ECLI:NL:RBDHA:2020:1937

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 februari 2020
Publicatiedatum
6 maart 2020
Zaaknummer
C/09/588113 / JE RK 20-321
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onderzoek naar ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige in het kader van de zorg voor kwetsbare kinderen

Op 14 februari 2020 heeft de kinderrechter in de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren op [geboortedag] 2020. Het verzoek tot ondertoezichtstelling is ingediend door de Raad voor de Kinderbescherming, Regio Haaglanden, naar aanleiding van zorgen over de opvoedingssituatie van de minderjarige, die bij de moeder verblijft. De ouders hebben een affectieve relatie, maar beiden kampen met persoonlijke problematiek die hun vermogen om voor de minderjarige te zorgen beïnvloedt. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de ouders, ondanks hun zorgzaamheid, onvoldoende in staat zijn om de noodzakelijke stabiliteit en veiligheid te bieden die de minderjarige nodig heeft.

Tijdens de zitting is gebleken dat de ouders veel begeleiding nodig hebben en dat de moeder, die alleen belast is met het ouderlijk gezag, niet in staat is om de zorg voor de minderjarige adequaat te waarborgen. De Raad heeft een pleeggezin gevonden waar de minderjarige kan opgroeien, en de kinderrechter heeft besloten dat het in het belang van de minderjarige is om haar onder toezicht te stellen en haar uit huis te plaatsen in een pleegzorgvoorziening. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing voor een periode van zes maanden verleend, met de mogelijkheid tot verlenging, en benadrukt dat het toekomstperspectief van de minderjarige in de komende periode duidelijk moet worden.

De beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken, waarbij de kinderrechter de noodzaak van de maatregelen heeft onderbouwd met de ernstige bedreigingen voor de ontwikkeling van de minderjarige. De ouders hebben de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan tegen deze beschikking, waarbij zij binnen drie maanden na de uitspraak moeten handelen.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team Jeugd- en Zorgrecht
Zaaksgegevens: C/09/588113 / JE RK 20-321
Datum uitspraak: 14 februari 2020

Beschikking van de kinderrechter

Ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing

in de zaak naar aanleiding van het op 10 februari 2020 ingekomen verzoekschrift van:
de Raad voor de Kinderbescherming, Regio Haaglanden, locatie Den Haag(hierna te noemen: de Raad),
betreffende:
- [minderjarige], geboren op [geboortedag] 2020 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[de vrouw] ,

hierna te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats 1] .

[de man]

hierna te noemen: de vader,
wonende te [woonplaats 2] ,

Het procesverloop

Bij beschikking d.d. 10 februari 2020 van de kinderrechter in deze rechtbank is [minderjarige] als ongeboren vrucht van 10 februari 2020 tot 18 februari 2020 voorlopig onder toezicht gesteld en is de behandeling van het verzoek voor het overige, en van het verzoek tot uithuisplaatsing aangehouden tot de zitting van heden, om de belanghebbenden te horen over het verzoek.
De kinderrechter heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder thans ook:
- voornoemde beschikking d.d. 10 februari 2020;
- het (aanvullende) verzoek van de Raad, gedateerd 12 februari 2020, met als bijlage het raadsrapport van gelijke datum.
Op 14 februari 2020 heeft de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld. Daarbij zijn verschenen:
- [vertegenwoordiger van de raad] ,
- [vertegenwoordigers van de GI] namens de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering (hierna te noemen: de gecertificeerde instelling),
- de moeder, begeleid door de heer [begeleider] van Unieck Zorg,
- [mentor] van de moeder,
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat, mr. J.I. Dierkx, en
- [vertegenwoordigers van ASVZ] van ASVZ.

Feiten

- De vader en de moeder hebben een affectieve relatie met elkaar.
- [minderjarige] is erkend door de vader.
- Voor zover de kinderrechter dat uit de beschikbare stukken kan afleiden, is de moeder alleen belast met het ouderlijk gezag.
- [minderjarige] verblijft bij de moeder in het [verblijfplaats] .

Verzoek en verweer

Het verzoek strekt tot ondertoezichtstelling van [minderjarige] voor de periode van één jaar en tot het verlenen van een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg voor de duur van zes maanden. Ter zitting heeft de Raad het verzoek tot ondertoezichtstelling mondeling gewijzigd, in die zin dat thans wordt verzocht om deze voor een periode van zes maanden te verlenen, in plaats van één jaar, zulks in verband met de aanvaardbare termijn en het gelijk laten lopen aan de verzochte duur van de machtiging tot uithuisplaatsing. De Raad heeft verklaard dat de verzoeken zijn gedaan vanwege de problematiek waarvan bij beide ouders sprake is. De ouders hebben zelf veel zorg nodig. Onderzocht is of, en zo ja op welke wijze, [minderjarige] bij (een van) de ouders kan blijven. Uit observaties in het ziekenhuis blijkt dat de ouders hun best doen, lief zijn, advies en hulp vragen en dat de praktische dingen prima gaan, maar dat bij een onvoorspelbare situatie stress en paniek kan toeslaan. Ook werd er tijdens de observaties weinig interactie tussen de moeder en [minderjarige] waargenomen. Bij Unieck Zorg is onderzocht wat mogelijk is met beeld en geluid en de conclusie van de Raad is dat de moeder vaak alleen zal zijn met de baby. Ook is gekeken naar het netwerk. Moeders netwerk is echter niet beschikbaar en de grootouders vaderzijde wonen op een schip. Ook een tante zag niet de mogelijkheid om [minderjarige] full time bij zich te laten verblijven. De Raad maakt zich dan ook zorgen over de (sociaal-emotionele) hechting van [minderjarige] . Er is een perspectief biedend pleeggezin gevonden waar zij kan opgroeien en dat bereid is om de ouders bij de opvoeding en verzorging te betrekken. De komende periode moet het toekomstperspectief van [minderjarige] duidelijk worden en onderzocht worden of zij al dan niet terug naar huis kan.
[vertegenwoordiger van de GI] heeft ter zitting verklaard dat de ouders erg hun best doen en lief zijn, maar dat zij zelf begeleiding nodig hebben in hun dagelijks leven. De moeder heeft een forse indicatie waarbij zij zelf heel veel hulp krijgt, en de vader is iets zelfstandiger. Hoewel het de ouders erg gegund wordt om hun kind zelf te verzorgen en op te voeden, kan met een kwetsbare baby geen enkel risico worden genomen. Op enig moment is gesproken of de ouders bij Unieck zorg konden wonen, maar de vader vond die zorg te betuttelend. In het preventieve kader is reeds de mogelijkheid onderzocht om [minderjarige] bij de moeder te laten verblijven, maar gebleken is dat de moeder het grootste gedeelte van de dag alleen met de baby zal zijn en het is niet gezegd dat de begeleiding indien nodig gelijk klaar kunnen staan.
De moeder heeft verklaard dat, hoewel zij de zorgen begrijpt, zij wil dat [minderjarige] bij de ouders komt wonen. De moeder heeft de afgelopen dagen in het ziekenhuis laten zien waartoe zij in staat is, en zij is bereid om de aangeboden hulp te aanvaarden. Na haar ontslag uit het ziekenhuis heeft de moeder nog recht op kraamhulp, die haar aanwijzingen kunnen geven en zo nodig ook aan de bel kunnen trekken.
De advocaat van de vader heeft verklaard dat de vader kan instemmen met het verzoek tot ondertoezichtstelling. Echter ten aanzien van de verzochte uithuisplaatsing pleit de advocaat primair tot afwijzing en subsidiair om de machtiging tot uithuisplaatsing slechts te verlenen voor de duur van drie maanden. Hiertoe heeft de advocaat samengevat aangevoerd dat hij ervan schrikt dat de gecertificeerde instelling mogelijk denkt aan een gezagsbeëindigende maatregel. Volgens de advocaat heeft het er alle schijn van dat het perspectief van [minderjarige] al is bepaald. Hij vindt het dan ook te prematuur om er al vanuit te gaan dat haar perspectief bij een pleeggezin ligt. Het is van belang om te kijken naar het heden en de pijlen te richten op de toekomst, waarbij de veiligheid van [minderjarige] wordt gewaarborgd. De uiteindelijke doelstelling zou hereniging van [minderjarige] met haar ouders moeten zijn. De vader meent dat er zeker wel de mogelijkheid is van terugplaatsing van [minderjarige] bij de moeder op korte termijn. De moeder heeft 24-uurs begeleiding en cameratoezicht. De veiligheid van [minderjarige] bij de moeder kan op die manier worden gewaarborgd. De vader en moeder hebben een goede verstandhouding.
De vader heeft ter zitting nog aangegeven dat hij aanvankelijk niet bij Unieck Zorg wilde wonen vanwege de regels, maar hier nu wel toe bereid is, in de hoop een uithuisplaatsing van [minderjarige] te voorkomen.
[begeleider] van Unieck Zorg heeft verklaard dat hij niet bekend is met dit idee van de vader en dat dit ook niet is besproken met de begeleiders van de vader. Het is ook zeer de vraag of dit idee van de vader wel mogelijk is.

Beoordeling

De kinderrechter is, gelet op hetgeen uit het dossier en ter terechtzitting naar voren is gekomen, van oordeel dat de in artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek genoemde gronden voor ondertoezichtstelling aanwezig zijn.
De kinderrechter neemt hierbij in overweging dat [minderjarige] ernstig in haar ontwikkeling wordt bedreigd, gelet op de complexe opvoedingssituatie en de meervoudige, ernstige problematiek van de ouders. De moeder is vanwege haar eigen problematiek aangewezen op 24-uurs zorg en onvoldoende in staat om voor zichzelf te zorgen. Ook de vader woont begeleid en heeft veel begeleiding nodig bij zijn gevoelens en hetgeen anderen bedoelen.
Ouders zijn lief en zorgzaam naar [minderjarige] en het lukt hen om met hulp praktische zaken te regelen, maar zij beschikken door hun eigen problematiek over onvoldoende kennis, vaardigheden en inzicht om [minderjarige] - een zeer jong en kwetsbaar kind dat voor haar opvoeding en verzorging afhankelijk is van de beslissingen van de volwassenen om haar heen – voldoende stabiliteit, voorspelbaarheid en veiligheid te bieden en een veilige gehechtheidsrelatie met [minderjarige] aan te gaan en sensitief en responsief op haar te reageren. Met name in onvoorziene situaties kan de paniek en stress opspelen. Dit maakt dat de kinderrechter een ondertoezichtstelling noodzakelijk acht, om zodoende zicht te houden op de ontwikkeling van [minderjarige] , op het contact tussen [minderjarige] en de ouders, om de noodzakelijk geachte hulpverlening in te kunnen zetten en te waarborgen en zodoende de belangen van [minderjarige] veilig te kunnen stellen.
Voorts is de kinderrechter van oordeel dat de in artikel 1:265b, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek genoemde gronden voor een machtiging tot uithuisplaatsing aanwezig zijn. Daarbij overweegt de kinderrechter in aanvulling op het voorgaande dat de ouders ten gevolge van hun persoonlijke problematiek, waardoor zij afhankelijk zijn van (24-uurs)zorg en begeleiding, onvoldoende in staat zijn [minderjarige] een veilige, stabiele fysieke en emotionele omgeving te bieden waar [minderjarige] naast de basale verzorging, ook voorspelbaarheid, aandacht en rust geboden krijgt en waarin op haar behoeftes wordt ingespeeld, ook in onverwachte situaties. Reden waarom de kinderrechter plaatsing van [minderjarige] in een pleeggezin noodzakelijk en in haar belang acht, zodat vanuit de veiligheid en stabiliteit van het pleeggezin het contact tussen [minderjarige] en de ouders vorm gegeven kan worden en [minderjarige] een veilige en stabiele opvoedomgeving krijgt, waaruit een veilige gehechtheidsrelatie kan ontstaan. Wel wenst de kinderrechter te benadrukken dat het van belang is dat het de komende zes maanden voor alle betrokkenen duidelijk moet worden waar het toekomstperspectief van [minderjarige] ligt.
Derhalve zal als volgt worden beslist.

Beslissing

De kinderrechter:
stelt [minderjarige] van 14 februari 2020 tot 14 augustus 2020 onder toezicht van William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering;
en
machtigt William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, [minderjarige] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg van 14 februari 2020 tot 14 augustus 2020;
verklaart deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 14 februari 2020 door C.M. van der Kleijn, kinderrechter, in tegenwoordigheid van P.A. Kok als griffier.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 6 maart 2020.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoeker en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van
het gerechtshof Den Haag.