ECLI:NL:RBDHA:2020:1772
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Weigering van een urgentieverklaring voor woonruimte op basis van de Huisvestingsverordening gemeente Rijswijk
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 2 maart 2020 uitspraak gedaan over de weigering van een urgentieverklaring voor woonruimte aan de eiseres, die bij haar ouders woont terwijl haar vader ernstig dement is. De eiseres had verzocht om een voorrangsverklaring op basis van de Huisvestingsverordening van de gemeente Rijswijk, omdat zij psychische problemen ervaart door de woonsituatie. De rechtbank oordeelde dat de eiseres niet buiten eigen schuld in de huidige situatie verkeert, aangezien zij zelf had gekozen om bij haar ouders in te wonen, terwijl zij op de hoogte was van de ziekte van haar vader. De voorzieningenrechter concludeerde dat de eiseres niet voldeed aan de voorwaarden voor een urgentieverklaring, zoals gesteld in artikel 27 van de Huisvestingsverordening.
De rechtbank overwoog verder dat de hardheidsclausule discretionair is en dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen besluiten deze niet toe te passen, gezien de schaarste aan sociale woningen in de regio. De voorzieningenrechter verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om een voorlopige voorziening af. De uitspraak benadrukt het belang van de voorwaarden voor urgentieverklaringen en de terughoudendheid van de overheid bij het verlenen van dergelijke verklaringen in het licht van de woningnood.