ECLI:NL:RBDHA:2020:1737

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 februari 2020
Publicatiedatum
28 februari 2020
Zaaknummer
C/09/550773 / FA RK 18-2379
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid Nederlandse rechter in echtscheidingsprocedure met nevenvoorzieningen tussen man en vrouw met internationale elementen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 februari 2020 uitspraak gedaan in een echtscheidingsprocedure tussen een man en een vrouw, waarbij zowel in Nederland als in Polen een echtscheidingsverzoek aanhangig was. De rechtbank heeft vastgesteld dat het verzoek in Nederland als eerste is ingediend, waardoor de Nederlandse rechter bevoegd is om de zaak te behandelen, conform artikel 19 van de Brussel II-bis verordening. De man, met de Egyptische nationaliteit, en de vrouw, met de Nederlandse nationaliteit, zijn gehuwd in 2015 en hebben een minderjarig kind. De rechtbank heeft de verzoeken tot echtscheiding en nevenvoorzieningen in behandeling genomen, maar heeft de beslissing over het gezag en de hoofdverblijfplaats van het kind aangehouden tot een later moment, om de partijen de gelegenheid te geven de rechtbank te informeren over de voortgang van de procedures in Polen. De rechtbank heeft ook overwogen dat er geen ouderschapsplan is overgelegd, maar heeft besloten om dit vereiste te negeren gezien de omstandigheden van de zaak. De rechtbank heeft de echtscheiding uitgesproken, maar verdere beslissingen over de zorg- en opvoedingstaken zijn uitgesteld.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Enkelvoudige Kamer
Rekestnummer: FA RK 18-2379
Zaaknummer: C/09/550773
Datum beschikking: 11 februari 2020

Echtscheiding met nevenvoorzieningen

Beschikking op het op 30 maart 2018 ingekomen verzoek van:

[Y] ,

de man,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: voorheen mr. M.J. Smit te Den Haag, thans mr. M. Erik te Den Haag.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[X] ,

de vrouw,
verblijvende te Polen,
advocaat: mr. N. Çiçek te ‘s-Gravenhage.

Procedure

De rechtbank heeft kennis genomen van de stukken, waaronder:
  • het verzoekschrift;
  • het F9-formulier d.d. 1 mei 2018, met onder meer als bijlage het betekeningsexploot, van de zijde van de man;
  • het F9-formulier d.d. 4 juli 2018 met bijlage van de zijde van de man;
  • het verweerschrift tevens zelfstandig verzoekschrift;
  • het verweerschrift tegen het zelfstandig verzoekschrift, tevens aanvullend verzoekschrift;
Op 27 november 2018 is de zaak ter zitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen:
  • de man, bijgestaan door zijn advocaat en een tolk in de Arabische taal;
  • de advocaat van de vrouw.
Tijdens voormelde zitting is met de aanwezigen besproken dat aan de vrouw een termijn wordt verleend om stukken over te leggen waaruit de betekening blijkt van het door de vrouw ingediende echtscheidingsverzoek in Polen. Beide partijen worden verzocht de rechtbank te informeren over het verloop van de echtscheidingsprocedure en teruggeleidingsprocedure in Polen
Partijen hebben overleg gehad over de mogelijkheid van contact in de komende periode.
Afgesproken is dat de vader [voornaam minderjarige] eens per maand in [plaats in Polen 1] , Polen, tenminste gedurende 2 uren zal ontmoeten onder begeleiding van de moeder of een van haar familieleden in een openbare gelegenheid. De rechtbank heeft een aantal weekenden tot maart 2019 bepaald waarin ontmoetingen zullen plaatsvinden. Partijen is vervolgens de opdracht gegeven met elkaar in overleg te treden (eventueel met behulp van hun beider advocaten) over tijdstip en locatie.
De rechtbank heeft de echtscheidingsverzoeken met nevenvoorzieningen, alsmede het verzoek tot voorlopige voorzieningen, pro forma aangehouden tot 1 februari 2019.
Na de zitting zijn de volgende stukken ontvangen:
  • het F9-formulier van 22 november 2018, met bijlage, van de zijde van de man;
  • het F9-formulier van 21 maart 2019, met bijlage, van de zijde van de man;
  • het faxbericht van 25 maart 2019 van de zijde van de vrouw;
  • het F9-formulier van 26 maart 2019, met bijlage, van de zijde van de man;
  • het faxbericht van 27 maart 2019, met bijlage, van de zijde van de vrouw;
  • het F9-formulier van 11 december 2019, met bijlagen, van de zijde van de man;
  • het F9-formulier van 12 december 2019 van de zijde van de vrouw;
  • het faxbericht van 31 december 2019, met bijlage, van de zijde van de vrouw.

Verzoek en verweer

Het verzoek strekt tot echtscheiding, met nevenvoorzieningen tot:
  • bepaling dat voortaan alleen aan de man het ouderlijk gezag zal toekomen over [voornaam minderjarige] ;
  • primair:vaststelling van de hoofdverblijfplaats van [voornaam minderjarige] bij de man;
  • subsidiair:een zorgregeling vast te stellen waarbij [voornaam minderjarige] gedurende twee weken per maand bij de vader zal verblijven, waarbij de vrouw [voornaam minderjarige] brengt en haalt, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen regeling;
een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad;
kosten rechtens.
De vrouw voert verweer, welk verweer hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.
Tevens heeft de vrouw zelfstandig verzocht om
primairte bepalen dat de rechtbank onbevoegd is om kennis te nemen van de onderhavige procedure,
subsidiairde man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek en
meer subsidiairde echtscheiding uit te spreken, met nevenvoorzieningen tot:
  • bepaling dat voortaan alleen aan de vrouw het ouderlijk gezag zal toekomen over [voornaam minderjarige] ;
  • subsidiairvaststelling van de hoofdverblijfplaats van [voornaam minderjarige] bij de vrouw;
een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad
De man voert verweer, welk verweer hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.

Feiten

  • De man en de vrouw zijn gehuwd op [datum huwelijk] 2015 te [plaats huwelijk] .
  • Zij zijn de ouders van het volgende nog minderjarige kind:
- [naam minderjarige] geboren op [geboortedatum] 2015 te [geboorteplaats] (hierna: [voornaam minderjarige] ).
  • [voornaam minderjarige] verblijft bij de vrouw in Polen.
  • De man en de vrouw oefenen het gezamenlijk gezag over [voornaam minderjarige] uit.
  • Blijkens de uittreksels uit het systeem ingevolge de Wet basisregistratie personen heeft de man de Egyptische nationaliteit en de vrouw de Nederlandse nationaliteit.
  • Deze rechtbank heeft op 24 oktober 2019 voorlopige voorzieningen getroffen, inhoudende dat [voornaam minderjarige] aan de man zal worden toevertrouwd en dat een voorlopige verdeling van de zorg- en opvoedingstaken geldt, waarbij [voornaam minderjarige] eenmaal per twee weken van vrijdag tot en met zondag bij de vrouw zal zijn.

Beoordeling

Echtscheiding
Bevoegdheid Nederlandse rechter
De vrouw stelt dat zij op 1 februari 2018 in Polen een echtscheidingsprocedure met nevenvoorzieningen heeft gestart. De man stelt niets te weten van de procedure in Polen althans dat het verzoek van de vrouw niet aan hem is betekend. De man heeft op 30 maart 2018 een verzoekschrift tot echtscheiding met nevenvoorzieningen ingediend in Nederland. De vrouw heeft hiertegen op 16 november 2018 verweer gevoerd en op 27 november 2018 heeft een zitting plaatsgevonden.
Nu zowel bij deze rechtbank als bij de rechtbank in Polen een verzoek tot echtscheiding is ingediend is aan de orde de vraag welke rechtbank bevoegd is te beslissen op het verzoek (litispendentie). Zowel Nederland als Polen zijn aangesloten bij de EG-Verordening nr. 2201/2003 van de Raad van 27 november 2003 betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en ouderlijke verantwoordelijkheid (hierna: Brussel II-bis) zodat de in die verordening opgenomen bevoegdheidsregels gelden.
Op grond van artikel 3, eerste lid, onderdeel a, tweede en vijfde gedachtestreepje, Brussel II-bis is ter zake van de echtscheiding de rechter in Nederland bevoegd. Op grond van artikel 3, eerste lid, onderdeel a, derde gedachtestreepje, Brussel II-bis is de rechter in Polen bevoegd.
In artikel 19, tweede lid, Brussel II-bis is bepaald dat wanneer bij gerechten van verschillende lidstaten procedures betreffende de ouderlijke verantwoordelijkheid voor een kind aanhangig zijn welke hetzelfde onderwerp betreffen en op dezelfde oorzaak berusten, het gerecht waarbij de zaak het laatst is aangebracht, zijn uitspraak ambtshalve aanhoudt totdat de bevoegdheid van het gerecht waarbij de zaak het eerst is aangebracht, vaststaat.
Op grond van artikel 16, Brussel II-bis wordt een zaak geacht aanhangig te zijn gemaakt:
a. a) op het tijdstip waarop het stuk waarmee het geding wordt ingeleid of een gelijkwaardig stuk bij het gerecht wordt ingediend, mits de verzoeker vervolgens niet heeft nagelaten de vereiste stappen te nemen teneinde het stuk aan de verweerder te doen betekenen of mede te delen; of
b) indien de betekening of mededeling van dit stuk moet plaatsvinden voordat het bij het gerecht wordt neergelegd, op het tijdstip waarop het door de autoriteit die verantwoordelijk is voor de betekening of mededeling, wordt ontvangen, mits de verzoeker vervolgens niet heeft nagelaten de vereiste stappen te nemen teneinde het stuk bij het gerecht neer te leggen.”
Om te kunnen beoordelen of deze rechtbank bevoegd is heeft de rechtbank door tussenkomst van de Liaisonrechter in Nederland aan de Liaisonrechter in Polen op 12 april 2019 de volgende vragen voorgelegd:
Ten aanzien van de bevoegdheid van de Poolse dan wel de Nederlandse rechter in de echtscheidingsprocedure wil de Nederlandse rechter weten op welke datum het echtscheidingsverzoek door mevrouw [X] bij de Poolse rechter is ingediend. Kennelijk is het zaaknummer bij de Poolse rechter te [plaats in Polen 2] [zaaknummer 1] . Voorts verneemt de Nederlandse rechter graag van de Poolse rechter of de Poolse rechter wetenschap heeft van de betekening van dit verzoek, alsmede hoe betekening in zijn algemeenheid in Polen plaatsvindt.
In Polen is kennelijk onder (vermoedelijk) zaaknummer [zaaknummer 2] ( [naam Districtsrechtbank te Polen] ) een zaak aanhangig over ongeoorloofde overbrenging of het niet doen terugkeren van de minderjarige dochter van partijen [naam minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2015. Om te kunnen bepalen of de Nederlandse rechter bevoegd is in de zaken betreffende het ouderlijk gezag van de minderjarige wenst de Nederlandse rechter te vernemen of de Poolse rechter in deze zaak (een) beslissing(en) heeft genomen en hoe deze beslissing(en) luid(t)(en).
Ten aanzien van de echtscheidingszaak heeft de Poolse Liaisonrechter medegedeeld dat bij de rechtbank in [plaats in Polen 3] , Polen de echtscheidingsprocedure tussen de man en de vrouw aanhangig is. Het verzoek tot echtscheiding is door de vrouw op 1 februari 2018 ingediend. Onbekend is wanneer het verzoek aan de man is betekend, wel is bekend dat het verzoekschrift door de man ontvangen op 4 december 2018. De rechtbank in [plaats in Polen 3] , Polen heeft rechtsmacht aangenomen en de procedure loopt nog. Op 14 mei 2019 heeft er een zitting plaatsgevonden.
In de zaak over de ongeoorloofde overbrenging of het niet doen terugkeren van [voornaam minderjarige] heeft de Poolse Liaisonrechter medegedeeld dat de rechtbank in [plaats in Polen 4] , Polen de teruggeleidingsprocedure van partijen behandelt. Ook is medegedeeld dat deze procedure nog loopt.
Bij faxbericht van 25 maart 2019 zijn namens de vrouw nadere stukken overgelegd waaruit volgens haar blijkt dat het verzoekschrift aan de man is betekend. Uit deze stukken kan de rechtbank echter niet afleiden dat de man op de juiste wijze is betekend. Het verzendbewijs als productie 6 vermeldt geen jaartal en de afzender is onbekend. Het Poolse verzendbewijs, met vertaling, als productie 7 vermeldt dat een aangetekende brief op 28 november 2018 is verzonden en op 4 december 2018 is overhandigd. Uit dit verzendbewijs kan niet worden afgeleid wie de ontvanger is.
De rechtbank overweegt als volgt. Hoewel uit de informatie van de Liaisonrechter in Polen blijkt dat de vrouw bij de rechtbank in [plaats in Polen 3] , Polen een echtscheidingsprocedure aanhangig heeft gemaakt op 1 februari 2018, blijkt nergens uit dat het verzoekschrift aan de man is betekend of medegedeeld overeenkomstig het bepaalde in artikel 16 Brussel II-bis. Omdat de man zijn verzoek tot echtscheiding op 30 maart 2018 bij deze rechtbank heeft ingediend, welk verzoekschrift op 13 april 2018 aan de vrouw is betekend, en uit de tot nu toe beschikbare informatie blijkt dat het door de vrouw in Polen ingediende verzoekschrift lange tijd niet aan de man is betekend danwel medegedeeld, en overigens niet vaststaat dat het verzoekschrift op de juiste wijze is betekend, gaat de rechtbank er van uit dat het verzoekschrift tot echtscheiding in Nederland als eerste is aangebracht.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat de Nederlandse rechter bevoegd kennis te nemen van het verzoek tot echtscheiding.
Toepasselijk recht
Op grond van artikel 10:56 van het Burgerlijk Wetboek is Nederlands recht op het verzoek tot echtscheiding van toepassing.
Ontvankelijkheid in verband met ontbreken ouderschapsplan
De rechtbank stelt vast dat geen door beide ouders ondertekend ouderschapsplan is overgelegd. Op grond van artikel 815 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) dient een verzoekschrift tot echtscheiding een ouderschapsplan te bevatten ten aanzien van de minderjarige kinderen van beide ouders over wie zij al dan niet gezamenlijk het gezag uitoefenen. Nu het ouderschapsplan in de wet is geformuleerd als een processuele eis bij een verzoek tot echtscheiding waarbij minderjarige kinderen zijn betrokken, heeft de rechtbank de bevoegdheid een echtgenoot in het verzoek tot echtscheiding niet-ontvankelijk te verklaren, tenzij er redenen zijn om aan te nemen dat het ouderschapsplan redelijkerwijs niet kan worden overgelegd (artikel 815 lid 6 Rv).
De rechtbank is van oordeel dat de man voldoende heeft gemotiveerd dat het voor hem gedurende de procedure redelijkerwijs niet mogelijk is gebleken een door de beide ouders akkoord bevonden en getekend ouderschapsplan over te leggen. De rechtbank heeft hierbij in aanmerking genomen dat de vrouw in 2016 met [voornaam minderjarige] naar Polen is vertrokken en de verstandhouding tussen de ouders hierdoor ernstig lijkt te zijn verstoord. Bovendien staan de verzoeken van de man en de vrouw omtrent [voornaam minderjarige] lijnrecht tegenover elkaar. Onder deze omstandigheden kan naar het oordeel van de rechtbank redelijkerwijs niet van de man worden gevergd dat hij een ouderschapsplan overlegt. Gelet hierop zal de rechtbank voorbij gaan aan het vereiste van artikel 815 lid 2 Rv.
Nu aan de overige wettelijke formaliteiten is voldaan, zal de rechtbank de man en de vrouw ontvangen in hun over en weer gedane verzoeken tot echtscheiding.
Inhoudelijke beoordeling
De gestelde duurzame ontwrichting van het huwelijk is niet bestreden en staat dus in rechte vast, zodat het verzoek van de man en het meer subsidiaire verzoek van de vrouw tot echtscheiding als op de wet gegrond voor toewijzing vatbaar zijn.
Gezag, hoofdverblijfplaats en verdeling van de zorg- en opvoedingstaken
De rechtbank acht zich op dit moment onvoldoende voorgelicht om een beslissing te nemen op de over en weer gedane verzoeken omtrent het gezag en de hoofdverblijfplaats ten aanzien van [voornaam minderjarige] , alsmede op het subsidiaire verzoek van de man tot vaststelling van zorgregeling. De rechtbank is van oordeel dat een nadere zitting hierover momenteel geen opheldering zal bieden. Gelet op de berichten van beide partijen over de teruggeleidingsprocedure en echtscheidingsprocedure die in Polen (nog altijd) in behandeling zijn gaat de rechtbank ervan uit dat er zich de komende tijd nog ontwikkelingen zullen afspelen, danwel dat door nader tijdsverloop voorzieningen moeten worden getroffen. In dat verband ziet de rechtbank aanleiding de verzoeken pro forma aanhouden voor de duur van zes maanden. De man en de vrouw dienen de rechtbank uiterlijk op na te noemen pro formadatum opnieuw te informeren over de stand van zaken en de gewenste voortgang van de onderhavige procedure.

Beslissing

De rechtbank:
spreekt de echtscheiding uit tussen de man en de vrouw, gehuwd op [datum huwelijk] 2015 te [plaats huwelijk] ;
houdt iedere beslissing ten aanzien van het gezag, de hoofdverblijfplaats en het subsidiaire verzoek omtrent de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken aan tot
1 september 2020;
bepaalt dat partijen uiterlijk op voormelde pro forma datum de rechtbank moeten hebben geïnformeerd over de stand van zaken op dat moment en de door hen gewenste voortgang van de procedure.
Deze beschikking is gegeven door mr. C.G. Meeder, rechter, tevens kinderrechter, bijgestaan door mr. M.I. Noordegraaf als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 11 februari 2020.