ECLI:NL:RBDHA:2020:1937
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Onderzoek naar ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige in het kader van de zorg voor kwetsbare kinderen
Op 14 februari 2020 heeft de kinderrechter in de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren op [geboortedag] 2020. Het verzoek tot ondertoezichtstelling is ingediend door de Raad voor de Kinderbescherming, Regio Haaglanden, naar aanleiding van zorgen over de opvoedingssituatie van de minderjarige, die bij de moeder verblijft. De ouders hebben een affectieve relatie, maar beiden kampen met persoonlijke problematiek die hun vermogen om voor de minderjarige te zorgen beïnvloedt. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de ouders, ondanks hun zorgzaamheid, onvoldoende in staat zijn om de noodzakelijke stabiliteit en veiligheid te bieden die de minderjarige nodig heeft.
Tijdens de zitting is gebleken dat de ouders veel begeleiding nodig hebben en dat de moeder, die alleen belast is met het ouderlijk gezag, niet in staat is om de zorg voor de minderjarige adequaat te waarborgen. De Raad heeft een pleeggezin gevonden waar de minderjarige kan opgroeien, en de kinderrechter heeft besloten dat het in het belang van de minderjarige is om haar onder toezicht te stellen en haar uit huis te plaatsen in een pleegzorgvoorziening. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing voor een periode van zes maanden verleend, met de mogelijkheid tot verlenging, en benadrukt dat het toekomstperspectief van de minderjarige in de komende periode duidelijk moet worden.
De beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken, waarbij de kinderrechter de noodzaak van de maatregelen heeft onderbouwd met de ernstige bedreigingen voor de ontwikkeling van de minderjarige. De ouders hebben de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan tegen deze beschikking, waarbij zij binnen drie maanden na de uitspraak moeten handelen.