2.7.Bij brief van 12 december 2019 heeft de gemachtigde van verzoekster verweerder meegedeeld dat klaarblijkelijke mondeling (disciplinaire) maatregelen worden aangezegd, die niet worden ondersteund door een formeel besluit. Zij verzoekt verweerder binnen vijf dagen na dagtekening van die brief de onderliggende (formele) besluiten toe te zenden, bij gebreke van tijdige toezending zal verzoekster zich na ommekomst van de termijn, derhalve 18 december 2019, melden om haar werkzaamheden op de gebruikelijke wijze te hervatten wegens een gebrek aan grondslag en motivering.
3. Bij het primaire besluit heeft verweerder verzoekster geschorst in het belang van de dienst, voor de duur van het onderzoek door VCI. Dit impliceert volgens verweerder tevens dat verwacht wordt dat verzoekster terugkeert naar Nederland. Verweerder heeft aangegeven dat hij in het licht van het VCI-onderzoek met verzoekster een onderlinge afspraak had dat zij weliswaar terug kon keren naar de dienstwoning die haar in [plaats] ter beschikking staat, maar dat zij zich niet zonder begeleiding en/of toestemming op het werk zal vertonen. In weerwil van deze afspraak heeft de gemachtigde van verzoekster bij brief van 12 december 2019 meegedeeld dat verzoekster zich, bij het uitblijven van een besluit, op 18 december 2019 op het werk zal melden. Dit maakt dat de onderlinge afspraak die met verzoekster was gemaakt, niet in stand kan blijven, net als de toezegging die hij had gedaan dat zij in afwachting van het onderzoek in de dienstwoning kan blijven. Nu verzoekster de gemaakte afspraak niet wenst voort te zetten, ziet verweerder geen andere weg dan een schorsing te realiseren.
4. Verzoekster heeft aangevoerd dat de vermelding in het primaire besluit dat er met haar afspraken zijn gemaakt over haar terugkeer naar [plaats] onjuist is. Een dergelijke afspraak is niet gemaakt. Evenmin is sprake van een onderlinge afspraak dan wel toezegging dat zij in afwachting van het onderzoek in de dienstwoning kon blijven. Een onderbouwing daarvan ontbreekt. Hoewel de gestelde feiten geenszins vaststaan, realiseert verzoekster zich dat hangende een VCI-onderzoek het belang van de dienst prevaleert boven haar belang. Door de onduidelijke wijze van communicatie en het ontbreken van deugdelijke besluiten is voor haar rechtsonzekerheid ontstaan. Verzoekster meent dan ook dat de schorsing in dit geval disproportioneel is.
5. Verweerder heeft in zijn verweerschrift gesteld dat er geen sprake is van een spoedeisend belang, nu het bestreden besluit ziet op een tijdelijke schorsing in het belang van de dienst voor de duur van een integriteitsonderzoek en niet ziet op een straf. Er is geen financieel nadeel, omdat de bezoldiging gedurende de schorsing volledig wordt doorbetaald, evenals de vergoedingen waar zij aanspraak op kan maken. Verweerder heeft te kennen gegeven dat ten tijde van het e-mailbericht van 29 november 2019 geen sprake was van een schorsing, maar van een opdracht van de ambassadeur aan verzoekster om geen werkzaamheden te verrichten en om niet zonder voorafgaand overleg op het werk te verschijnen. Verweerder beschouwt dit als een ‘gentlemen’s agreement’, die het - anders dan in het geval van een formele schorsing - voor verzoekster mogelijk zou maken in de dienstwoning in [plaats] te verblijven terwijl het integriteitsonderzoek zou worden afgehandeld.
6. Een schorsing zoals hier aan de orde gaat, gelet op artikel 93, derde lid, van het RDBZ, gepaard met een terugkeer naar Nederland op korte termijn. Dit heeft voorts tot gevolg dat verzoekster geen gebruik meer mag maken van de ambtswoning in [plaats] , waar haar privéleven zich voor een belangrijk deel afspeelt. Gelet hierop acht de voorzieningenrechter het spoedeisend belang als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bij de gevraagde voorziening aanwezig.