ECLI:NL:RBDHA:2020:2129
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing van nareisverzoek voor Eritrese nationaliteiten op basis van onvoldoende bewijs van familierechtelijke relatie
In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag op 6 februari 2020, hebben eiseressen, die Eritrese nationaliteit claimen, beroep ingesteld tegen de afwijzing van hun aanvraag voor nareis in het kader van asiel. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 19 februari 2019 de aanvraag afgewezen, omdat eiseressen geen officiële documenten konden overleggen die hun familierechtelijke relatie met de referent, die in Nederland een asielvergunning heeft, aantonen. Het bestreden besluit van 9 september 2019 verklaarde de bezwaren van eiseressen ongegrond.
Tijdens de zitting op 8 januari 2020 werd de zaak behandeld, waarbij eiseressen bijgestaan werden door hun gemachtigde, mr. N. Vollebergh, en de staatssecretaris vertegenwoordigd werd door mr. C.W.M. van Breda. Eiseressen stelden dat de staatssecretaris nader onderzoek had moeten doen, bijvoorbeeld door middel van een identificerend gehoor of DNA-onderzoek, en dat het bestreden besluit in strijd was met het arrest E. van het Hof van Justitie van de Europese Unie.
De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt had gesteld dat eiseressen geen aannemelijke verklaring hadden gegeven voor het ontbreken van de vereiste documenten. De rechtbank concludeerde dat de overgelegde inentingsboekjes niet als substantieel bewijs konden worden aangemerkt en dat de staatssecretaris niet verplicht was om nader onderzoek aan te bieden. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat betekent dat de afwijzing van de nareisaanvraag standhield.