ECLI:NL:RBDHA:2020:2128

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 februari 2020
Publicatiedatum
10 maart 2020
Zaaknummer
AWB 19/7018
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing mvv-aanvraag en beoordeling van afhankelijkheidsrelatie

Op 6 februari 2020 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen eiseres, vertegenwoordigd door mr. N. Vollebergh, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door mr. C.W.M. van Breda. Eiseres had een aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) ingediend, met als doel verblijf bij haar dochter, referent. De aanvraag werd door verweerder afgewezen, en het daartegen ingediende bezwaar werd ook ongegrond verklaard. Eiseres heeft eerder een beroep ingesteld dat gegrond werd verklaard, maar de staatssecretaris heeft opnieuw de bezwaren ongegrond verklaard, met als argument dat er geen sprake was van een 'meer dan gebruikelijke (emotionele) afhankelijkheidsrelatie' tussen eiseres en referent, wat vereist is voor het bestaan van familieleven onder artikel 8 van het EVRM.

De rechtbank heeft de argumenten van eiseres overwogen, waaronder haar medische situatie en de zorg die zij nodig heeft. Eiseres stelde dat haar dochter haar financieel ondersteunt en dat de zorg die zij ontvangt niet toereikend is. De rechtbank oordeelde echter dat de staatssecretaris terecht had vastgesteld dat er geen beschermenswaardig familie- of gezinsleven was, omdat de benodigde zorg ook door anderen kan worden verleend. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris niet gehouden was om nader onderzoek te doen naar de familierechtelijke relatie, aangezien niet aan alle voorwaarden voor gezinshereniging werd voldaan. Uiteindelijk werd het beroep van eiseres ongegrond verklaard, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 19/7018
V-nummer: [nummer]

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 februari 2020 in de zaak tussen

[naam] , eiseres,
gemachtigde: mr. N. Vollebergh,
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,
gemachtigde: mr. C.W.M. van Breda.

Procesverloop

Op 13 september 2017 heeft [naam 2] [1] een aanvraag om verlening van een mvv [2] voor eiseres ingediend met als verblijfsdoel ‘verblijf bij familie- of gezinslid bij [naam 2] ’. Verweerder heeft deze aanvraag bij besluit van 11 januari 2018 afgewezen en het daartegen ingediende bezwaar bij besluit van 30 mei 2018 ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 21 december 2018 heeft deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, het tegen het besluit van 30 mei 2018 ingediend beroep gegrond verklaard, het besluit van 30 mei 2018 vernietigd en verweerder opgedragen om een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak. [3]
Bij besluit van 5 september 2019 heeft verweerder de bezwaren van eiseres ongegrond verklaard (bestreden besluit).
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 8 januari 2020. Referent is samen met haar echtgenoot op zitting verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Syrische nationaliteit te bezitten.
2. Verweerder heeft de namens eiseres ingediende mvv-aanvraag bij besluit van
11 januari 2018 afgewezen en het daartegen ingediende bezwaar bij besluit van 30 mei 2018 ongegrond verklaard.
3. Bij uitspraak van 21 december 2018 heeft deze rechtbank, zittingsplaats
’s-Hertogenbosch, het tegen het besluit van 30 mei 2018 ingediend beroep gegrond verklaard. De rechtbank heeft in de uitspraak het volgende geoordeeld:
“5. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris ondeugdelijk gemotiveerd dat geen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheid en emotionele binding en dus van beschermenswaardig familieleven tussen eiseres en referente. Niet in geschil is dat eiseres een hulpbehoevende weduwe is van hogere leeftijd met medische klachten en dat eiseres een medische behandeling met mantelzorg en financiële ondersteuning nodig heeft. Weliswaar woont eiseres al sinds 1991 niet meer samen met referent, maar de staatssecretaris heeft niet betwist dat de situatie is gewijzigd omdat de echtgenoot van eiseres in juni 2016 is overleden en haar dochter [naam 3] in maart 2017 is weggegaan (gevlucht), die tot dat moment bij eiseres woonde. Ook heeft de staatssecretaris niet betwist dat referent haar moeder financieel onderhoudt en dat er geen andere kinderen van eiseres of andere familieleden zijn die in staat zijn om de benodigde zorg te verlenen aan eiseres. Ook is tijdens de zitting verklaard dat de buren inmiddels ook zijn vertrokken. Het beroep is alleen al om deze reden gegrond.”
Verder moet verweerder volgens rechtsoverweging 6. van die uitspraak een nieuw standpunt innemen over het aanbieden van nader onderzoek voor het vaststellen van de familierechtelijke relatie. Verder moet verweerder alsnog gemotiveerd ingaan op de stelling van eiseres dat zij vanwege de huidige situatie waarin zij verkeert, niet in staat is om de antecedentenverklaring te ondertekenen en terug te sturen. Tot slot oordeelt de rechtbank in rechtsoverweging 7. dat verweerder het bezwaar niet kennelijk ongegrond kon verklaren en dat verweerder dus ten onrechte heeft nagelaten eiseres te horen. De rechtbank heeft het besluit van 30 mei 2018 vernietigd en verweerder opgedragen om een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van de uitspraak.
4. Verweerder heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak en een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend. Dit verzoek is bij uitspraak van 28 februari 2019 [4] afgewezen door de Afdeling [5] en het hoger beroep is bij uitspraak van 19 juli 2019 [6] kennelijk ongegrond verklaard.
5. Verweerder heeft referent op 27 augustus 2019 gehoord. Bij het bestreden besluit van 5 september 2019 heeft verweerder de bezwaren van eiseres opnieuw ongegrond verklaard, omdat volgens verweerder geen sprake is van een ‘meer dan gebruikelijke (emotionele) afhankelijkheidsrelatie’ tussen eiseres en referent en daarmee geen sprake is van familieleven in de zin van artikel 8 van het EVRM [7] . Daarnaast stelt verweerder dat de familierechtelijke relatie niet is komen vast te staan met de door eiseres overgelegde documenten. Tot slot heeft eiseres geen door haar ondertekende antecedentenverklaring overgelegd en heeft zij ook niet aannemelijk gemaakt dat het voor haar onmogelijk is om deze alsnog te overleggen.
6. Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat wel degelijk sprake is van een ‘meer dan gebruikelijke (emotionele) afhankelijkheidsrelatie’ tussen haar en haar dochter. Daarbij wijst eiseres erop dat de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 21 december 2018 inmiddels in rechte vaststaat. Hierin is door de rechtbank geoordeeld dat eiseres een hulpbehoevende vrouw is met medische klachten die medische behandeling, mantelzorg en financiële ondersteuning nodig heeft. Referent onderhoudt eiseres financieel. De andere kinderen van eiseres zijn hier niet toe in staat. De (mantel)zorg die eiseres op dit moment ontvangt is niet toereikend. Eiseres is niet in staat om haar woning zelfstandig te verlaten. Zij mag niets tillen, kan niet langer dan tien minuten lopen, staan of zitten en heeft nauwelijks eigen inkomen. De feitelijke zorg die eiseres op dit moment ontvangt wordt volledig geregisseerd door referent. Vanwege de veiligheidssituatie in Syrië is het onduidelijk hoe lang de zorg die eiseres nu ontvangt nog voorhanden is. Eiseres moet een operatie ondergaan, maar dat is op dit moment niet mogelijk. Dat komt enerzijds omdat er door de oorlog minder operaties worden uitgevoerd in Syrië en anderzijds omdat eiseres na de operatie zes weken afhankelijk zal zijn van intensieve zorg die is niet voorhanden in Syrië. Daarnaast stelt eiseres dat verweerder ten onrechte aan haar tegenwerpt dat zij geen ondertekende antecedentenverklaring heeft overgelegd. Ook staat de familierechtelijke relatie met de door haar overgelegde documenten wel degelijk vast.
De rechtbank oordeelt als volgt.
7. Tussen partijen is in geschil de vraag of tussen eiseres en referent, de meerderjarige dochter van eiseres, sprake is van een ‘meer dan gebruikelijke (emotionele) afhankelijkheidsrelatie’ waardoor ondanks de meerderjarigheid van referent toch sprake is van familie- of gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM.
8. De Afdeling heeft in haar uitspraak van 4 april 2019 [8] geoordeeld dat voor de vaststelling van beschermenswaardig familie- of gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM tussen ouder en een niet-jongvolwassen meerderjarig kind is vereist dat ‘more than normal emotional ties’ bestaan. Voor de vaststelling of hiervan sprake is, kan onder meer de financiële of materiële afhankelijkheid van belang zijn. Verweerder mag hierbij zwaarwegend maar niet doorslaggevend gewicht toekennen aan het antwoord op de vraag of er een reële mogelijkheid bestaat dat ook andere familieleden of derden de door het afhankelijke familielid benodigde zorg geven.
9. Uit WI [9] 2019/15 van verweerder, paragraaf 3.8 volgt onder meer het volgende. De afhankelijkheidsrelatie moet de gebruikelijke banden die tussen de ouder(s) en het meerderjarige kind bestaan, overstijgen. De afhankelijkheid kan beide kanten op bestaan: het meerderjarige kind kan afhankelijk zijn van de ouder(s), of de ouder is afhankelijk van het meerderjarige kind. De banden moeten zo sterk zijn dat als gevolg van de scheiding de betreffende gezinsleden niet in staat zijn zelfstandig te functioneren. Hier mag bij worden betrokken of anderen (bijvoorbeeld andere gezinsleden, maar ook derden) in staat zijn de zorg voor het gezinslid op zich te nemen. Een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie kan zich bijvoorbeeld voordoen wanneer sprake is van medische of psychische problematiek en de gezinsleden zonder de zorg van exclusief dat ene gezinslid niet kunnen functioneren.
10. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat er tussen eiseres en referent geen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie zoals hiervoor bedoeld. Daarvoor acht de rechtbank het volgende van belang.
11. Referent verblijft sinds 1991 in Nederland en heeft sindsdien niet meer samengewoond met eiseres. Tot 2017 werd de benodigde (mantel)zorg verricht door de andere in Syrië woonachtige dochters van eiseres en tot juni 2016 ook door de echtgenoot van eiseres. In maart 2017 is de laatste dochter van eiseres uit Syrië vertrokken. Daarna heeft referent de regie van de zorg voor eiseres op zich genomen. Op dat moment is echter geen meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie ontstaan. Het is begrijpelijk dat referent graag voor haar moeder wil zorgen, maar verweerder heeft terecht opgemerkt dat de benodigde zorg ook door anderen kan worden verleend. Op dit moment ontvangt eiseres (mantel)zorg door een Franse arts, een neef en nicht van referent. Uit de door eiseres overgelegde stukken is niet gebleken dat deze (mantel)zorg niet voldoende is op dit moment. Weliswaar is gesteld dat deze (mantel)zorg gezien de oorlog in Syrië erg instabiel en kwetsbaar is, maar niet is gebleken dat op dit moment de (mantel)zorg niet meer voorhanden is. Dat eiseres een (acute) medische operatie moet ondergaan, blijkt niet uit de overgelegde stukken. Bovendien heeft verweerder hierover opgemerkt dat voor zover die operatie noodzakelijk is, referent in de benodigde morele, financiële en fysieke begeleiding bij de revalidatie kan voorzien met de overige familieleden en waar nodig aangevuld met betaalde krachten. Tot slot heeft verweerder terecht betrokken dat referent de financiële en morele steun ook vanuit Nederland kan geven, zoals zij dat nu ook doet. De door referent gestelde regiefunctie betreffende de (mantel)zorg kan overigens ook door één of meer van haar zussen worden vervuld, zoals referent op zitting ook heeft erkend.
12. Nu verweerder terecht heeft vastgesteld dat geen sprake is van beschermenswaardig familie- en gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM, is de vraag of de familierechtelijke relatie met documenten is onderbouwd niet meer relevant. Verweerder was onder deze omstandigheden dan ook niet gehouden om nader onderzoek te doen naar de overgelegde documenten die de familierechtelijke relatie onderbouwen, nu niet aan alle voorwaarden voor gezinshereniging wordt voldaan.
13. Tot slot is de rechtbank van oordeel dat verweerder terecht aan eiseres heeft tegengeworpen dat zij geen ondertekende antecedentenverklaring heeft overgelegd. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij in het geheel niet in staat is om deze verklaring te ondertekenen en deze (via derden) aan verweerder te doen toekomen.
14. Het beroep is ongegrond.
15. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, in tegenwoordigheid van
mr. M. van Andel, griffier en in het openbaar uitgesproken op 6 februari 2020.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Dochter van eiseres, referent in deze procedure.
2.Machtiging tot voorlopig verblijf.
3.AWB 18/4373.
4.201900722/2/V2.
5.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
6.201900722/1/V2.
7.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en fundamentele vrijheden.
9.Werkinstructie.