ECLI:NL:RBDHA:2020:1755
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Asielaanvraag en mensenhandel: beoordeling van verblijfsvergunning onder Dublinverordening
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 februari 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende een asielaanvraag van een Nigeriaanse eiser. De eiser had op 5 februari 2019 een asielaanvraag ingediend, maar deze werd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet in behandeling genomen, omdat Italië verantwoordelijk werd geacht voor de aanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld tegen deze beslissing, maar dit beroep werd ongegrond verklaard.
Eiser heeft later een aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor humanitaire redenen ingediend, die eveneens werd afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris terecht had geoordeeld dat eiser niet voldeed aan de voorwaarden voor de gevraagde verblijfsvergunning, omdat er geen strafrechtelijk onderzoek was naar de mensenhandel waarvan eiser aangifte had gedaan. De rechtbank benadrukte dat de aanwezigheid van eiser in Nederland niet noodzakelijk was voor het strafrechtelijk onderzoek, aangezien het Openbaar Ministerie had geconcludeerd dat Nederland geen rechtsmacht had.
De rechtbank heeft ook overwogen dat eiser niet kon aantonen dat hij een beschermenswaardig privéleven in Nederland had opgebouwd, omdat hij pas kort in Nederland verbleef en zijn werkzaamheden niet had onderbouwd. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en geen proceskostenveroordeling opgelegd. Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, en is openbaar uitgesproken op 20 februari 2020.