Uitspraak
Rechtbank DEN HAAG
Centric Netherlands B.V.,
1.Het verloop van de procedures
2.De overwegingen
Er is sprake van een vertrouwensbreuk. Hoe wij uit elkaar gaan, moeten we nog afspreken maar de wegen van [verzoeker] en Centric scheiden. Vervolgens heeft [eigenaar/bestuurder] , eveneens op 8 juli 2019, op het intranet van Centric meegedeeld dat [verzoeker] bij Centric vertrekt en dat hij zijn werk per direct heeft neergelegd. In dezelfde periode heeft Centric haar klanten hierover geïnformeerd. Vanwege het vorenstaande heeft [verzoeker] zich genoodzaakt gezien een kort geding aanhangig te maken tegen Centric en Centric Holding, waarin hij heeft gevorderd de opheffing van zijn schorsing als bestuurder van Centric Holding en de opheffing van zijn op non-actiefstelling. Het aangekondigde kort geding heeft uiteindelijk niet plaatsgevonden, omdat dit mede door de houding van Centric en [eigenaar/bestuurder] geen zin zou hebben. Mr. De Boer heeft Centric vervolgens verschillende malen uitgenodigd om overleg te voeren over een regeling tussen partijen, maar Centric is daar niet bereid toe gebleken. Centric ( [eigenaar/bestuurder] ) is [verzoeker] er ten onrechte van gaan beschuldigen dat hij het contract met De Nederlandsche Bank (DNB) heeft ondertekend zonder overleg met [eigenaar/bestuurder] en [niet uitvoerend bestuurder] . Uit de producties 39 tot en met 45 blijkt echter dat [eigenaar/bestuurder] , [betrokkene 1] en [niet uitvoerend bestuurder] hier intensief bij waren betrokken. Centric is [verzoeker] er in de aanloop naar de mondelinge behandeling van deze zaak, op 5 februari 2020, verder ten onrechte van gaan beschuldigen dat hij zijn zus bij Centric een baan heeft bezorgd. Zij is aangenomen door [betrokkene 2] van Centric, zoals hij heeft bevestigd in zijn als productie 47 in het geding gebrachte e-mailbericht, en [verzoeker] heeft daarmee geen enkele bemoeienis gehad of willen hebben. Centric is [verzoeker] er verder ten onrechte van gaan beschuldigen dat hij er de hand in heeft gehad dat [betrokkene 3] niet met Centric maar met Cegeka heeft gecontracteerd. [verzoeker] heeft vóór 1 januari 2020 geen werkzaamheden verricht voor Cegeka. De nadere stelling van Centric, dat zij haar jaarrekening 2018 moet herzien is enkel gebaseerd op het e-mailbericht d.d. 26 december 2019 van [eigenaar/bestuurder] . Centric is [verzoeker] ten onrechte gaan verwijten dat hij een agressieve scoringsdrift had om contracten binnen te halen. [verzoeker] is er van overtuigd dat hij onder meer het veld moest ruimen omdat [eigenaar/bestuurder] binnen Centric vrij spel wilde hebben om het noodlijdende Strukton financieel te ondersteunen. Daartoe heeft [eigenaar/bestuurder] geld overgepompt van Centric naar Strukton. De directeuren van Centric, waaronder [verzoeker] , hebben daaraan een aantal keren meegewerkt, totdat dit de continuïteit van Centric in gevaar ging brengen. Na overleg met de accountant heeft (onder meer) [verzoeker] , in juni 2019, toen [eigenaar/bestuurder] een bedrag ad € 5.000.000,= naar Strukton wilde overboeken, geweigerd om hieraan (verder) mee te werken, waarop [eigenaar/bestuurder] moet hebben bedacht dat hij weg moest. Op grond van het vorenstaande is te concluderen dat Centric ernstig verwijtbaar heeft gehandeld jegens [verzoeker] . Gelet op de lange duur van het dienstverband en het vlekkeloze verloop van de carrière van [verzoeker] en zijn functie binnen Centric, had van Centric een zorgvuldige voorbereiding van een eventueel voorgenomen schorsing en/of ontslag verwacht mogen worden. Centric heeft dat echter op buitengewoon onzorgvuldige, agressieve en beschadigende wijze gedaan. Centric heeft in de aanloop naar de schorsing geen hoor en wederhoor toegepast. Zij heeft [verzoeker] geschorst omdat hij “gelekt” zou hebben en is daar vervolgens op terug gekomen. Centric Holding heeft haar besluit om [verzoeker] als bestuurder van Centric Holding te schorsen gehandhaafd, ondanks dat het schorsingsbesluit in strijd met zowel de wet als de statuten is genomen. Centric heeft met de hiervoor genoemde publicaties de naam en reputatie van [verzoeker] beschadigd. De gevolgen van de schorsing en de op non-actiefstelling heeft zij hiermee onomkeerbaar gemaakt. [verzoeker] , die per 1 januari 2020 op vergelijkbare arbeidsvoorwaarden als de bij Centric geldende voorwaarden in dienst is getreden bij Cegeka, heeft per 13 januari 2020 ontslag genomen als statutair bestuurder van Centric Holding. De stelling van Centric, dat dit tot gevolg heeft dat ook de arbeidsovereenkomst tussen haar en [verzoeker] daarmee tot een einde is gekomen, is niet juist. [verzoeker] heeft recht en belang om op grond van artikel 7:671c lid 1 BW te verzoeken om de ontbinding van zijn arbeidsovereenkomst met Centric. Zij heeft daartoe op 10 september 2019 een onvoorwaardelijk verzoek ingediend. De mondelinge behandeling van dat verzoek zou plaatsvinden op 17 oktober 2019. Kort voordien hebben partijen overeenstemming bereikt over een vaststellingsovereenkomst, inhoudende onder meer de beëindiging van de arbeidsovereenkomst per 1 januari 2020 en de betaling van een beëindigingsvergoeding ten bedrage van € 525.000,=. De behandeling van deze zaak is in verband daarmee op verzoek van partijen aangehouden. Nadien is Centric zich ten onrechte op het standpunt gaan stellen dat geen vaststellingsovereenkomst tot stand is gekomen. [verzoeker] heeft bij dagvaarding de nakoming gevorderd van deze overeenkomst. De procedure daarover is lopende. Voor het geval komt vast te staan dat geen vaststellingsovereenkomst tot stand is gekomen en [verzoeker] nog bij Centric in dienst is, handhaaft hij zijn verzoek om de arbeidsovereenkomst tussen partijen te ontbinden. Aangezien Centric ernstig verwijtbaar heeft gehandeld kan [verzoeker] op grond van artikel 7:673 lid 1 sub b.2 aanspraak maken op de transitievergoeding ad € 327.667,= bruto. Vanwege het ernstig verwijtbaar handelen van Centric kan hij voorts aanspraak maken op de billijke vergoeding als bedoeld in artikel 7:671c lid 2 sub b BW. Deze vergoeding is in de gegeven omstandigheden te stellen op een bedrag ad € 490.500,= bruto. Aangezien Centric ernstig verwijtbaar heeft gehandeld dient het tussen partijen van kracht zijnde concurrentie- en relatiebeding te worden vernietigd, althans dient bepaald te worden dat Centric daaraan geen rechten kan ontlenen (artikel 7:653 lid 4 BW). Over het jaar 2018 heeft [verzoeker] al zijn persoonlijke doelstellingen gehaald; de gemeenschappelijke doelstellingen zijn ten dele behaald. Op basis van deze resultaten heeft Centric aan [verzoeker] een bonusvoorstel gedaan ter hoogte van twee bruto maandsalarissen (€ 49.876,37). Ofschoon [verzoeker] dit voorstel heeft geaccepteerd, heeft Centric de bonus tot op heden niet betaald. [verzoeker] heeft zijn zakelijke telefoonnummer al 22 jaar en hij gebruikt zijn telefoon, hetgeen op grond van zijn arbeidsovereenkomst is toegestaan, ook privé. Hij heeft er daarom groot belang bij dat Centric meewerkt aan het porteren van zijn telefoonnummer aan hem. In het kader van de door partijen gesloten vaststellingsovereenkomst heeft dit overigens reeds plaatsgevonden. In de gegeven omstandigheden is er aanleiding om Centric te veroordelen om aan [verzoeker] te vergoeden de daadwerkelijk door hem gemaakte kosten van rechtsbijstand. In het bevoegdheidsincident dat Centric heeft opgeworpen heeft [verzoeker] het volgende doen zeggen. [verzoeker] is geen werknemer van Centric Holding en geen statutair bestuurder van Centric. De rechtspositie die [verzoeker] bij Centric heeft, valt niet samen met de rechtpositie die hij bij Centric Holding heeft. In het bevoegdheidsincident dient Centric dus in het ongelijk te worden gesteld, met veroordeling van haar in de kosten van de procedure.
Er is sprake van een vertrouwensbreuk. Hoe wij uit elkaar gaan, moeten we nog afspreken maar de wegen van [verzoeker] en Centric scheiden. Op eveneens 8 juli 2019 heeft [eigenaar/bestuurder] op het intranet van Centric meegedeeld dat [verzoeker] bij Centric vertrekt en dat hij zijn werk per direct neerlegt. Ook de klanten van Centric zijn hierover geïnformeerd. De mondelinge behandeling van deze zaak had oorspronkelijk zullen plaatsvinden op 17 oktober 2019. Die behandeling is toen aangehouden omdat mr. De Boer op die datum aan de kantonrechter heeft bericht dat partijen op de valreep een akkoord hadden bereikt over een nog nader uit te werken regeling. Tussen partijen is hierna in discussie geraakt of een vaststellingsovereenkomst tot stand is gekomen en zo ja, of deze onder de invloed van dwaling is gesloten. [verzoeker] is per 1 januari 2020 op vergelijkbare arbeidsvoorwaarden als de bij Centric geldende voorwaarden in dienst is getreden bij Cegeka. Hij heeft per 13 januari 2020 ontslag genomen als statutair bestuurder van Centric Holding.
Prijsvorming DNB: bemoeienis van [niet uitvoerend bestuurder]( [niet uitvoerend bestuurder] )
en [eigenaar/bestuurder]( [eigenaar/bestuurder] )
waardoor het contract vele malen beter is geworden; volgens [betrokkene 4] heeft [eigenaar/bestuurder] voordien, op 23 maart 2019, meegedeeld dat [verzoeker] het contract mocht ondertekenen en dat hij daar later, op 26 maart 2019, de dag voor de ondertekening, op is teruggekomen, waarna [betrokkene 4] overleg met [eigenaar/bestuurder] heeft gehad en [verzoeker] het contract van hem alsnog mocht ondertekenen; hiermee is voldoende aannemelijk dat [verzoeker] dat vervolgens met instemming van [eigenaar/bestuurder] heeft gedaan; indien hij dat in strijd met de instructies van [eigenaar/bestuurder] zou hebben gedaan, dan zou in de notulen van de bestuursvergadering van 4 april 2019 bovendien niet enkel zijn vermeld dat
het contract vele malen beter is geworden, maar zou daarin met name zijn vermeld dat aan de orde was gekomen dat het contract in strijd met de instructies van [eigenaar/bestuurder] was gesloten; voorts zou [verzoeker] in dat geval hierop direct, althans ruim vóór 4 juli 2019 in – gelet op het grote belang dat Centric in deze procedure aan deze kwestie hecht – niet mis te verstane bewoordingen per brief zijn aangesproken; een dergelijke brief is echter niet bij de stukken aangetroffen; dat het contract met DNB niet binnen normale kaders voor Centric winstgevend uitvoerbaar is en grote uitvoerbaarheids- en aansprakelijkheidsrisico’s bevat, heeft zij overigens niet onderbouwd, zodat hiermee geen rekening gehouden kan worden; te concluderen is aldus dat Centric aan het DNB-dossier geen argumenten kan ontlenen die haar tot de conclusie hebben mogen leiden dat [verzoeker] niet meer te vertrouwen was;