ECLI:NL:RBDHA:2020:1755

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 februari 2020
Publicatiedatum
2 maart 2020
Zaaknummer
AWB 19/8168
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en mensenhandel: beoordeling van verblijfsvergunning onder Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 februari 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende een asielaanvraag van een Nigeriaanse eiser. De eiser had op 5 februari 2019 een asielaanvraag ingediend, maar deze werd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet in behandeling genomen, omdat Italië verantwoordelijk werd geacht voor de aanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld tegen deze beslissing, maar dit beroep werd ongegrond verklaard.

Eiser heeft later een aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor humanitaire redenen ingediend, die eveneens werd afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris terecht had geoordeeld dat eiser niet voldeed aan de voorwaarden voor de gevraagde verblijfsvergunning, omdat er geen strafrechtelijk onderzoek was naar de mensenhandel waarvan eiser aangifte had gedaan. De rechtbank benadrukte dat de aanwezigheid van eiser in Nederland niet noodzakelijk was voor het strafrechtelijk onderzoek, aangezien het Openbaar Ministerie had geconcludeerd dat Nederland geen rechtsmacht had.

De rechtbank heeft ook overwogen dat eiser niet kon aantonen dat hij een beschermenswaardig privéleven in Nederland had opgebouwd, omdat hij pas kort in Nederland verbleef en zijn werkzaamheden niet had onderbouwd. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en geen proceskostenveroordeling opgelegd. Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, en is openbaar uitgesproken op 20 februari 2020.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 19/8168

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 februari 2020 in de zaak tussen

[naam] , eiser,
V-nummer [nummer]
gemachtigde: mr. E.S. van Aken,
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,
gemachtigde: mr. M.M. van Duren.

Procesverloop

Op 5 februari 2019 heeft eiser in Nederland een asielaanvraag ingediend. Bij besluit van 9 april 2019 heeft verweerder eisers aanvraag niet in behandeling genomen omdat Italië verantwoordelijk is voor de aanvraag.
Eisers beroep tegen dit besluit is ongegrond verklaard bij uitspraak van 28 mei 2019 [1] . Het hoger beroep tegen deze uitspraak is door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) op 9 juli 2019 kennelijk ongegrond verklaard. [2]
Op 7 augustus 2019 is eisers aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor het doel ‘humanitair tijdelijk’ ingediend. Deze aanvraag heeft verweerder afgewezen in het besluit van 14 augustus 2019.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 24 oktober 2019 (het bestreden besluit), waarin verweerder eisers bezwaarschrift kennelijk ongegrond heeft verklaard.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 22 januari 2020. Eiser is ter zitting verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Tevens was aanwezig A.O. Madou, tolk.
Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] en heeft de Nigeriaanse nationaliteit. Aan de aanvraag is ten grondslag gelegd dat eiser aangifte heeft gedaan van mensenhandel.
2. In het primaire besluit van 14 augustus 2019 heeft verweerder het standpunt ingenomen dat eiser niet voldoet aan de voorwaarden voor de gevraagde verblijfsvergunning. In rechte is komen vast te staan dat op eiser de Dublinverordening [3] van toepassing is. Het Openbaar Ministerie (OM) dient in dat geval te beoordelen of de aanwezigheid van eiser van belang is voor het strafrechtelijk onderzoek. Het OM heeft op 14 augustus 2019 in zijn sepotbericht laten weten dat geen verder strafrechtelijk onderzoek zal worden gedaan omdat Nederland geen rechtsmacht heeft. Eisers aanwezigheid in Nederland is reeds daarom niet langer noodzakelijk. In het bestreden besluit handhaaft verweerder het standpunt uit het primaire besluit, en voegt daaraan toe dat eiser ook in Italië aangifte kan doen. Dat eiser tussentijds privéleven heeft opgebouwd in Nederland wordt niet gevolgd nu eiser deze stelling niet heeft onderbouwd, en omdat eiser pas sinds korte tijd in Nederland verblijft.
3. Op wat eiser hiertegen heeft ingebracht, wordt hierna ingegaan.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Artikel 3.48 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) luidt voor zover van belang als volgt:
De verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd kan onder een beperking verband houdend met tijdelijke humanitaire gronden worden verleend aan de vreemdeling die:
a. slachtoffer-aangever is van mensenhandel, voor zover er sprake is van een strafrechtelijk opsporingsonderzoek of vervolgingsonderzoek naar of berechting in feitelijke aanleg van de verdachte van het strafbare feit waarvan aangifte is gedaan.
Paragraaf B8/3.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) luidt voor zover van belang als volgt:
Ad 2. en 3. De verblijfsvergunning voor slachtoffers en getuige-aangevers van mensenhandel
De IND merkt de kennisgeving van aangifte of het verlenen van medewerking aan het strafproces mensenhandel (Model M55) ambtshalve aan als een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning, zodra deze door de politie of KMar is doorgestuurd naar de IND.
Vreemdelingen op wie de Dublinverordening van toepassing is
De IND verleent aan een vreemdeling op wie de Dublinverordening van toepassing is op grond van artikel 3.48, eerste lid, aanhef en onder a, c of g van het Vb louter een verblijfsvergunningregulier voor bepaalde tijd als slachtoffer van mensenhandel dan wel als getuige-aangever nadat het OM heeft bericht dat de aanwezigheid van de vreemdeling noodzakelijk wordt geacht in het belang van de opsporing en vervolging van mensenhandel.
Wanneer de aangifte niet is gedaan binnen een termijn van drie maanden na indiening van de eerste asielaanvraag in Nederland, kan de IND de aanvraag afwijzen zonder het bericht van het OM af te wachten.
Wanneer de vreemdeling te kennen geeft aangifte te willen doen van mensenhandel en geen aangifte heeft gedaan voorafgaand aan de overdracht, kan de DT&V besluiten de overdracht naar de verantwoordelijke lidstaat doorgang te laten vinden.
5. Eiser heeft gesteld dat in zijn procedure moet worden uitgegaan van een eerdere aanvraagdatum dan 7 augustus 2019, nu eiser vlak na zijn asielaanvraag al in april 2019 kenbaar had gemaakt dat hij aangifte van mensenhandel wilde doen. Hij heeft sindsdien dan ook verschillende pogingen ondernomen om daadwerkelijk aangifte te doen. Nu het trage handelen van de autoriteiten niet aan eiser kan worden verweten, heeft verweerder niet mogen toetsen aan het beleid dat per 1 augustus 2019 is ingegaan [4] . Eiser wordt door dit nieuwe beleid nu onevenredig hard benadeeld.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht aan het huidige beleid heeft getoetst. Onder het beleid dat zowel voor als na 1 augustus 2019 van toepassing was/is, is er pas sprake van een geldige aanvraag op het moment dat het M55-formulier door de politie of de Koninklijke Marechaussee (KMar) aan verweerder is doorgestuurd. Verweerder is in deze procedure voor informatie en deskundigheid afhankelijk van de politie of de KMar, het is immers niet aan verweerder om te beoordelen of hetgeen door eiser is aangevoerd als mensenhandel kan worden gekwalificeerd. Dat de politie te lang zou hebben gewacht met het opnemen van de aangifte kan niet aan verweerder worden toegerekend, en kan daarom niet tot een fictief vroegere aanvraagdatum leiden.
6. Ingevolge artikel 3.48, eerste lid, aanhef en onder a van het Vb en paragraaf B8/3, van de Vc komt een vreemdeling in aanmerking voor een tijdelijke humanitaire verblijfsvergunning indien hij slachtoffer-aangever is van mensenhandel, voor zover er sprake is van een strafrechtelijk opsporingsonderzoek of vervolgingsonderzoek naar strafbare feiten. Verweerder werpt terecht tegen dat ook indien het oude beleid op eiser van toepassing zou zijn, eiser alsnog niet in aanmerking zou komen voor een verblijfsvergunning omdat geen sprake meer is van een strafrechtelijk onderzoek. In het sepotbesluit van het OM van 14 augustus 2019 is immers geconcludeerd dat Nederland geen rechtsmacht toekomt. Dat eiser daartegen een klacht heeft ingediend maakt dit niet anders.
Verweerder heeft in het bestreden besluit mogen meewegen dat voor eiser de mogelijkheid openstaat om ook in Italië aangifte te doen van mensenhandel. Italië is immers net als Nederland gehouden aan de bepalingen van de Mensenhandelrichtlijn [5] . De rechtbank heeft in haar uitspraak van 28 mei 2019 ook reeds deze conclusie getrokken.
7. Eiser stelt ten slotte dat hij beschermenswaardig privéleven in de zin van artikel 8 van het EVRM [6] in Nederland heeft opgebouwd omdat hij vrijwilligerswerk verricht en daarmee doende is zich te wortelen in de Nederlandse samenleving. Verweerder heeft terecht tegen deze stelling ingebracht dat eiser zijn werkzaamheden niet heeft onderbouwd. Daar komt bij dat eiser pas sinds korte tijd in Nederland verblijft.
8. Het beroep is ongegrond. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, in tegenwoordigheid van mr. W.H. Mentink, griffier en in het openbaar uitgesproken op 20 februari 2020.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.NL19.8394
2.201904303/1/V3
3.Verordening nr. (EU) 604/2013.
4.WBV 2019/10
5.Richtlijn 2011/36/EU
6.Verdrag voor bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden