5.5.Als een familielid als bedoeld in artikel 8.7, tweede lid, aanhef en onder d van het Vb en artikel 8.7, derde lid lid, van het Vb stelt ten laste te zijn van een burger van de Unie, dan beoordeelt de IND of dit familielid, op het moment dat dit familielid verzoekt om hereniging met de burger van de Unie, in het land van herkomst of het land vanwaar het familielid kwam materieel wordt ondersteund door de burger van de Unie. Deze materiële ondersteuning moet noodzakelijk en reëel zijn.
6. De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat referente een Unieburger is met de Britse nationaliteit en dat zij gebruik heeft gemaakt van haar recht op vrij verkeer door zich te vestigen in Nederland en dat daarmee de Verblijfsrichtlijn in beginsel van toepassing is op de situatie van referente. Ook is niet in geschil dat referente eiseres materieel heeft ondersteund. Wel in geschil is of deze materiële ondersteuning door referente aan eiseres noodzakelijk is en of eiseres derhalve ten laste komt van referente.
7. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) is in zijn uitspraak van 19 april 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:1156) nader ingegaan op het ‘ten laste van’-criterium aan de hand van de overwegingen van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ EU) in het arrest Jia van 9 januari 2007 (ECLI:EU:C:2007:1) en het arrest Reyes van 16 januari 2014 (ECLI:EU:C:2014:16). De Afdeling in deze uitspraak geoordeeld dat uit de genoemde arresten van het HvJ EU kan worden afgeleid dat het feit dat de referent over een lange periode regelmatig een som geld heeft betaald aan de vreemdeling kan aantonen dat er sprake is van een situatie van reële afhankelijkheid van de vreemdeling ten opzichte van de referent, voor zover deze steun noodzakelijk is om in de basisbehoefte van de vreemdeling te voorzien. Uit deze arresten kan volgens de Afdeling ook worden afgeleid dat, om te beoordelen of de verleende financiële of materiële steun noodzakelijk is, verweerder dient te bezien of de vreemdeling ten tijde van de aanvraag gezien zijn economische en sociale toestand niet in staat was om in het land van herkomst in zijn basisbehoefte te voorzien, zodat aldaar de noodzaak voor materiële steun bestond. Uit de enkele omstandigheid dat de referent over een lange periode regelmatig een som geld aan de vreemdeling heeft betaald, volgt derhalve niet zonder meer dat de geboden steun ook daadwerkelijk noodzakelijk was om in de basisbehoefte van de vreemdeling te voorzien. Eiseres dient ook aan te tonen in welke economische en sociale toestand zij zich in Maleisië bevond. De noodzaak van financiële ondersteuning kan worden aangetoond met ieder passend middel. 8. Gelet op de voornoemde uitspraak van de Afdeling volgt de rechtbank eiseres niet in haar stelling dat het enkele feit dat referente al lange tijd geld overmaakt aan haar voldoende is om aan te nemen dat eiseres ten laste komt van referente. Uit de overlegde bankafschriften van de bankrekening van eiseres blijkt weliswaar dat referente sinds 28 oktober 2015 in totaal € 8.400 heeft overmaakt, maar daarmee is niet ook aangetoond dat eiseres ten tijde van de aanvraag - gezien haar economische en sociale toestand - niet in staat was om in haar land van herkomst in haar basisbehoefte te voorzien, zodat aldaar de noodzaak voor deze materiële steun bestond.
9. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat eiseres onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt hoe haar economische en sociale toestand is en hoe deze zich verhoudt tot de algemene situatie van ouderen in Maleisië. De enkele omstandigheid dat eiseres in Maleisië woont, op leeftijd en alleenstaand is, maakt nog niet dat vaststaat zij niet in haar basisbehoeften kan voorzien. Verweerder heeft in dit kader aan eiseres mogen tegenwerpen dat het door haar overlegde chronologische overzicht waarin wordt aangegeven hoe eiseres in haar huidige economische en sociale toestand terecht is gekomen niet onderbouwd is met stukken. De rechtbank stelt vast dat eiseres onder meer de aankoop van haar huis in 1988, het financieren van de studie en huisvesting in Londen van haar oudste dochter tussen 1991 en 1997 en van haar jongste dochter tussen 1994 en 1998 niet met stukken heeft onderbouwd. Met verweerder is de rechtbank dan ook van oordeel dat eiseres met het overlegde chronologisch overzicht onvoldoende heeft aangetoond dat haar oorspronkelijke vermogen, bestaande uit pensioen en spaargelden, zodanig is geslonken dat eiseres volledig afhankelijk is geworden van referente
10. Verweerder heeft naar oordeel van de rechtbank tevens aan eiseres mogen tegenwerpen dat uit de overlegde bankschriften blijkt dat eiseres (omgerekend) beschikt over een positief saldo van € 8.071. Verweerder leidt uit dit gegeven niet ten onrechte af dat eiseres de afgelopen jaren andere middelen tot haar beschikking gehad moet hebben, nu dit bedrag vrijwel gelijk is aan de totale som van de ontvangen steun (€ 8.400). Dat eiseres stelt dat dit bedrag bedoeld is voor onverwachte medische kosten, maakt dit niet anders, nu niet is gebleken dat eiseres ten tijde van het bestreden besluit behoefte had aan medische zorg.
11. Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder op goede gronden heeft geconcludeerd dat eiseres niet kan worden aangemerkt als familielid dat ten laste komt van de burger van de Unie in de zin van artikel 8.7, tweede lid, aanhef en onder d, van het Vb.
12. Ten aanzien van stelling van eiseres dat de hoorplicht is geschonden overweegt de rechtbank dat op grond artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van het horen van belanghebbenden kan worden afgezien indien het bezwaar kennelijk ongegrond is. Van een kennelijk ongegrond bezwaar is sprake wanneer uit het bezwaarschrift zelf reeds aanstonds blijkt dat de bezwaren ongegrond zijn en er redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is over die conclusie. Dit moet worden beoordeeld aan de hand van de inhoud van het bezwaarschrift in samenhang met wat in eerste instantie door betrokkene is aangevoerd en met de motivering van de primaire beschikking. Gelet op hetgeen in bezwaar is aangevoerd en ingebracht ten aanzien van de gestelde materiële afhankelijkheid, is de rechtbank van oordeel dat verweerder van het horen van eiseres heeft kunnen afzien. Van schending van de hoorplicht is derhalve geen sprake. De rechtbank verwerpt ook deze beroepsgrond.
13. Het beroep is ongegrond.
14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.