6.3Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag en een bedreiging, beide delicten gepleegd tegen zijn ex-partner. Verdachte heeft in een uitbarsting van geweld gepoogd aangeefster van het leven te beroven. Hij heeft haar herhaaldelijk, met grote kracht op het hoofd geslagen met een zwaar stuk gereedschap, waartegen zij zich – doordat zij in haar auto zat – niet kon verweren. Aangeefster mag van geluk spreken dat zij nog leeft. Na deze uitbarsting van geweld heeft verdachte aangeefster ook nog bedreigd in een brief verstuurd vanuit detentie. Uit de ter terechtzitting voorgedragen slachtofferverklaring is gebleken hoezeer beide incidenten hebben ingegrepen in het leven van aangeefster. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan.
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van verdachte daterend van 9 december 2019, waaruit blijkt dat verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor een bedreiging en een mishandeling, hetgeen betekent dat verdachte recidivist is op het gebied van geweldsdelicten. Bovendien was de mishandeling waarvoor verdachte eerder is veroordeeld gericht tegen hetzelfde slachtoffer. De rechtbank weegt dit in het nadeel van verdachte mee.
Voor poging tot doodslag geldt een strafmaximum van 10 jaar gevangenisstraf. Doodslag behoort tot de ernstigste misdrijven, waaraan niet afdoet dat de ernst van het feit in elk concreet geval, in aanmerking genomen de wijze waarop en de omstandigheden waaronder het is begaan, moet worden beoordeeld. In dit geval gaat het om een poging tot doodslag door het meermalen slaan op het hoofd en tegen het lichaam met een stuk gereedschap van aanzienlijke omvang en gewicht. Dat verdachte flink heeft uitgehaald blijkt uit het letsel van aangeefster, te weten een open kaakbreuk en een impressiefractuur. Bovendien veronderstelde verdachte dat hij aangeefster dood had achtergelaten, hetgeen de ernst van het delict – ook in zijn beleving – benadrukt.
Naast de ernst van het delict, dient de rechtbank ook rekening te houden met de specifieke omstandigheden van het geval en de persoonlijke omstandigheden van verdachte. De rechtbank heeft kennisgenomen van het reclasseringsadvies van 27 december 2019 dat ten behoeve van verdachte is opgemaakt. De reclassering schetst een beeld van verdachte als een getergde man zonder probleembesef, die zijn onrecht boven alles stelt, egocentrisch van aard is en geen eigen verantwoordelijkheid neemt voor het eigen probleemgedrag. Ten aanzien van de behandelgeschiedenis van verdachte blijkt uit het reclasseringsadvies dat verdachte eerder een behandelverplichting is opgelegd, maar dat zijn behandeling bij De Waag niet van de grond is gekomen omdat verdachte erkenning wilde voor zijn gevoelens van frustratie en geen behandeling wenste voor zijn probleemgedrag. Verdachte lijkt nog steeds in deze houding te volharden. Verdachte heeft in detentie een brief van de Raad voor de Kinderbescherming ontvangen waarin de impact werd beschreven van het delict op één van zijn dochters. Hierdoor heeft verdachte een toenemend schuld- en verantwoordelijkheidsgevoel en heeft hij aangegeven te willen werken aan emotie- en agressieregulatie. De reclassering merkt op dat de houding van verdachte op langere termijn niet is vast te stellen, indien hij wederom stress ervaart doordat hij zijn kinderen niet ziet. Het risico op recidive, letselschade en onttrekking aan voorwaarden wordt door de reclassering ingeschat als hoog. De reclassering heeft voor de toekomst een uitgebreid behandelplan opgesteld en uitgewerkt door middel van verschillende voorwaarden, waarbij wordt aangegeven dat langdurig toezicht aangewezen is. De reclassering stelt vast dat te zijner tijd als voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, ambulante behandeling, begeleid wonen en een contact- en locatieverbod nodig zijn om het risico op recidive te kunnen beperken.
De rechtbank heeft ook kennisgenomen van het Pro Justitia-onderzoek van verdachte van 25 oktober 2019. Verdachte is door zowel een psychiater als een psycholoog onderzocht. De psychiater stelt zich op het standpunt dat bij verdachte sprake is van een ongespecificeerde aanpassingsstoornis, die zich uit in een overmatige psychische of gedragsmatige reactie op een stressor, waarbij de reactie niet in verhouding staat tot de stressor. Ook de psycholoog stelt zich op het standpunt dat bij verdachte sprake is van een aanpassingsstoornis met een gemengde stoornis van emoties en gedrag, persisterend van aard en stelt daarnaast een aantal kenmerken vast van een dwangmatige persoonlijkheidsstoornis. De psychiater noch de psycholoog heeft geconcludeerd dat de bij verdachte vastgestelde stoornis heeft doorgewerkt in de feiten die hem verweten worden. Desalniettemin volgt uit beide rapporten de aanwezigheid van een stoornis bij verdachte. Verdachte behoeft dan ook behandeling van die stoornis om recidive in de toekomst te voorkomen.
De rechtbank stelt voorop dat gegeven de ernst van de door verdachte begane feiten slechts oplegging van een straf die vrijheidsbeneming met zich brengt in aanmerking komt. Bij het bepalen van de straf dient de rechtbank echter rekening te houden met de doelen die door oplegging van straf worden gediend, te weten vergelding, generale en speciale preventie en het voorkomen van recidive. De rechtbank is van oordeel dat in onderhavige zaak het voorkomen van recidive van cruciaal en zwaarwegend belang is. Dit is ook in het belang van aangeefster. Om dit te kunnen bewerkstelligen hecht de rechtbank veel waarde aan oplegging van een maatregel tot vrijheidsbeperking en gedragsbeïnvloeding. De reclassering heeft een uitgebreid behandelplan opgesteld inhoudende verschillende voorwaarden in combinatie met langdurig toezicht van de reclassering. Dit betekent dat verdachte zich na detentie aan vrijheidsbeperkende en gedragsbeïnvloedende maatregelen dient te houden. Ook naar het oordeel van de rechtbank moet verdachte zich na het uitzitten van de gevangenisstraf conformeren aan het langdurige toezicht van de reclassering, opdat het risico op herhaling van geweldsdelicten jegens aangeefster wordt geminimaliseerd. De rechtbank acht dit van een groter belang dan aan verdachte een gevangenisstraf op te leggen die in de buurt komt van het eerder genoemde strafmaximum op dit delict, zonder daaraan voorwaarden te verbinden voor het inperken van het recidiverisico. De rechtbank weegt oplegging van een maatregel als bedoeld in artikel 38z Sr mee in het bepalen van de hoogte van de op te leggen onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Na het ondergaan van zijn gevangenisstraf zal verdachte immers de maatregel van gedragsbeïnvloeding en vrijheidsbeperking opnieuw als belastend ervaren.
Aan de voorwaarden voor oplegging van genoemde maatregel is naar het oordeel van de rechtbank voldaan. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan poging tot doodslag. Dit is een misdrijf dat gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen en op dit strafbare feit is naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier of meer jaren gesteld.
Bovendien is naar het oordeel van de rechtbank de oplegging van de maatregel in het belang van de bescherming van de veiligheid van anderen. De rechtbank heeft daarbij gelet op de impact die het geweldsdelict zoals dat door verdachte is begaan, teweeg heeft gebracht bij aangeefster en bij de kinderen van verdachte en aangeefster. Uit het verhandelde ter terechtzitting is gebleken hoezeer het geweldsdelict zijn weerslag heeft op de kinderen en op aangeefster. Met dit vonnis komt geen eind aan het leed dat hun is aangedaan; zij zullen nog jaren de (psychische) gevolgen van verdachte‘s handelen ervaren. Uit de slachtofferverklaring zoals deze ter terechtzitting door aangeefster is voorgehouden, blijkt hoezeer zij vreest voor de terugkeer van verdachte in de maatschappij na zijn detentie. De rechtbank zal juist daarom de maatregel tot gedragsbeïnvloeding en vrijheidsbeperking opleggen. De rechtbank merkt daarbij op dat de voorwaarden bij deze maatregel op grond van de artikelen 38aa en 38ab Sr worden bepaald door de rechtbank die op vordering van het OM de tenuitvoerlegging van de maatregel te zijner tijd – na de detentie van verdachte – gelast.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren passend en geboden is en dat aan verdachte een maatregel tot vrijheidsbeperking en gedragsbeïnvloeding zal worden opgelegd.