ECLI:NL:RBDHA:2020:1920

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 februari 2020
Publicatiedatum
5 maart 2020
Zaaknummer
C/09/588559 / FA RK 20-866
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Rechterlijke machtiging tot opname en verblijf van een cliënte met een licht verstandelijke handicap

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 februari 2020 uitspraak gedaan over een verzoek tot het verlenen van een rechterlijke machtiging voor opname en verblijf van een cliënte, geboren in 2001, die momenteel verblijft in een zorginstelling. Het verzoek is ingediend door het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) op 12 februari 2020, met als doel een machtiging voor de duur van zes maanden op basis van artikel 24 van de Wet zorg en dwang (Wzd). Tijdens de mondelinge behandeling heeft cliënte aangegeven dat zij de huidige accommodatie niet prettig vindt en dat zij gelooft dat er een betere plek voor haar is. De behandelaar heeft bevestigd dat de huidige locatie niet geschikt is, maar dat cliënte tot een nieuwe plek beschikbaar is, moet blijven opgenomen vanwege haar complexe zorgbehoeften, waaronder een licht verstandelijke beperking en diabetes.

De rechtbank heeft vastgesteld dat cliënte lijdt aan een licht verstandelijke handicap, wat leidt tot ernstig nadeel. De behandelaar heeft ook gewezen op de noodzaak van voortdurende begeleiding en ondersteuning, vooral gezien cliënte's medische toestand. De rechtbank heeft echter geconcludeerd dat er op dit moment een minder ingrijpende mogelijkheid is om het ernstig nadeel te voorkomen door cliënte thuis bij haar ouders te laten wonen en daar ambulant te behandelen, totdat een plek in begeleid wonen beschikbaar is. Daarom heeft de rechtbank het verzoek tot machtiging afgewezen.

De beslissing benadrukt het belang van ondersteuning voor cliënte in de overgangsperiode en de noodzaak voor haar om zich in te spannen om een terugval te voorkomen. De beschikking is gegeven door rechter M.L. Sandberg-Crommelin, bijgestaan door griffier F.A.M. Vreeswijk, en is uitgesproken ter openbare zitting op 27 februari 2020. Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Team Jeugd- en Zorgrecht
Zaak-/rekestnr.: C/09/588559 / FA RK 20-866
Datum beschikking: 27 februari 2020

Rechterlijke machtiging tot opname en verblijf

Beschikkingnaar aanleiding van het op 12 februari 2020 door het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) ingediende verzoek tot het verlenen van een machtiging voor de duur van zes maanden als bedoeld in artikel 24 van de Wet zorg en dwang (Wzd), ten aanzien van:

[de vrouw] ,

hierna te noemen: cliënte,
geboren op [geboortedag] 2001 te [geboorteplaats] ,
briefadres: [briefadres] ,
thans verblijvende in de accommodatie [verblijfadres] ,
advocaat: mr. D. Poot te Leiden.

Procesverloop

Het procesverloop blijkt uit het verzoekschrift, ingekomen ter griffie op 12 februari 2020.
Bij het verzoekschrift zijn de volgende bijlagen gevoegd:
- een indicatiebesluit op grond van artikel 3.2.3 van de Wet langdurige zorg van
27 mei 2019;
- een aanvraag voor een rechterlijke machtiging aan het CIZ van 6 februari 2020;
- een op 7 februari 2020 ondertekende medische verklaring van een ter zake kundige
[arts] , die cliënte met het oog op de machtiging kort te voren heeft
onderzocht
- een verklaring van de zorgaanbieder Klinisch Centrum Nootdorp van de accommodatie waarin cliënte is opgenomen van 7 februari 2020.
De mondelinge behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op 27 februari 2020.
Ter zitting zijn de volgende personen door de rechtbank gehoord:
- cliënte, bijgestaan door haar advocaat;
- [behandelaar] , gz-psycholoog;
- wzd- [arts] ;
- moeder van cliënte.

Standpunten ter zitting

Cliënte heeft ter zitting aangegeven dat ze de huidige accommodatie niet prettig vindt, hier ook niet thuis hoort en ervan overtuigd is dat er een betere plek voor haar moet zijn.
De behandelaar heeft naar voren gebracht dat zij cliënte nu inmiddels een paar weken kent en dat het klopt dat deze locatie geen goede plek voor haar is. Zij vertelt dat een vorm van een BW in beeld is waar als alles goed geregeld is, ook financieel, over enkele weken een plek voor cliënte is. De behandelaar acht het echter nodig dat cliënte tot die plek beschikbaar is blijft opgenomen. Zij heeft namelijk al een hele geschiedenis achter de rug waarbij Jeugdzorg heel wat bemoeienissen met cliënte had. Het gaat nu beter en het is de bedoeling dat cliënte door in een BW-plek te gaan wonen de stijgende lijn die zij nu laat zien vasthoudt. Er is gesproken over loverboy-contacten, maar dat is volgens cliënte en moeder niet juist. De behandelaar stelt dat afgezien van de vele problemen die cliënte heeft als gevolg van haar licht verstandelijke beperking inmiddels ook de diabetes die cliënte heeft voor ernstige problemen zorgt. Doordat zij niet steeds haar insuline goed toedient wordt haar glucosespiegel te hoog en onlangs leidde dit ertoe dat zij in comateuze toestand in het ziekenhuis terecht kwam. Cliënte overziet als gevolg van haar beperking niet dat dat kan gebeuren en ook niet dat dit levensbedreigend voor haar kan zijn. Het is dus van het grootste belang dat cliënte hierin voortdurend begeleid en ondersteund te wordt. Ook dat is een reden haar nog hier opgenomen te willen houden.
Bovendien speelt een rol dat cliënte, aldus de behandelaar, in bepaalde situaties verbaal agressief kan overkomen en daardoor agressie van een ander kan oproepen. Zo is zij gisteren aangevallen door een andere bewoner. Een dergelijk incident heeft zich volgens de behandelaar sinds opname niet vaker voorgedaan.
Cliënte is zich ervan bewust dat de inbewaringstelling is afgelopen en daarom wil ze hier nu weg. Ze wil graag naar haar ouders, totdat zij naar die BW- plek kan verhuizen.
Uit het feit dat zij nu weg wil, en dat ook ter zitting opnieuw te kennen geeft, blijkt van verzet bij cliënte.
De advocaat heeft naar voren gebracht dat er inderdaad een plaats beschikbaar komt in Den Haag waar cliënte graag naar toe wil. Hij heeft hierover onlangs nog contact gehad met [medewerker] van MEE, die dit bevestigde. Het betreft plek bij een begeleid wonen project. Als ze daarvoor in aanmerking komt dan kan de machtiging eindigen. Er is bij CIZ een herindicatie aangevraagd en die moet formeel nog worden afgerond. Als de indicatie wordt afgegeven dan is de plek voor cliënte. Intussen zijn er gesprekken gepland door het CIZ met moeder. De advocaat heeft voorts naar voren gebracht dat bepaalde informatie uit het dossier niet klopt. Zo wordt gesproken dat cliënte contacten heeft met loverboys. Niet alleen cliënte en haar moeder maar ook mevrouw Ottes van stichting MEE weten hier niets van en hebben dit ook niet gemerkt. Client is altijd eerlijk in de communicatie. Als er een loverboy in het spel zou zijn had ze het aangegeven. Deze omstandigheid kan niet worden meegenomen in de overweging in de beslissing. Uit de gesprekken met [medewerker] is onder andere naar voren gekomen dat cliënte weerbaarder moet worden gemaakt om zich tegen beïnvloeding door derden te kunnen verweren. Cliënte beseft dit en staat open om hieraan te werken met de hulpverleners. Maar [medewerker] heeft ook aangegeven dat de begeleid wonen plek voor cliënte de meest gunstige is. Cliënte wil ook meer vrijheden. Het liefst wil cliënte nu hier weg en als overbrugging bij haar ouders verblijven. Er is geen sprake meer van enig ernstig nadeel. De advocaat stelt zich op het standpunt dat het verzoek dient te worden afgewezen. Mocht de rechtbank van oordeel zijn dat het verzoek wel dient te worden toegewezen, dan verzoekt de advocaat de termijn in te korten.
De moeder heeft naar voren gebracht dat zij en haar man, de vader van cliënte, inderdaad bereid zijn hun dochter, ter overbrugging en tot de verhuizing naar een BW-plek, weer thuis te laten wonen. De vader van cliënte heeft haar ernstig toegesproken en haar een allerlaatste kans geboden om te laten zien dat zij zich dit keer aan de afspraken die zij met haar ouders en behandelaars maakt zal houden. De moeder realiseert zich wat zij zich hiermee op de hals haalt en wil samen met haar man cliënte graag de kans geven zich te bewijzen.

Beoordeling

Met betrekking tot de medische verklaring stelt de rechtbank vast dat deze is opgemaakt door een ter zake kundig arts die de cliënte met het oog op de machtiging kort tevoren heeft onderzocht en ten tijde van het opmaken van de verklaring niet is verbonden aan het Klinisch Centrum Nootdorp, zijnde de locatie waar cliënte op dat moment verbleef. Deze arts is en was bovendien nimmer bij haar behandeling betrokken. Mede in het licht van de ook van de kant van de wetgever hierover recent gepubliceerde informatie, is de rechtbank van oordeel dat deze verklaring voldoet aan de vereisten in art. 26 van de Wzd.
Uit de overgelegde stukken en het behandelde ter zitting is gebleken dat cliënte lijdt aan een licht verstandelijke handicap.
Deze licht verstandelijke handicap leidt tot ernstig nadeel. Dit ernstig nadeel bestaat uit:
- ernstig lichamelijk letsel;
- ernstige verwaarlozing of maatschappelijke teloorgang;
- bedreiging van de veiligheid van de cliënte al dan niet doordat zij onder invloed van een ander raakt.
De rechtbank is van oordeel dat tijdens de zitting naar voren is gekomen dat er op dit moment een minder ingrijpende mogelijkheid is om het ernstig nadeel te voorkomen of af te wenden door betrokkene nu thuis bij haar ouders te laten wonen en haar daar ambulant te behandelen, totdat een BW-plek voor haar beschikbaar is. Het verzoek zal daarom worden afgewezen.
De rechtbank wijst er ten overvloede op dat de beperkte vermogens van cliënte met zich brengen dat er in deze overbruggingsfase enige spanningen rondom of tussen cliënte, haar ouders en behandelaars kunnen ontstaan. Gelet hierop is het van groot belang dat ieder die betrokken is bij cliënte haar in deze tijd ondersteunt. Ook is van groot belang dat cliënte haar uiterste best doet om de overbruggingsfase goed door te komen, zodat zij zo snel mogelijk op de BW-plek kan worden geplaatst en daarmee een terugval kan worden voorkomen met eventueel opnieuw een onvrijwillig verblijf in een accommodatie.

Beslissing

De rechtbank:
wijst af het verzoek.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.L. Sandberg-Crommelin, rechter, bijgestaan door F.A.M. Vreeswijk als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 27 februari 2020.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 3 maart 2020.
Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.