Eiser heeft de Algerijnse nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] . Op 2 januari 2020 heeft hij een asielaanvraag ingediend. Aan deze aanvraag heeft hij het volgende ten grondslag gelegd. In 2015 is hij een relatie aangegaan met een meisje in Algerije, [naam 2] . In mei 2018 heeft hij om haar hand gevraagd, maar haar broer heeft dit geweigerd. Daarop heeft hij met [naam 2] plannen gemaakt om Algerije te verlaten, maar voordat zij konden vertrekken is zij spoorloos verdwenen. Naar aanleiding van haar verdwijning is eiser op 23 augustus 2018 ontvoerd, mishandeld en gestoken door de broer van [naam 2] . Daarna is eiser gevlucht uit de hoofdstad. Op 9 of 10 september 2018 is hij teruggekeerd om zijn spullen te pakken. Toen is hij nog een keer gestoken door de broer. Daarna is eiser uit Algerije gevlucht.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder de aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw). Eiser is afkomstig uit een veilig land van herkomst en verweerder acht de gestelde relatie met [naam 2] en de daarop volgende problemen niet geloofwaardig. Daarbij heeft verweerder overwogen dat eiser zijn relaas niet met documenten heeft onderbouwd en onvoldoende gedetailleerd, niet consistent en tegenstrijdig heeft verklaard.
Op wat eiser daartegen heeft aangevoerd, wordt hierna ingegaan.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Verweerder heeft in het bestreden besluit gemotiveerd gereageerd op de zienswijze over de vraag of Algerije in het algemeen als veilig land van herkomst kan worden beschouwd. Daarbij heeft verweerder terecht overwogen dat eiser niet duidelijk heeft gemaakt in welk opzicht de door eiser genoemde informatie over Algerije op hem van toepassing is.
Voor zover eiser in beroep heeft gewezen op zijn vrees voor eerwraak, geldt dat verweerder eisers verklaringen hierover niet ten onrechte heeft afgedaan als ongeloofwaardig. Verweerder heeft er in dat verband op kunnen wijzen dat eiser weinig persoonlijke details heeft weten te vertellen over de vrouw met wie hij naar eigen zeggen zou gaan trouwen. Dat het zoals eiser stelt ging om een stiekeme relatie neemt niet weg dat de relatie dus kennelijk zeer serieus was. Dit rechtvaardigt verweerders verwachting dat eiser meer over zijn beoogde echtgenote kon vertellen dan hij heeft gedaan.
Dat eiser een steekwond heeft, is als zodanig geen dwingende reden om zijn asielrelaas voor waar aan te nemen, aangezien die verwonding ook andere oorzaken kan hebben.
Eiser heeft ook niet aannemelijk gemaakt dat hij in Algerije geen aangifte kan doen tegen de broer van zijn gestelde vriendin die hem zou hebben neergestoken. De gestelde omstandigheid dat er sprake is van corruptie onder de Algerijnse politie is hiervoor onvoldoende. Eerst in het beroepschrift en ter zitting heeft eiser naar voren gebracht dat hij militaire dienst heeft geweigerd en daarom niet naar de politie durfde te gaan. Eiser heeft de gestelde dienstweigering en daaruit voortvloeiende vrees echter niet nader geconcretiseerd noch met stukken onderbouwd. Het is daarom niet aannemelijk geworden dat het voor eiser bij voorbaat zinloos of gevaarlijk is om aangifte te doen.
Verweerder heeft de aanvraag terecht afgewezen als kennelijk ongegrond. Op grond van artikel 62, tweede lid, aanhef en onder b, van de Vw mocht verweerder daarom bepalen dat eiser Nederland onmiddellijk dient te verlaten. Het dwingende karakter van artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw brengt met zich dat verweerder vervolgens een inreisverbod oplegt. Ingevolge artikel 6.5a, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 in samenhang met paragraaf A4/2.3 van de Vreemdelingencirculaire 2000 is de duur van het inreisverbod twee jaar, gerekend vanaf de datum waarop de vreemdeling Nederland daadwerkelijk heeft verlaten. Dat eiser nu in een slechtere positie verkeert dan voorafgaand aan zijn asielaanvraag, is inherent aan het wettelijke systeem. Eiser wordt niet gevolgd in zijn stelling dat hem hierdoor onmogelijk wordt gemaakt om een herhaalde asielaanvraag in te dienen. Als eiser een herhaalde aanvraag indient wordt deze immers tevens beoordeeld als een verzoek om opheffing van het inreisverbod. Dat eiser bij het indienen van zijn asielaanvraag niet is gewezen op de mogelijkheid dat hem een inreisverbod kan worden opgelegd, maakt het bestreden besluit niet onrechtmatig. Eiser heeft immers bij de zienswijze de gelegenheid gehad om omstandigheden aan te kunnen voeren op grond waarvan verweerder had moeten afzien van het opleggen van het inreisverbod. Hiervan heeft hij geen gebruik gemaakt.
Dat eiser zoals hij stelt niet meer naar Algerije kan terugkeren heeft hij op geen enkele wijze onderbouwd.
Het beroep is ongegrond.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.