ECLI:NL:RBDHA:2020:2118

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 maart 2020
Publicatiedatum
10 maart 2020
Zaaknummer
C/09/583707 / HA ZA 19-1194
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van de Nederlandse rechter in een internationale echtscheidingszaak met betrekking tot pensioenverevening

In deze zaak, uitgesproken door de Rechtbank Den Haag op 11 maart 2020, is de bevoegdheid van de Nederlandse rechter aan de orde in een geschil tussen een vrouw en een man, beiden woonachtig in Spanje, over de verevening van pensioenrechten na hun echtscheiding. De vrouw vorderde in conventie een verevening van het door de man opgebouwde pensioen bij Nationale Nederlanden, terwijl de man zich op het standpunt stelde dat de Nederlandse rechter niet bevoegd was, gezien zijn woonplaats in Spanje en de forumkeuze in de huwelijkse voorwaarden.

De rechtbank heeft de procedure in het incident behandeld, waarbij de vrouw haar vorderingen baseerde op de forumkeuze in de huwelijkse voorwaarden en artikel 9 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). De man betwistte de bevoegdheid van de Nederlandse rechter en voerde aan dat de forumkeuze niet van toepassing was op het pensioen. De rechtbank concludeerde dat er geen rechtsmacht was op basis van de forumkeuze en dat de Nederlandse rechter ook geen rechtsmacht kon ontlenen aan artikel 9 Rv, omdat de omstandigheden niet onaanvaardbaar waren voor de vrouw om haar zaak aan de Spaanse rechter voor te leggen.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank zich onbevoegd om van de vordering van de vrouw kennis te nemen en compenseerde de proceskosten tussen partijen, waarbij iedere partij de eigen kosten droeg. Dit vonnis benadrukt de complexiteit van internationale rechtsmacht in echtscheidingszaken, vooral met betrekking tot pensioenverevening en de toepassing van het Nederlandse recht.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/583707 / HA ZA 19-1194
Vonnis in incident van 11 maart 2020
in de zaak van
[de vrouw], te [plaats 1], Spanje,
eiseres in conventie in de hoofdzaak,
verweerster in reconventie in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat mr. S.R. Baetens te Eindhoven,
tegen
[de man], te [plaats 2], Spanje
gedaagde in conventie in de hoofdzaak,
eiser in reconventie in de hoofdzaak,
eiser in het incident,
advocaat mr. C.J.H.E. Jeurissen te Breda.
Partijen zullen hierna de vrouw en de man genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 25 september 2019, met de producties 1-5;
  • de conclusie van antwoord tevens eis in reconventie tevens houdende bevoegdheidsverweer, met de producties 1-10;
  • de conclusie van antwoord in het incident, met productie 6.
1.2.
Ten slotte is een datum voor vonnis bepaald in het incident.

2.Het geschil en de beoordeling daarvan in het incident

2.1.
De vorderingen van de vrouw in de hoofdzaak in conventie strekken tot verevening (volgens de Wet verevening pensioenrechten bij echtscheiding, hierna: Wvps) van het door de man tijdens het huwelijk van partijen opgebouwde pensioen bij Nationale Nederlanden. Volgens de vrouw heeft de Nederlandse rechter rechtsmacht primair op grond van de forumkeuze voor de Nederlandse rechter in de huwelijkse voorwaarden en subsidiair op grond van artikel 9 aanhef en onder c Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering (Rv).
2.2.
De man stelt zich op het standpunt dat de Nederlandse rechter niet bevoegd is om kennis te nemen van de vordering in conventie, nu hij in Spanje woont, de forumkeuze in de huwelijkse voorwaarden volgens hem niet van toepassing is op het tijdens het huwelijk opgebouwde ouderdomspensioen en de Nederlandse rechter volgens hem geen bevoegdheid kan ontlenen aan artikel 9 Rv. De rechtbank heeft dit bevoegdheidsverweer opgevat als een incidentele vordering.
2.3.
De vrouw voert verweer in het incident.
2.4.
De vorderingen van de man in voorwaardelijke reconventie (onder de voorwaarde dat de rechtbank zich in conventie bevoegd acht) strekken tot i) verdeling van het saldo van een gemeenschappelijke bankrekening van partijen, ii) verevening van het volgens de man door de vrouw tijdens het huwelijk van partijen in Spanje opgebouwde ouderdomspensioen, en iii) opheffing van het door de vrouw onder Nationale Nederlanden gelegde conservatoire derdenbeslag.
2.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
2.6.
Er is geen verdrag dat of verordening die de rechtsmacht in deze zaak regelt. De rechtsmacht van de Nederlandse rechter dient dan ook te worden beoordeeld op grond van titel 1, afdeling 1, Rv.
2.7.
De Nederlandse rechter kan geen rechtsmacht ontlenen aan de artikelen 2 tot en met 6 Rv. Vervolgens is aan de orde of de Nederlandse rechter rechtsmacht kan ontlenen aan artikel 8 lid 1 Rv, op grond van de volgende forumkeuze in de op 18 augustus 1993 tussen partijen overeengekomen huwelijkse voorwaarden:
“De comparanten handelend als gemeld, verklaarden, dat terzake van de uitleg van deze huwelijksvoorwaarden uitsluitend het Nederlandse recht van kracht zal zijn en dat geschillen terzake van de uitleg van de huwelijksvoorwaarden uitsluitend kunnen worden voorgelegd aan de Nederlandse rechter; één en ander mede in verband met het feit dat hun eerste huwelijksdomicilie in Nederland zal zijn.”
2.8.
Voor de beantwoording van de vraag of deze forumkeuze zich uitstrekt tot geschillen over de verevening, acht de rechtbank allereerst van belang welk recht op het huwelijksvermogen van toepassing is. Op deze kwestie is, aangezien partijen op [dag ] 1993 in het huwelijk zijn getreden, nog het Verdrag inzake het recht dat van toepassing is op het huwelijksvermogensregime, 's-Gravenhage 14 maart 1978 (Stb. 1991, 628) (hierna: het Verdrag) van toepassing. De rechtbank kan in het midden laten of partijen in hun huwelijkse voorwaarden een ondubbelzinnige rechtskeuze voor Nederlands recht hebben gedaan. Als dat niet zo is, is ingevolge artikel 4 lid 1 Verdrag ook Nederlands recht van toepassing op het huwelijksvermogensregime, nu partijen in Nederland hun eerste huwelijksdomicilie hadden.
2.9.
De rechtbank neemt tot uitgangspunt dat artikel 8 lid 1 Rv beoogt rechtsgevolg toe te kennen aan de uitdrukkelijke wil van partijen om de Nederlandse rechter bevoegd te verklaren om van hun geschil kennis te nemen.
2.10.
Ten tijde van het aangaan van de huwelijkse voorwaarden werden pensioenrechten verrekend volgens de regels van het Boon/Van Loonarrest [1] . Mogelijk is daarom in de huwelijkse voorwaarden niets geregeld over (verrekening van) pensioenrechten. Dat de huwelijkse voorwaarden evenmin iets vermelden over pensioenverevening ligt voor de hand, omdat de Wvps pas op 1 mei 1995 in werking is getreden. Weliswaar kan worden gezegd dat afwikkeling van het huwelijksvermogen na echtscheiding samenhangt met verevening van pensioenrechten na echtscheiding, maar zonder bijkomende feiten of omstandigheden, die niet zijn gesteld of gebleken, geeft het forumkeuzebeding, bezien in het licht van de overige huwelijkse voorwaarden, geen blijk van de uitdrukkelijke wil van partijen om de Nederlandse rechter aan te wijzen voor geschillen over de verevening van pensioenrechten. De Nederlandse rechter heeft dus geen rechtsmacht op grond van artikel 8 lid 1 Rv.
2.11.
Vervolgens is aan de orde of de Nederlandse rechter wel rechtsmacht kan toekomen op grond van artikel 9, aanhef en onder c Rv. Volgens deze bepaling is de Nederlandse rechter die geen bevoegdheid kan ontlenen aan de artikelen 2 tot en met 8 Rv, niettemin bevoegd indien de bij dagvaarding in te leiden zaak voldoende met de rechtssfeer van Nederland is verbonden (i), en het onaanvaardbaar is van de eiser te vergen dat hij de zaak aan het oordeel van een rechter van een vreemde staat onderwerpt (relatieve forum necessitatis) (ii). Gezien de gebruikte bewoordingen (“onaanvaardbaar” en “vergen”), dient deze bepaling restrictief te worden uitgelegd. Dat blijkt ook uit de wetsgeschiedenis, waarin de rechter voorts wordt gemaand tot het betrachten van grote terughoudendheid waar het gaat om het aanvaarden van voldoende binding met de Nederlandse rechtssfeer als bedoeld in artikel 9, aanhef en onder c, Rv [2] .
2.12.
Aan vereiste (i) is voldaan, nu de man de Nederlandse nationaliteit heeft, partijen in Nederland zijn gehuwd en hier hun eerste huwelijksdomicilie hadden, op het huwelijksvermogen Nederlands recht van toepassing is en de man in Nederland pensioenrechten heeft opgebouwd.
2.13.
Met betrekking tot vereiste (ii) heeft de vrouw, samengevat, het volgende aangevoerd:
a. a) de Spaanse rechter heeft geen kennis van de Wvps;
b) de tenuitvoerlegging van het Spaanse vonnis in Nederland zal uitzonderlijk omslachtig zijn en executieproblemen opleveren;
c) de Spaanse procedure zal veel kostbaarder zijn dan de Nederlandse procedure;
d) de Spaanse procedure zal veel langer duren dan de Nederlandse procedure;
e) de verevening van pensioenrechten hangt nauw samen met de (door de man in reconventie gevorderde) verdere afwikkeling van het huwelijksvermogen.
2.14.
Dat de Spaanse rechter in een voorkomend geval Nederlands recht moet toepassen is niets uitzonderlijks. Ook de Nederlandse rechter past in voorkomende gevallen vreemd recht toe. Het Spaanse vonnis zal in Nederland ten uitvoer kunnen worden gelegd op grond van de Brussel I bis-Verordening [3] . De onder c, d, en e gestelde omstandigheden kunnen evenmin leiden tot de conclusie dat het onaanvaardbaar is om van de vrouw te vergen dat zij haar zaak aan de Spaanse rechter voorlegt. Het voorgaande leidt ertoe dat de Nederlandse rechter geen rechtsmacht kan ontlenen aan artikel 9 aanhef en onder c Rv.
2.15.
De slotsom is dat de rechtbank geen rechtsmacht heeft met betrekking tot de
vordering in conventie. Er is dus niet voldaan aan de voorwaarde waaronder de vorderingen in reconventie zijn ingesteld. Die vorderingen kunnen dus verder onbesproken blijven.
2.16.
In de omstandigheid dat partijen gewezen echtelieden vindt de rechtbank aanleiding om de proceskosten tussen partijen te compenseren.

3.De beslissing

De rechtbank
in het incident en in de hoofdzaak
3.1.
verklaart zich onbevoegd om van de vordering van de vrouw in de hoofdzaak kennis te nemen;
3.2.
compenseert de proceskosten tussen partijen in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. L. Alwin en in het openbaar uitgesproken op 11 maart 2020. [4]

Voetnoten

1.HR 27 november 1981, NJ 1982, 503.
2.zie TK 1999/2000, 26 855, nr. 3, p. 41 en 43.
3.Verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europese Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (herschikking) (PbEU 2012, L 351/1)
4.type: 1554