ECLI:NL:RBDHA:2020:1775

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 maart 2020
Publicatiedatum
3 maart 2020
Zaaknummer
09/857177-18
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplichtigheid aan het wegvoeren en weggemaakt van een lichaam met het oogmerk om het feit van het overlijden te verhelen

Op 5 maart 2020 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van medeplichtigheid aan het wegvoeren en weggemaakt van het lichaam van zijn om het leven gebrachte vriendin. De verdachte heeft op één of meerdere tijdstippen in de periode van 7 juli 2018 tot en met 30 juli 2018 in Leiden, samen met een medeverdachte, het lichaam van de vriendin verborgen en weggevoerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte behulpzaam is geweest door een hek open te doen, open te houden en op de uitkijk te staan terwijl de medeverdachte het lichaam verplaatste. De verdediging voerde aan dat er sprake was van schending van het ondervragingsrecht, omdat de medeverdachte, die belastende verklaringen had afgelegd, op 15 oktober 2018 zelfmoord had gepleegd. De rechtbank oordeelde dat de verdediging onvoldoende initiatief had getoond om gebruik te maken van het ondervragingsrecht en verwierp het verweer tot bewijsuitsluiting. De rechtbank concludeerde dat de verdachte opzettelijk behulpzaam was bij het wegvoeren en weggemaakt van het lichaam, en verklaarde het subsidiair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 60 uren, waarvan 30 uren voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals een meldplicht en behandelverplichting.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/857177-18
Datum uitspraak: 5 maart 2020
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1968 te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres]

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 20 februari 2020.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. P.M. Kampen en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. L.A. Nooijen naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op één of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 7 juli 2018 tot en met 30 juli 2018 te Leiden, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, het lijk van [slachtoffer] heeft verborgen en/of weggevoerd en/of weggemaakt, met het oogmerk om het feit en/of de oorzaak van het overlijden van die [slachtoffer] te verhelen, immers heeft hij, verdachte, en/of zijn mededader(s)
-het lijk van die [slachtoffer] onder een bed gelegd en/of
-(vervolgens) het lijk van die [slachtoffer] onder een kruiwagen gelegd en/of
-(vervolgens) het lijk van die [slachtoffer] in die kruiwagen gelegd en/of (vervolgens) bedekt met een slaapzak en/of takken en/of bagger en/of
-(vervolgens) het lijk van die [slachtoffer] in die kruiwagen naar een sloot vervoerd en/of ten tijde van dat vervoer een hek geopend en/of open gehouden en/of op de uitkijk gestaan en/of geseind of de kust veilig was/er auto’s aan kwamen en/of
-(vervolgens) het lijk van die [slachtoffer] in die sloot gegooid/gelegd en/of die kruiwagen uit de sloot getild en/of
- ( vervolgens) het lijk van die [slachtoffer] verplaatst naar een betere plek met meer kroos en/of onder de bomen en/of
-(vervolgens) een mes aan een stok vastgemaakt en/of met dat mes en/of die stok in het lijk van die [slachtoffer] geprikt en/of
-(meermalen) het lijk van die [slachtoffer] bedekt met een (grote) hoeveelheid takken en/of klei/kroos, althans enig goed waardoor het lijk niet meer direct zichtbaar was;
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
[medeverdachte] op één of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 7 juli 2018 tot en met 30 juli 2018 te Leiden, het lijk van [slachtoffer] heeft verborgen en/of weggevoerd en/of weggemaakt, met het oogmerk om het feit en/of de oorzaak van het overlijden van die [slachtoffer] te verhelen,
tot en/of bij het plegen van welk misdrijf verdachte in of omstreeks de periode van 7 juli 2018 tot en met 30 juli 2018 te Leiden, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest, immers heeft hij verdachte
-(vervolgens) het lijk van die [slachtoffer] in een kruiwagen gelegd en/of (vervolgens) bedekt met een slaapzak en/of takken en/of bagger en/of
-(vervolgens) het lijk van die [slachtoffer] in die kruiwagen naar een sloot vervoerd en/of ten tijde van dat vervoer een hek geopend en/of open gehouden en/of op de uitkijk gestaan en/of geseind of de kust veilig was/er auto’s aan kwamen en/of
-(vervolgens) het lijk van die [slachtoffer] in die sloot gegooid/gelegd en/of die kruiwagen uit de sloot getild en/of
- ( vervolgens) het lijk van die [slachtoffer] verplaatst naar een betere plek met meer kroos en/of onder de bomen en/of
-(vervolgens) een mes aan een stok vastgemaakt en/of met dat mes en/of die stok in het lijk van die [slachtoffer] geprikt en/of
-(meermalen) het lijk van die [slachtoffer] bedekt met een (grote) hoeveelheid takken en/of klei/kroos, althans enig goed waardoor het lijk niet meer direct zichtbaar was.

3.Verzoek tot bewijsuitsluiting

[naam] (hierna: [medeverdachte] ), die ook verdachte was in deze zaak, heeft op 1 augustus 2018 en op 13 augustus 2018 een verklaring afgelegd, waarin hij belastend over de verdachte heeft verklaard. Op 15 oktober 2018 heeft [medeverdachte] zichzelf in de penitentiaire inrichting Alphen aan den Rijn om het leven gebracht.
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de verklaringen van [medeverdachte] uitgesloten dienen te worden van het bewijs wegens schending van het ondervragingsrecht, zoals vastgelegd in artikel 6, derde lid, sub d van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, waarvoor onvoldoende compensatie is geboden.
De verdediging heeft hiertoe - kort gezegd - aangevoerd dat het door het overlijden van [medeverdachte] onmogelijk is geweest hem vragen te stellen naar aanleiding van zijn voor de verdachte belastende verklaringen, maar dat zij voldoende initiatief heeft getoond door na het overlijden de audio-bestanden van de hiervoor genoemde verhoren van [medeverdachte] op te vragen. Er is verder onvoldoende steunbewijs voor de verklaringen van [medeverdachte] , waardoor een eventuele bewezenverklaring in beslissende mate zal worden gebaseerd op zijn belastende verklaringen. Tenslotte is de schending onvoldoende gecompenseerd, nu slechts de audio-bestanden van het verhoor op 13 augustus 2018 aan de verdediging beschikbaar konden worden gesteld. In onderlinge samenhang bezien, levert dit een schending op.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat voor de verklaringen van [medeverdachte] wel voldoende steunbewijs is en dat ook voldoende compensatie is geboden door het verstrekken van de beschikbare audio-opnames van het verhoor van 13 augustus 2018. De politie heeft een proces-verbaal opgemaakt waarin uiteen is gezet dat de opname van het verhoor van 1 augustus 2018 niet is gelukt en hoe dat verhoor is verlopen. Er is geen reden om te twijfelen aan de inhoud van dat verhoor. De verklaringen kunnen worden gebruikt voor het bewijs.
De rechtbank stelt vast dat [medeverdachte] in zijn verhoor op 1 augustus 2018 een voor de verdachte belastende verklaring heeft afgelegd. De verdachte is, in het bijzijn van zijn raadsman, op diezelfde dag in zijn verhoor door de politie met deze verklaring geconfronteerd, waarbij hem een aantal letterlijke passages uit de verklaring van [medeverdachte] zijn voorgehouden. Ook de rechter-commissaris heeft de verdachte, in het bijzijn van zijn raadsman, bij het verhoor op de vordering inbewaringstelling met de hem belastende verklaringen van [medeverdachte] geconfronteerd.
De rechtbank stelt verder vast dat de verdediging pas nadat [medeverdachte] op 15 oktober 2018 was overleden heeft verzocht om de audio-opnames van de verhoren van [medeverdachte] .
De rechtbank stelt daarmee vast dat de verdediging gedurende de twee en een halve maand dat zij al van de belastende verklaringen van [medeverdachte] op de hoogte was, geen actie heeft ondernomen om van haar ondervragingsrecht gebruik te maken. De verdediging had in deze periode bij de rechter-commissaris een verzoek in kunnen dienen om [medeverdachte] als getuige te horen.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat de verdediging onvoldoende initiatief heeft getoond om ten aanzien van [medeverdachte] gebruik te maken van het ondervragingsrecht en daarmee is geen sprake van een schending daarvan.
Het voorgaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat de verklaringen van [medeverdachte] niet van het bewijs zullen worden uitgesloten; het desbetreffende verweer wordt dan ook verworpen.

4.Bewijsoverwegingen

4.1
Inleiding
Op 30 juli 2018 kwam de verdachte samen met een reclasseringsmedewerker bij de politie in Leiden met het verhaal dat [medeverdachte] zijn vriendin [naam] (hierna: [slachtoffer] ) had gewurgd en haar in een sloot had gedumpt.
De verdachte is met de politie naar de woning van [medeverdachte] gereden, waarbij de verdachte de locatie heeft aangewezen waar [medeverdachte] het lichaam van [slachtoffer] zou hebben gedumpt en waar zij nog zou moeten liggen. De verdachte is bij terugkomst op het politiebureau aangehouden.
Na de aanhouding van [medeverdachte] is onderzoek gedaan in de sloot langs de [straatnaam] in Leiden, waar uiteindelijk op 30 juli 2018 het lichaam van [slachtoffer] is aangetroffen.
Zowel door de verdachte als door [medeverdachte] zijn verklaringen afgelegd ten aanzien van handelingen die de verdachte zou hebben verricht met betrekking tot het wegmaken van het lichaam van [slachtoffer] . Deze handelingen staan in de tenlastelegging vermeld.
De vraag die de rechtbank dient te beantwoorden, is of deze handelingen wettig en overtuigend kunnen worden bewezen en of de verdachte zich daarmee als medepleger schuldig heeft gemaakt aan het wegmaken van het lichaam van [slachtoffer] (primair) of dat hij medeplichtig is geweest bij het wegmaken van het lijk door [medeverdachte] (subsidiair).
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde. Zij heeft hiertoe aangevoerd dat voor de verklaringen van [medeverdachte] ten aanzien van de rol van de verdachte voldoende steunbewijs is en dat dit medeplegen oplevert.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde, omdat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is. De verklaringen van [medeverdachte] worden niet gesteund door andere bewijsmiddelen. Daarnaast leveren de feitelijke handelingen die de verdachte heeft bekend geen medeplegen op en ontbrak het opzet voor medeplichtigheid bij die handelingen van de verdachte.
4.4
De beoordeling van de tenlastelegging [1]
Het aantreffen van het lichaam van [slachtoffer]
De rechtbank stelt allereerst vast dat de wijze waarop het lichaam van [slachtoffer] in de sloot is aangetroffen, er op duidt dat het de bedoeling is geweest het lichaam te verbergen, zodat zij niet zou worden waargenomen en om ontdekking van haar overlijden te voorkomen. Het lichaam lag in de sloot en was bedekt met takken, bladeren en modder. [2]
De rol van [medeverdachte]
heeft verklaard dat hij het lichaam van [slachtoffer] , nadat hij haar had gedood, eerst twee dagen onder zijn bed verstopt heeft gehouden en dat hij in die periode bezoek heeft gehad van een medewerkster van [bedrijfsnaam] [3] Dit bezoek vond plaats op 9 juli 2018. [4]
De rechtbank stelt verder - op grond van de verklaringen van [medeverdachte] en de verdachte - vast dat hij daarna het lichaam van [slachtoffer] in een kruiwagen heeft weggevoerd en vervolgens in de sloot heeft gedumpt. [medeverdachte] heeft het lichaam in de sloot bedekt met takken, bladeren en modder om daarmee ontdekking van het lichaam te voorkomen. [5]
De rol van de verdachte
De rechtbank dient vervolgens te beoordelen wat de rol van de verdachte is geweest bij het wegvoeren en wegmaken van het lichaam van [slachtoffer] . De rechtbank zal de rol van de verdachte beoordelen aan de hand van zijn eigen verklaringen en de overige stukken in het dossier. De rechtbank zal vervolgens beoordelen wat deze rol oplevert in het licht van de tenlastelegging.
De verklaringen van de verdachte over zijn handelingen
De verdachte is, naast zijn eerste verklaring bij de politie, vier keer door de politie verhoord als verdachte. Daarnaast is hij bij zijn inbewaringstelling gehoord door de rechter-commissaris. Hij heeft in al deze verhoren uitgebreide verklaringen afgelegd.
Hij heeft - kort gezegd - verklaard dat [medeverdachte] hem enkele weken voor 30 juli 2018 op een avond heeft gebeld met de mededeling dat hij hem iets wilde vertellen, maar dat hij dit niet over de telefoon wilde doen. De verdachte is naar de woning van [medeverdachte] gefietst en toen hij bij [medeverdachte] was, vertelde [medeverdachte] hem dat hij [slachtoffer] , zijn vriendin, had gewurgd. Zij lag toen al twee tot drie dagen buiten de woning onder een kruiwagen. Op een gegeven moment wilde de verdachte naar huis en liep hij met zijn fiets naar het hek dat rondom het terrein van de woning van [medeverdachte] staat. [medeverdachte] vroeg hem toen het hek open te doen, waarop [medeverdachte] vervolgens met de kruiwagen met daarin het lichaam van [slachtoffer] door de opening is gelopen, de weg is overgestoken en het lichaam daar in een sloot heeft gedumpt.
De verdachte heeft telkens verklaard dat hij het hek heeft geopend, dat het hek open bleef staan en dat [medeverdachte] daar met de kruiwagen met daarin het lichaam van [slachtoffer] doorheen is gelopen. Daarnaast heeft de verdachte meermalen verklaard dat [medeverdachte] hem heeft gevraagd om op de uitkijk te staan en dat hij heeft gekeken of er een auto aankwam. Ook heeft hij verklaard dat hij nog een aantal minuten is blijven wachten totdat [medeverdachte] met de kruiwagen weer terug kwam lopen. [6]
Ter terechtzitting heeft de verdachte verklaard dat hij weliswaar het hek heeft geopend, maar dat dit was omdat hij naar huis ging en dat [medeverdachte] op dat moment min of meer toevallig ook net met de kruiwagen met [slachtoffer] kwam aanlopen. Hij heeft niet op de uitkijk gestaan.
Overige bewijsmiddelen
Dat de verdachte het hek heeft geopend en op de uitkijk heeft gestaan, vindt niet alleen steun in de verklaring van [medeverdachte] dat de verdachte het hek heeft opengedaan [7] , maar ook in de verklaring van [naam] , de reclasseringswerker aan wie de verdachte heeft verteld dat hij ‘heeft geholpen een lijk weg te werken’, ‘dat hij het hek moest opendoen’ en ‘op de uitkijk moest staan’. [8]
Tussenconclusie
De rechtbank stelt op grond van de voorgaande bewijsmiddelen vast dat de verdachte op verzoek van [medeverdachte] het hek heeft geopend en open heeft gehouden om [medeverdachte] de doorgang met de kruiwagen met [slachtoffer] mogelijk te maken en dat hij op de uitkijk heeft gestaan.
De rechtbank overweegt hierbij dat het voor het op de uitkijk staan niet relevant is of de verdachte [medeverdachte] daadwerkelijk heeft gewaarschuwd voor aankomende auto’s. Zo heeft de verdachte bij de rechter-commissaris zelf verklaard dat hij niet goed heeft gekeken.
Gelet op de eerdere afgelegde verklaringen van de verdachte bij de politie en de rechter-commissaris, volgt de rechtbank de verdachte niet in zijn gewijzigde verklaring ter terechtzitting ten aanzien van het openen van het hek.
De overige ten laste gelegde handelingen
De overige in de tenlastelegging genoemde handelingen worden naar het oordeel van de rechtbank niet ondersteund door andere bewijsmiddelen en kunnen alleen worden afgeleid uit de verklaringen van [medeverdachte] . De rechtbank is, anders dan de officier van justitie, van oordeel dat het door haar in haar requisitoir genoemde bewijs daarvoor onvoldoende overtuigende steun oplevert. Aangezien deze onderdelen van de tenlastelegging geen of onvoldoende steun vinden in andere bewijsmiddelen, kunnen deze handelingen niet worden bewezen en zal de rechtbank de verdachte daarvan partieel vrijspreken.
Medeplegen?
Voor de kwalificatie medeplegen is vereist dat sprake is van nauwe en bewuste samenwerking. Die kwalificatie is slechts gerechtvaardigd als de bewezenverklaarde - intellectuele en/of materiële - bijdrage aan het delict van de verdachte van voldoende gewicht is.
De rechtbank heeft hiervoor vastgesteld dat de verdachte het hek heeft geopend en open heeft gehouden en dat hij op de uitkijk heeft gestaan. Voor zover de verdachte met zijn handelen (opzettelijk) heeft bijgedragen aan het delict, acht de rechtbank deze bijdrage van onvoldoende gewicht om van een nauwe en bewuste samenwerking te kunnen spreken. De rechtbank zal de verdachte dan ook vrijspreken van het primair ten laste gelegde.
Medeplichtigheid?
Medeplichtigheid vereist dat sprake is van opzet bij de verdachte, welk opzet gericht moet zijn op de eigen hulpverlening en op het misdrijf ten aanzien waarvan de hulp wordt verleend. Er moet dus sprake zijn van zogenaamd “dubbel” opzet.
Dat de verdachte de handelingen opzettelijk heeft verricht, volgt uit de bewijsmiddelen en is door de verdediging niet betwist. De rechtbank dient derhalve te beoordelen of de verdachte ook opzet heeft gehad op het wegvoeren en wegmaken van het lichaam van [slachtoffer] door [medeverdachte] .
De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend. De rechtbank heeft hierbij in het bijzonder acht geslagen op het volgende.
De verdachte heeft verklaard dat [medeverdachte] opties heeft opgenoemd voor het wegmaken van het lichaam van [slachtoffer] , omdat hij van het lichaam af wilde. Eén van die opties was om haar in de bramenstruiken achter de woning te leggen. Hiervan heeft de verdachte volgens zijn eigen verklaring gezegd dat dit niet slim was, omdat het zou gaan stinken. [9] Daarnaast heeft de verdachte verklaard dat hij wist wat [medeverdachte] wilde doen toen de verdachte het hek voor hem opendeed, want [medeverdachte] had gezegd dat hij naar de overkant zou gaan. [10] Bovendien heeft hij verklaard dat hij het gevoel had dat [slachtoffer] in de kruiwagen lag. [11]
Gelet op deze verklaringen van de verdachte, stelt de rechtbank vast dat hij niet slechts het hek heeft opengedaan, open heeft gehouden en op de uitkijk heeft gestaan zonder enige wetenschap van wat [medeverdachte] aan het doen was. Hij wist dat [medeverdachte] het lijk weg wilde maken en dat hij het lijk met dat doel met de kruiwagen wegvoerde, want daar was kort daarvoor over gesproken. De verdachte is daarom - gelet op deze omstandigheden - opzettelijk behulpzaam geweest bij het wegvoeren en wegmaken van het lichaam van [slachtoffer] door [medeverdachte] .
Conclusie
Het voorgaande betekent dat de rechtbank het subsidiair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen acht.
4.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten aanzien van de verdachte bewezen dat:
[medeverdachte] in de periode van 7 juli 2018 tot en met 30 juli 2018 te Leiden, het lijk van [slachtoffer] heeft weggevoerd en weggemaakt, met het oogmerk om het feit van het overlijden van die [slachtoffer] te verhelen,
bij het plegen van welk misdrijf verdachte in de periode van 7 juli 2018 tot en met 30 juli 2018 te Leiden, opzettelijk behulpzaam is geweest, immers heeft hij
,verdachte
,
- ten tijde van
hetvervoer
van het lijk van die [slachtoffer] in de kruiwageneen hek geopend en open gehouden en op de uitkijk gestaan.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

6.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

7.De strafoplegging

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren met als bijzondere voorwaarden een meldplicht en een behandelverplichting, zoals geadviseerd door de reclassering.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft, in geval van een bewezenverklaring, bepleit dat kan worden volstaan met een schuldigverklaring zonder oplegging van straf of maatregel. De verdediging heeft hiertoe aangevoerd dat de verdachte enorm door de gevolgen van dit feit is getroffen: hij wordt regelmatig bedreigd en uitgemaakt voor moordenaar. Daarnaast voelt de verdachte zich de verrader van zijn vriend, die zelfmoord heeft gepleegd. De verdachte is uiteindelijk naar de politie gestapt, waardoor de familie duidelijkheid heeft gekregen.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De verdachte is een vriend behulpzaam geweest bij het wegvoeren en wegmaken van het lichaam van zijn om het leven gebrachte vriendin, door een hek open te doen, open te houden en op de uitkijk te staan. Hoewel de verdachte niet betrokken is geweest bij de dood van de vrouw, is ook dit handelen zeer kwalijk en bestaat hiervoor geen enkele rechtvaardiging. Hij is vervolgens niet direct naar de politie gestapt en heeft daardoor bijgedragen aan de angst en onzekerheid van nabestaanden, vrienden en kennissen van het slachtoffer met betrekking tot haar vermissing.
Hier staat tegenover dat de verdachte uiteindelijk wel naar de politie is gegaan en dat naar aanleiding van zijn verklaring het lichaam van het slachtoffer is gevonden. Bovendien is naar aanleiding van de verklaring van de verdachte de persoon aangehouden die heeft bekend de vrouw om het leven te hebben gebracht. Hierdoor hebben de nabestaanden uiteindelijk toch duidelijkheid gekregen over het lot van hun dierbare.
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van de verdachte van 23 januari 2020 waaruit blijkt dat de verdachte weliswaar veelvuldig is veroordeeld, maar niet eerder voor een soortgelijk feit.
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van het reclasseringsadvies van GGZ Reclassering Leiden | Fivoor van 17 februari 2020. De reclassering adviseert een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht en een ambulante behandelverplichting. De reclassering acht begeleiding van belang om stabiliteit in het leven van de verdachte te creëren en te behouden. Daarnaast kan de reclassering er hierdoor op toezien dat de verdachte de reeds lopende begeleiding en behandeling voortzet.
Naar het oordeel van de rechtbank kan, gelet op de ernst van het feit, niet worden volstaan met een schuldigverklaring zonder oplegging van straf, zoals de raadsman heeft bepleit. Nu de rechtbank tot een andere bewezenverklaring komt dan de officier van justitie, zal zij een lagere straf opleggen dan door de officier van justitie is geëist. Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank ook rekening gehouden met de volgende omstandigheden: de beperkte bijdrage van de verdachte bij het wegmaken van het lijk, het feit dat de verdachte uiteindelijk zelf naar de politie is gestapt en daarbij de locatie heeft aangewezen waar het lichaam van het slachtoffer zich bevond en de omstandigheid dat de verdachte onterecht wordt uitgemaakt voor moordenaar en dat hij wordt lastiggevallen en bedreigd. Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat in dit geval kan worden volstaan met het opleggen van een taakstraf.
Ook de rechtbank ziet de noodzaak van begeleiding en behandeling van de verdachte. Daarom zal de rechtbank een gedeelte van de taakstraf voorwaardelijk opleggen met daarbij de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 48, 49 en 151 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij rechtens golden dan wel gelden.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 4.5 bewezen is verklaard en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
medeplichtigheid aan een lijk wegvoeren en wegmaken met het oogmerk om het feit van het overlijden te verhelen;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een taakstraf voor de tijd van
60 (zestig) UREN;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de tijd van
30 (dertig) DAGEN;
beveelt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de taakstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt de maatstaf volgens welke de aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht zal geschieden op 2 uren per dag;
bepaalt dat een gedeelte van die straf, groot
30 (dertig) UREN, subsidiair
15 (vijftien) DAGENvervangende hechtenis, niet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van de hierbij op twee jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich gedurende de proeftijd meldt bij de GGZ Reclassering Leiden | Fivoor (Witte Singel 8, te (2311 BG) Leiden) op door de reclassering te bepalen tijdstippen, zo frequent en zolang deze de reclassering dat noodzakelijk acht;
- zich gedurende de proeftijd onder behandeling stelt van het Forensisch Ambulant Centrum, afdeling forensische polikliniek, of een soortgelijke zorgverlener, op de tijden en plaatsen als door of namens die zorginstelling aan te geven;
- dat de veroordeelde voor zover - ter beoordeling van voormelde zorginstelling in overleg met de reclassering - zich een crisis bij de veroordeelde voordoet, zich eenmalig laat opnemen ter bestrijding van die crisis, waarbij de behandeling tevens kan bestaan uit detoxificatie, stabilisatie, observatie en/of diagnostiek, voor de duur van maximaal zeven weken of zoveel korter als de zorginstelling in overleg met de reclassering noodzakelijk acht;
geeft opdracht aan GGZ Reclassering Leiden | Fivoor tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. Y.J. Wijnnobel-Van Erp, voorzitter,
mr. E.J. van As, rechter,
mr. M.T. Renckens, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. M.A. Schaap, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 5 maart 2020.
Mr. E.J. van As en mr. M.T. Renckens zijn buiten staat dit vonnis te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer 2018206035 (Zaakdossier wegmaken stoffelijk overschot (ZD)) of de Verdachtendossiers (VD), van Onderzoek Echo 18 (DH6R018059), van de Politie Eenheid Den Haag, Dienst Regionale Recherche.
2.Proces-verbaal Sporenonderzoek, ZD, p. 34.
3.Proces-verbaal van verhoor [medeverdachte] , VD, p. 51.
4.Proces-verbaal van verhoor [getuige] , ZD, p. 80.
5.Proces-verbaal van verhoor [medeverdachte] , VD, p. 52; proces-verbaal van verhoor [medeverdachte] , VD, p. 73 en 76; proces-verbaal van verhoor van de verdachte, VD, p. 33; proces-verbaal van verhoor verdachte, VD, p. 66 en 67.
6.Proces-verbaal van bevindingen, ZD, p. 20; proces-verbaal van verhoor verdachte, VD, p. 29, 32, 33 en 36; proces-verbaal van verhoor verdachte, VD, p. 44, 45; proces-verbaal van verhoor verdachte, VD, p. 66 en 74; proces-verbaal verhoor verdachte inbewaringstelling, op 2 augustus 2018 opgemaakt door de rechter-commissaris en de griffier, onder punt 2 en 3.
7.Proces-verbaal van verhoor [medeverdachte] , VD, p. 72 en 74.
8.Proces-verbaal van verhoor getuige [naam] , ZD, p. 91 en 92.
9.Proces-verbaal van verhoor verdachte, VD, p. 30; proces-verbaal van verhoor verdachte, VD, p. 57; proces-verbaal van verhoor verdachte, VD, p. 66; proces-verbaal verhoor verdachte inbewaringstelling, op 2 augustus 2018 opgemaakt door de rechter-commissaris en de griffier, onder punt 4.
10.Proces-verbaal van verhoor verdachte, VD, p. 33.
11.proces-verbaal van verhoor verdachte, VD, p. 66.