ECLI:NL:RBDHA:2020:1866
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van verzoek om voorlopige voorziening wegens niet-betaling griffierecht
Op 4 maart 2020 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker had bezwaar gemaakt tegen een invorderingsbeschikking die hem was opgelegd door het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland. Deze invorderingsbeschikking was het gevolg van een last onder dwangsom die aan verzoeker was opgelegd vanwege het innemen van een ligplaats met een vaartuig. Verzoeker had een dwangsom van € 500,- verbeurd, omdat hij zijn woonboot niet had verwijderd, ondanks eerdere waarschuwingen.
De voorzieningenrechter oordeelde dat verzoeker het griffierecht van € 178,- niet tijdig had betaald, wat volgens artikel 8:82 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) noodzakelijk is voor de ontvankelijkheid van het verzoek. De nota voor het griffierecht was op 30 januari 2020 verzonden en verzoeker had deze niet binnen de gestelde termijn voldaan. De rechter stelde vast dat er geen feiten of omstandigheden waren die het niet tijdig betalen van het griffierecht verontschuldigbaar maakten.
Daarom verklaarde de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening kennelijk niet-ontvankelijk. Tevens werd er geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en er kon geen hoger beroep tegen deze beslissing worden ingesteld.