ECLI:NL:RBDHA:2020:1964

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 februari 2020
Publicatiedatum
9 maart 2020
Zaaknummer
19_3494 en 19_3495
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Giftenaftrek en vergrijpboete in belastingzaken met betrekking tot de Islamitische Universiteit van Europa

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 februari 2020 uitspraak gedaan in de zaken met de nummers 19/3494 en 19/3495, waarbij eiser in beroep ging tegen de navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor de jaren 2012 en 2013. Eiser had contante giften aan de Islamitische Universiteit van Europa (IUE) opgevoerd, maar de Belastingdienst heeft deze giften niet geaccepteerd. Eiser heeft bewijsstukken overgelegd, waaronder kwitanties en transactiebonnen, maar de rechtbank oordeelde dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de giften daadwerkelijk zijn gedaan. De rechtbank heeft vastgesteld dat de penningmeester van de IUE op grote schaal valse kwitanties heeft verkocht en dat er geen bewijs is dat de door eiser opgevoerde giften daadwerkelijk zijn betaald. De rechtbank heeft de navorderingsaanslagen terecht opgelegd en de boetebeschikkingen vernietigd, omdat de Belastingdienst niet heeft aangetoond dat er sprake was van opzet of grove schuld van eiser. De rechtbank heeft de beroepen gegrond verklaard voor wat betreft de boetebeschikkingen, maar ongegrond voor het overige. Eiser heeft recht op vergoeding van het betaalde griffierecht van € 47.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Team belastingrecht
zaaknummers: SGR 19/3494 en SGR 19/3495
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 februari 2020 in de zaken tussen

[eiser] , wonende te [woonplaats] , eiser

en

de inspecteur van de Belastingdienst, verweerder.

De bestreden uitspraken op bezwaar

De uitspraken van verweerder van 12 maart 2019 op de bezwaren van eiser tegen de aan eiser voor de jaren 2012 en 2013 opgelegde navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) en de daarbij gegeven boetebeschikkingen en rentebeschikkingen.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 februari 2020.
Eiser is verschenen, bijgestaan door [A] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [B] en [C] .

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen gegrond voor zover deze zien op de boetebeschikkingen;
- vernietigt de uitspraken op bezwaar voor zover deze zien op de boetebeschikkingen;
- vernietigt de boetebeschikkingen;
- verklaart de beroepen voor het overige ongegrond;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 47 aan eiser te vergoeden.

Overwegingen

1. Eiser heeft in zijn aangiften IB/PVV voor de jaren 2012 en 2013 onder meer giften van € 3.250 respectievelijk € 2.500 aan de Islamitische Universiteit van Europa (IUE) opgenomen. Na toepassing van de drempel en toebedeling van een deel van de giften aan de partner van eiser bedraagt de aangegeven giftenaftrek bij eiser in 2012 € 2.000 en in 2013 € 1.500.
2. Bij de aanslagoplegging IB/PVV voor het jaar 2012 zijn de aangegeven giften niet geaccepteerd. Eiser heeft daarop een met dagtekening 15 december 2014 door de IUE afgegeven “Verklaring Donatie” (de kwitantie 2012) overgelegd waarin is opgenomen dat eiser op 20 augustus 2012 € 1.050 en op 9 oktober 2012 € 950 in contante betalingen heeft gedoneerd. Eiser heeft transactiebonnen overgelegd waaruit volgt dat op 20 augustus 2012 en 9 oktober 2012 bij betaalautomaten bedragen van € 1.350 respectievelijk € 950 zijn opgenomen. De giftenaftrek is daarop alsnog door verweerder geaccepteerd.
3. Ter zake van het jaar 2013 heeft eiser twee “Donatieformulieren” (de kwitanties 2013) van IUE overgelegd waarin is opgenomen dat eiser op 25 september 2013 € 2.000 in contante betalingen heeft gedoneerd en dat de partner van eiser op 1 oktober 2013 € 500 in contante betalingen heeft gedoneerd. Eiser heeft transactiebonnen overgelegd waaruit volgt dat op genoemde data bij betaalautomaten bedragen van € 2.000 respectievelijk € 500 zijn opgenomen. Bij de aanslagoplegging voor het jaar 2013 zijn de aangegeven giften geaccepteerd.
4. Door de belastingdienst is geconstateerd dat diverse belastingplichtigen gezamenlijk voor de jaren 2012 en 2013 in hun aangiften IB/PVV een veel groter bedrag aan giften aan de IUE hebben opgenomen dan in de jaarstukken van de IUE is verantwoord. Daarnaast is de FIOD in januari 2015 begonnen met een strafrechtelijke onderzoek naar het gebruik van valse kwitanties van giften aan andere ANBI-instellingen dan de IUE. Uit dit onderzoek bleek dat diverse van de daarin betrokken belastingplichtigen ook giften aan de IUE in aftrek hadden gebracht. Vervolgens is op 17 september 2015 besloten de FIOD een strafrechtelijk onderzoek te laten instellen naar de IUE.
5. In het kader van het FIOD-onderzoek is door de penningmeester van de IUE verklaard dat hij op grote schaal kwitanties heeft verkocht voor een percentage van ongeveer 10 à 12% van het bedrag dat op de kwitanties stond vermeld. Verder heeft de penningmeester van de IUE verklaard dat slechts in een enkel geval (20 tot 30 per jaar) het gehele bedrag van de kwitantie werd betaald en dat geen bedragen van meer dan € 500 daadwerkelijk zijn betaald door donateurs.
6. Met dagtekening 2 december 2017 zijn voor de jaren 2012 en 2013 navorderingsaanslagen IB/PVV opgelegd waarbij de aangegeven giften aan IUE zijn gecorrigeerd. Daarbij zijn vergrijpboetes opgelegd en is belastingrente in rekening gebracht.
7. In geschil is of verweerder de giftenaftrek met betrekking tot de IUE terecht heeft gecorrigeerd en of de vergrijpboetes terecht zijn opgelegd.
Giftenaftrek
8. De bewijslast dat sprake is van aftrekbare giften rust op eiser. Bij contante giften moet een belastingplichtige met schriftelijke bescheiden aannemelijk maken dat de door hem gestelde giften daadwerkelijk zijn gedaan, dat wil zeggen aan de IUE ten goede zijn gekomen. Eiser wijst op de kwitanties 2012 en 2013 alsmede op de door hem overgelegde transactiebonnen van contante opnamen.
9. Naar het oordeel van de rechtbank is eiser er met hetgeen hij heeft aangevoerd niet in geslaagd aannemelijk te maken dat hij de gestelde giften aan IUE heeft gedaan. Gezien de verklaringen van de penningmeester van de IUE, die worden bevestigd door anderen, kan aan de kwitanties op zichzelf onvoldoende bewijskracht worden toegekend. Weliswaar staat niet onomstotelijk vast dat ook in het geval van eiser sprake is van onjuiste kwitanties, maar evenmin kan met zekerheid worden gesteld dat de kwitanties in overeenstemming zijn met wat eiser daadwerkelijk aan de IUE heeft geschonken. De overgelegde transactiebonnen maken dit niet anders. Uit het FIOD-onderzoek ontstaat namelijk het beeld van een werkwijze waarbij de kwitanties feitelijk met terugwerkende kracht werden opgesteld door de hoogte van de schenking en de datum van de schenking vooraf met de penningmeester af te stemmen. Daarbij kunnen de contante opnames waarvan transactiebonnen zijn overgelegd als uitgangspunt zijn gebruikt. Niet kan worden uitgesloten dat ook in het geval van eiser dit is gebeurd. Verweerder heeft dan ook voorbij kunnen en mogen gaan aan de kwitanties en transactiebonnen. Nu eiser geen andere stukken heeft overgelegd, is hij er niet in geslaagd aannemelijk te maken dat de giften zijn gedaan. Verweerder heeft dan ook op goede gronden de giften gecorrigeerd en de navorderingsaanslagen voor de jaren 2012 en 2013 opgelegd.
Vergrijpboete
10. Op grond van artikel 67e, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen kan de inspecteur een boete opleggen van ten hoogste 100 percent indien het aan opzet of grove schuld van de belastingplichtige is te wijten dat de aanslag tot een te laag bedrag is vastgesteld. Voor het opleggen van een vergrijpboete rust de bewijslast op verweerder.
11. Ter onderbouwing van zijn stelling dat het aan opzet of grove schuld van eiser te wijten is dat aanslagen IB/PVV voor 2012 en 2013 naar te lage bedragen zijn vastgesteld, baseert verweerder zich op het geconstateerde verschil tussen door IUE afgegeven kwitanties en de door IUE verantwoorde giften en de verklaringen van de penningmeester van de IUE. Ook wijst verweerder op de handgeschreven kasadministratie van de IUE over de periode 1 december 2013 tot en met 31 december 2016. Daarin komen betalingen van € 180 en € 200 ten laste van eiser en/of zijn partner voor.
12. Op zichzelf mag verweerder gebruik maken van bewijsvermoedens, maar die vermoedens moeten wel redelijkerwijs voortvloeien uit de aanwezige bewijsmiddelen (Hoge Raad 15 april 2011; ECLI:NL:HR:2011:BN6350). Daarvan is in dit geval geen sprake omdat het bewijsvermoeden slechts is gebaseerd op verklaringen van derden over wat kennelijk een gebruikelijke werkwijze was binnen de IUE. Uit die verklaringen kan weliswaar worden geconcludeerd dat in veel gevallen sprake was van kwitanties die niet in overeenstemming zijn met de bedragen die daadwerkelijk aan de IUE zijn geschonken, maar dat betekent niet dat reeds daarom in alle gevallen en dus ook in het geval van eiser sprake is van onjuiste kwitanties en daarmee van het opzettelijk dan wel grofschuldig te weinig betalen van belasting. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat niet kan worden uitgesloten dat de frauduleuze handelingen van de penningmeester verder strekten dan waarover hij heeft verklaard. De giften voor 2012 en 2013 zijn volgens de kwitanties gedaan vóór 1 december 2013 en daarvan is geen kasadministratie voorhanden. Afgezien daarvan is ook die kasadministratie kennelijk opgesteld door de frauderende penningmeester van de IUE zodat daaraan niet zonder meer bewijskracht kan worden toegekend. Onder die omstandigheden zou het accepteren van de bewijsvermoedens betekenen dat de bewijslast feitelijk ook voor de boeteoplegging op eiser komt te rusten. Verweerder is dan ook niet geslaagd in het bewijs dat het aan opzet of grove schuld van eiser is te wijten dat te weinig belasting is geheven. De rechtbank heeft om die reden de vergrijpboetes vernietigd.
Rentebeschikking
13. Eiser heeft geen afzonderlijke beroepsgronden aangevoerd die verband houden met belastingrente. Dat in strijd met enige regel van geschreven of ongeschreven recht rente in rekening is gebracht, is gesteld noch gebleken.
14. Gelet op wat hiervoor is overwogen zijn de beroepen voor wat betreft de boetebeschikkingen gegrond verklaard en voor het overige ongegrond.
15. Er zijn geen voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.E. Postema, rechter, in aanwezigheid van mr. T. Blauw, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 februari 2020.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (team belastingrecht), Postbus 20302,
2500 EH Den Haag.