij besluit van 27 december 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan [1] .
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek op zitting heeft, samen met de behandeling van de zaak NL19.31716, plaatsgevonden op 23 januari 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Gambiaanse nationaliteit te bezitten. Hij heeft op 4 september 2019 een asielaanvraag ingediend in Nederland.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder deze aanvraag niet in behandeling genomen, omdat uit het Eurodac-systeem is gebleken dat eiser eerder in Duitsland een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend. Daarom heeft Nederland bij Duitsland een verzoek om terugname gedaan [2] . Duitsland heeft dit verzoek aanvaard.
3. Eiser betoogt in beroep dat in Duitsland sprake is van structurele tekortkomingen in de asielprocedure. De rechtshulp in Duitsland is niet adequaat en de Duitse hoor- en beslismedewerkers zijn niet competent. Hierdoor zijn er zeer grote verschillen in toewijzingspercentages van asielverzoeken in de verschillende deelstaten in Duitsland. Daarbij komt dat eiser afkomstig is uit Gambia. Gambia wordt in Duitsland aangemerkt als veilig land van herkomst. Daarnaast moet hij in Duitsland een opvolgend asielverzoek indienen, waarbij van hem verlangd wordt dat hij zijn asielmotieven schriftelijk moet toelichten. Zonder adequate rechtshulp is dit niet mogelijk volgens eiser. Ter onderbouwing van zijn standpunt verwijst eiser naar het AIDA [3] -rapport van april 2019 en het rapport van Heinrich Böll Stiftung van juni 2019 [4] .
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. In zijn algemeenheid mag verweerder ten opzichte van Duitsland uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat dit in zijn geval niet kan. Naar het oordeel van de rechtbank is eiser daarin niet geslaagd.
5. Met het claimakkoord hebben de Duitse autoriteiten gegarandeerd dat zij eisers asielverzoek inhoudelijk zullen behandelen. Dat asielzoekers in Duitsland niet automatisch worden voorzien van kosteloze rechtsbijstand betekent niet zonder meer dat de Duitse asielprocedure op dit punt in strijd is met de Procedurerichtlijn [5] . Uit artikel 19 en verder van de Procedurerichtlijn volgt niet dat iedere vreemdeling onvoorwaardelijk recht heeft op kosteloze rechtsbijstand en vertegenwoordiging in asielprocedures, zowel in eerste aanleg als in beroepsprocedures. Ook biedt artikel 20, derde lid, van de Procedurerichtlijn lidstaten expliciet de mogelijkheid om geen kosteloze rechtsbijstand en vertegenwoordiging aan te bieden wanneer het beroep volgens de rechterlijke instantie of een andere bevoegde autoriteit geen reële kans van slagen heeft. Het door Duitsland gehanteerde systeem dat een vreemdeling recht heeft op kosteloze bijstand wanneer door de rechter wordt beoordeeld dat het beroep een kans van slagen heeft, is dus in overeenstemming met de Procedurerichtlijn.
6. Voor zover eiser stelt dat hem ten onrechte kosteloze rechtsbijstand is of zal worden onthouden, moet dit worden ingebracht en beoordeeld in Duitsland. Dat klagen hierover bij de Duitse autoriteiten bij voorbaat zinloos is, omdat aan eiser geen kosteloze rechtsbijstand wordt verstrekt, volgt de rechtbank niet.
7. Dat Duitsland Gambia heeft aangewezen als veilig land van herkomst, neemt niet weg dat de Duitse autoriteiten eisers verzoek om internationale bescherming inhoudelijk zal behandelen. Dat eiser in Duitsland een opvolgende asielaanvraag moet indienen, waarbij hij niet automatisch gehoord zal worden over zijn asielmotieven, maakt het vorenstaande niet anders. Dit is immers in overeenstemming met de Procedurerichtlijn. [6]
8. Ook de door eiser overgelegde rapporten geven geen aanleiding om tot het oordeel te komen dat verweerder niet langer uit mag gaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Uit de rapporten volgt immers niet dat asielzoekers in Duitsland niet objectief worden geadviseerd en voorgelicht over de asielprocedure. Dat asielzoekers in Duitsland niet door onafhankelijke deskundigen, maar door medewerkers van de Duitse IND over de asielprocedure worden geadviseerd, betekent niet dat daarom de voorlichting niet juist is. Bovendien duiden de verschillen in toewijzingspercentages niet per definitie op gebrekkige besluitvorming. Uit de rapporten volgt dat de Duitse rechters kritisch kijken naar de besluitvorming en daar consequenties aan verbinden. Hieruit volgt dus niet dat sprake is van aan het systeem gerelateerde tekortkomingen die ertoe leiden dat eiser in Duitsland een reëel risico loopt op een verboden behandeling in de zin van artikel 3 van het EVRM [7] en artikel 4 van het Handvest [8] .
9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van
mr. M. van Andel, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
2.Artikel 18 van de Verordening (EU) nr. 604/2013 (Dublinverordening).
3.Asylum Information Database.
4.Ein funktionierendes Asylverfahrenssystem, schafft Vertrauen.
5.Richtlijn (EU) nr. 2013/32.
6.Artikel 42, tweede lid, van Procedurerichtlijn.
7.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en fundamentele vrijheden.
8.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.