ECLI:NL:RBDHA:2020:2129

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 februari 2020
Publicatiedatum
10 maart 2020
Zaaknummer
AWB 19/7170
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van nareisverzoek voor Eritrese nationaliteiten op basis van onvoldoende bewijs van familierechtelijke relatie

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag op 6 februari 2020, hebben eiseressen, die Eritrese nationaliteit claimen, beroep ingesteld tegen de afwijzing van hun aanvraag voor nareis in het kader van asiel. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 19 februari 2019 de aanvraag afgewezen, omdat eiseressen geen officiële documenten konden overleggen die hun familierechtelijke relatie met de referent, die in Nederland een asielvergunning heeft, aantonen. Het bestreden besluit van 9 september 2019 verklaarde de bezwaren van eiseressen ongegrond.

Tijdens de zitting op 8 januari 2020 werd de zaak behandeld, waarbij eiseressen bijgestaan werden door hun gemachtigde, mr. N. Vollebergh, en de staatssecretaris vertegenwoordigd werd door mr. C.W.M. van Breda. Eiseressen stelden dat de staatssecretaris nader onderzoek had moeten doen, bijvoorbeeld door middel van een identificerend gehoor of DNA-onderzoek, en dat het bestreden besluit in strijd was met het arrest E. van het Hof van Justitie van de Europese Unie.

De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt had gesteld dat eiseressen geen aannemelijke verklaring hadden gegeven voor het ontbreken van de vereiste documenten. De rechtbank concludeerde dat de overgelegde inentingsboekjes niet als substantieel bewijs konden worden aangemerkt en dat de staatssecretaris niet verplicht was om nader onderzoek aan te bieden. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat betekent dat de afwijzing van de nareisaanvraag standhield.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 19/7170
V-nummers: [nummer 1] en [nummer 2]

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 februari 2020 in de zaak tussen

[naam 1] en [naam 2] , eiseressen,
gemachtigde: mr. N. Vollebergh,
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,
gemachtigde: mr. C.W.M. van Breda.

Procesverloop

Bij besluit van 19 februari 2019 heeft verweerder de aanvraag van eiseressen voor een mvv [1] in het kader van nareis asiel afgewezen.
Bij besluit van 9 september 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van eiseressen ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit hebben eiseressen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 8 januari 2020. [naam 3] [2] is ter zitting verschenen, bijgestaan door de gemachtigde van eiseressen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verder was op de zitting aanwezig T. Tzegai, tolk.

Overwegingen

1. Eiseressen stellen de Eritrese nationaliteit te bezitten en te zijn geboren op [geboortedatum 1] respectievelijk [geboortedatum 2] . Referent, die in Nederland een asielvergunning heeft gekregen, wil eiseressen laten nareizen. Verweerder heeft deze aanvraag op 19 februari 2019 afgewezen, omdat er geen officiële documenten zijn overgelegd over de familierechtelijke relatie. De inentingsboekjes kunnen niet worden aangemerkt als substantieel indicatief bewijs, omdat uit onderzoek is gebleken dat deze niet bevoegd zijn opgemaakt.
2. Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eiseressen daartegen ongegrond verklaard. Daarbij heeft verweerder overwogen dat eiseressen geen officiële of substantiële onofficiële documenten hebben overgelegd die de familierechtelijke relatie met referent aantonen. De verklaring die zij voor het ontbreken van deze documenten hebben gegeven, acht verweerder onvoldoende.
3. Eiseressen stellen zich in beroep op het standpunt dat verweerder nader onderzoek had moeten aanbieden door middel van een identificerend gehoor en/of een DNA-onderzoek. Het bestreden besluit is in strijd met het arrest E. [3] In dit geval is door eiseressen en referent voldaan aan de samenwerkingsverplichting. Alle beschikbare documenten zijn overgelegd. Zij hebben voldoende verklaard waarom deze documenten ontbreken. Eiseres 1 [4] is naar een lokaal administratiekantoor gegaan om documenten op te vragen, maar dit is haar geweigerd. Ten aanzien van de toestemmingsverklaring achterblijvende ouder merken eiseressen op dat de vader van referent en eiseres 2 [5] nooit onderdeel is geweest van het gezin. Eiseressen stellen dat verweerder op basis van het Unierechtelijke evenredigheidsbeginsel had moeten afzien van het vereiste van het overleggen van een toestemmingsverklaring. Verder stellen eiseressen dat in dit geval het hogere doel van referent – om in het bijzijn van zijn moeder en zus op te groeien – dient te prevaleren.
De rechtbank overweegt als volgt.
4. De Afdeling [6] heeft in diverse uitspraken de gedragslijn van verweerder in nareiszaken beoordeeld en akkoord bevonden [7] . De Afdeling oordeelde in de uitspraak van 16 september 2019 (zie voetnoot 7) dat de gedragslijn in overeenstemming is met het algemene beoordelingskader in Eritrese nareiszaken zoals door het Hof in het arrest E. uiteengezet.
5. Deze gedragslijn houdt - kort weergegeven - in dat verweerder alle verklaringen en bewijselementen, officieel of onofficieel, in onderlinge samenhang bij zijn beoordeling betrekt, ongeacht of er sprake is van bewijsnood, en rekening houdt met de persoon van de vreemdeling door hem in de gelegenheid te stellen een op de persoon toegespitste verklaring te geven voor het ontbreken van officiële documenten. Andere bewijsmiddelen dan officiële documenten kunnen verweerder aanleiding geven om de desbetreffende vreemdeling aanvullend onderzoek aan te bieden. Hiervoor is in de eerste plaats vereist dat de onofficiële documenten die die vreemdeling heeft overgelegd, substantieel bewijs zijn. In de tweede plaats is vereist dat die vreemdeling, als hij geen officiële documenten heeft overgelegd om zijn identiteit aan te tonen en stelt dat hij geen officiële identiteitsdocumenten kan overleggen, dit met een op de persoon toegespitste verklaring aannemelijk maakt óf substantieel bewijs van zijn identiteit in de vorm van één of meer onofficiële identiteitsdocumenten overlegt. Het overleggen van één onofficieel document is volgens verweerder in de regel onvoldoende voor het aannemelijk maken van de identiteit of de gestelde familierelatie.
6. Vaststaat dat eiseressen geen officiële documenten hebben overgelegd die de familierechtelijke relatie tussen referent en hen aantoont. Ook staat vast dat zij geen substantiële indicatieve bewijsstukken hebben overgelegd waarmee de familierechtelijke relatie komt vast te staan. De vraag is of verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat eiseressen voor het ontbreken van deze documenten geen aannemelijke verklaring hebben gegeven. Met andere woorden: is er ten aanzien van deze documenten sprake van bewijsnood.
7. Verweerder heeft zich naar het oordeel van de rechtbank op het standpunt kunnen stellen dat eiseressen geen aannemelijke verklaring hebben gegeven voor het ontbreken van de officiële en onofficiële documenten die de familierechtelijke relatie aantonen en dat er geen sprake is van bewijsnood. Verweerder heeft daarbij kunnen betrekken dat de enkele niet-onderbouwde mededeling dat de documenten zijn kwijtgeraakt bij een verhuizing onvoldoende is. Zoals verweerder ook op zitting heeft opgemerkt zijn er veel verschillende officiële en onofficiële documenten in Eritrea voorhanden. Het is in eerste instantie aan eiseressen om de familierechtelijke relatie met officiële of substantiële onofficiële documenten te onderbouwen. De stelling dat eiseres 1 naar een lokaal administratiekantoor is gegaan om documenten op te vragen, is niet onderbouwd. Dat gezien de veiligheidsrisico’s [8] in Eritrea niet van eiseres 1 verlangd kan worden dat zij zich (nogmaals) wendt tot een lokaal administratiekantoor, volgt de rechtbank niet. Verder heeft verweerder aan zijn samenwerkingsverplichting voldaan door de overgelegde inentingsboekjes te onderzoeken. Deze zijn volgens het onderzoek van Bureau Documenten niet bevoegd opgemaakt en afgegeven, zodat dit niet als substantieel indicatief bewijs kan worden aangemerkt voor de familierechtelijke relatie. Verweerder was dan ook niet gehouden om nader onderzoek aan te bieden in de vorm van een identificerend gehoor en/of een DNA-onderzoek.
8. Gelet op het vorenstaande heeft verweerder niet ten onrechte geconcludeerd dat eiseressen de gestelde familierechtelijke relatie met referent niet hebben aangetoond. Reeds daarom kon verweerder de aanvragen afwijzen. De overige beroepsgronden behoeven dan ook geen verdere bespreking.
9. Het beroep is ongegrond.
10. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, in tegenwoordigheid van
mr. M. van Andel, griffier en in het openbaar uitgesproken op 6 februari 2020.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Machtiging tot voorlopig verblijf.
2.Zoon/broer van eiseressen, referent in deze procedure.
3.Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 13 maart 2019, C-635/17, ECLI:EU:C:2019:192).
4.[naam 4].
5.[naam 5]
6.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
7.Zie onder meer de uitspraken van 16 mei 2018 (ECLI:NL:RVS:1508 en ECLI:NL:RVS:2019:1639) en 16 september 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:3146).
8.Op zitting is verwezen naar pagina’s 24 en 25 van het Algemeen Ambtsbericht Eritrea van de Minister van Buitenlandse Zaken van juni 2018.