ECLI:NL:RBDHA:2020:2130

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 februari 2020
Publicatiedatum
10 maart 2020
Zaaknummer
AWB 19/7638
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag mvv op basis van ontbreken van familiebanden en emotionele banden

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 februari 2020 uitspraak gedaan in het beroep van eiseres, een Syrische vrouw, tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) met als doel verblijf als familie- of gezinslid bij haar referent. De aanvraag was eerder afgewezen, en het bezwaar daartegen was ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van 'more than normal emotional ties' tussen eiseres en haar referent, en dat de familiebanden door een echtscheiding waren verbroken. Eiseres stelde dat zij afhankelijk was van de zorg van haar referent, maar de rechtbank oordeelde dat deze zorg ook door anderen kon worden verleend. Bovendien was er geen bewijs van financiële afhankelijkheid of hechte persoonlijke banden met haar kleinzoon, die in Libanon verbleef. De rechtbank concludeerde dat er geen beschermenswaardig gezinsleven was in de zin van artikel 8 van het EVRM, en verklaarde het beroep ongegrond. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 19/7638
V-nummer: [nummer]

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 februari 2020 in de zaak tussen

[naam] eiseres,
gemachtigde: mr. J.E. de Poorte,
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,
gemachtigde: mr. C.W.M. van Breda.

Procesverloop

Bij besluit van 17 september 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen de afwijzing van de aanvraag om verlening van een mvv [1] ongegrond verklaard.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 8 januari 2020. Beide partijen hebben zich laten vertegenwoordiger door hun gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Syrische nationaliteit te bezitten. Op 31 maart 2017 heeft eiseres een aanvraag tot het verlenen van een mvv met als verblijfsdoel ‘verblijf als familie- of gezinslid bij [naam 2] ingediend. Op 19 maart 2018 heeft verweerder deze aanvraag afgewezen.
2. Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eiser daartegen ongegrond verklaard. Daarbij heeft verweerder overwogen dat er geen sprake is van ‘more than normal emotional ties’, zodat geen sprake is van beschermenswaardig gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM [2] . De (mantel)zorg die eiseres nodig stelt te hebben kan volgens verweerder ook door anderen worden verricht. Referent verbleef vanaf zijn huwelijk met de dochter van eiseres in juli 2012 tot zijn vertrek in april 2014 maar zeer beperkt bij eiseres in Syrië.
De dochter en kleinzoon van eiseres [3] hebben Syrië in augustus 2015 verlaten. Uit de overgelegde medische stukken volgt niet dat eiseres vanwege haar medische klachten zodanig afhankelijk is van referent dat zij niet zelfstandig kan functioneren. Daarnaast is niet gebleken van enige vorm van financiële afhankelijkheid. Er is geen sprake van een exclusieve, bijzondere afhankelijkheid die de normale banden overstijgt. Verder is er volgens verweerder geen sprake van hechte persoonlijke banden tussen eiseres en haar kleinzoon. Ten overvloede heeft verweerder een belangenafweging gemaakt in het kader van artikel 8 van het EVRM. De belangenafweging valt volgens verweerder eveneens in het nadeel van eiseres en referent uit.
3. Eiseres voert in beroep aan dat verweerder ten onrechte tot de conclusie is gekomen dat geen sprake is van ‘more than normal emotional ties’ nu geen sprake zou zijn van exclusieve afhankelijkheid. Ook heeft verweerder volgens eiseres ten onrechte betrokken dat niet is aangetoond dat eiseres niet in staat is te functioneren zonder referent en zijn gezin. Uit de medische stukken blijkt voldoende dat (mantel)zorg noodzakelijk is voor eiseres. Het is gezien de oorlogssituatie in Syrië niet mogelijk om thuiszorg te organiseren. Deze (mantel)zorg kan alleen door referent en zijn echtgenote worden verleend. Daarnaast is volgens eiseres wel sprake van hechte en persoonlijke banden met haar kleinzoon. Verweerder heeft dit ten onrechte niet aangenomen in het bestreden besluit.
4. Verweerder stelt zich in het verweerschrift en op zitting op het standpunt dat de aanvraag om verlening van een mvv voor het doel ‘verblijf als familie- of gezinslid bij [naam 2] ’ terecht is afgewezen. Er is niet gebleken dat sprake is van ‘more than normal emotional ties’ tussen eiseres en referent en ook is geen sprake van hechte en persoonlijke banden tussen eiseres en haar kleinzoon. Verder is de dochter van eiseres inmiddels gescheiden van referent en is de dochter samen met kleinzoon vertrokken naar Libanon. Verweerder merkt in het verweerschrift op dat door de echtscheiding geen sprake meer is van een familierechtelijke relatie tussen eiseres en referent.
De rechtbank overweegt als volgt.
5. De eerste vraag die beantwoord moet worden is of er een familierechtelijke relatie is tussen eiseres en referent. Daarvan is geen sprake. Door de echtscheiding tussen de dochter van eiseres en referent is ook de familieband tussen eiseres en referent verbroken. Gelet hierop komt de rechtbank ten aanzien van referent niet toe aan de vraag of sprake is van familie- of gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM.
6. Verder is uit het verweerschrift en op zitting gebleken dat de dochter en kleinzoon van eiseres op dit moment niet in Nederland verblijven, maar in Libanon. Voor zover al aangenomen moet worden dat de dochter van eiseres naar Nederland terug zal keren wanneer aan haar moeder een mvv wordt verleend, heeft verweerder terecht vastgesteld dat geen sprake is van ‘more than normal emotional ties’ tussen eiseres en haar dochter. Verweerder heeft namelijk alle door eiseres aangevoerde omstandigheden ten aanzien van de banden met haar dochter betrokken en in onderlinge samenhang beoordeeld. Daarbij heeft verweerder betrokken dat eiseres weliswaar medische klachten heeft, maar ook dat zij wel in staat is gebleken om voor zichzelf te zorgen. Verder is niet gebleken dat eiseres financieel afhankelijk is van haar dochter.
7. Tot slot heeft verweerder zich ten aanzien van de kleinzoon terecht op het standpunt gesteld dat geen sprake is van hechte en persoonlijke banden op grond waarvan familie- of gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM moet worden aangenomen. Uit de rechtspraak van de Afdeling [4] volgt dat voor het bestaan van familie- en gezinsleven tussen (minderjarige) kleinkinderen en grootouders niet relevant is of meer dan de normale emotionele banden (‘more than the normal emotional ties’) bestaan. Of familie- en gezinsleven bestaat is in deze situatie een kwestie van feitelijke aard en afhankelijk van het daadwerkelijk bestaan van hechte persoonlijke banden (‘close personal ties/sufficiently close family ties’). Bij de beantwoording van de vraag of familie- of gezinsleven bestaat dient verweerder dus de banden van een grootouder met een kleinkind, zoals die zijn gevormd door de feitelijke omstandigheden, te betrekken. Verweerder heeft terecht overwogen dat het enkele feit dat de kleinzoon slechts een korte periode van zijn leven en op zeer jonge leeftijd met eiseres in één huis heeft gewoond, niet maakt dat sprake is van hechte en persoonlijke banden tussen eiseres en haar kleinzoon. Verder heeft verweerder terecht opgemerkt dat niet met stukken is onderbouwd dat de kleinzoon psychische problemen ervaart doordat hij niet meer bij zijn oma woont.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager , rechter, in tegenwoordigheid van
mr. M. van Andel, griffier en in het openbaar uitgesproken op 13 februari 2020.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Machtiging tot voorlopig verblijf.
2.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en fundamentele vrijheden.
3.Ex-echtgenote en kind van referent.
4.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, zie onder meer de uitspraak van 3 augustus 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2050.