ECLI:NL:RBDHA:2020:1691

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 februari 2020
Publicatiedatum
28 februari 2020
Zaaknummer
09/220080-19
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor autobranden met gedeeltelijke veroordeling voor witwassen en diefstal

In de zaak tegen de verdachte, geboren op [geboortedag 1] 2002 te [geboorteplaats], heeft de rechtbank Den Haag op 27 februari 2020 uitspraak gedaan. De verdachte werd beschuldigd van meerdere autobranden in Gouda, gepleegd in mei en juni 2019. De rechtbank heeft vastgesteld dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was voor de meeste ten laste gelegde brandstichtingen, waardoor de verdachte voor deze feiten werd vrijgesproken. Echter, voor de brandstichting op 21 mei 2019, waarbij een Suzuki Alto in brand werd gestoken, werd de verdachte wel schuldig bevonden aan medeplegen van brandstichting met gemeen gevaar voor goederen. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld voor het witwassen van een Citroën C5 en de bijbehorende autosleutel, evenals voor de diefstal van een Piaggio Zip scooter op 3 juli 2019. De rechtbank legde een deels voorwaardelijke jeugddetentie op van 100 dagen, met bijzondere voorwaarden zoals een meldplicht en deelname aan een gedragsinterventie. Tevens werd de verdachte verplicht om schadevergoeding te betalen aan de benadeelde partijen.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team Jeugd- en Zorgrecht
Parketnummer 09/220080-19
Datum uitspraak 27 februari 2020
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer jeugdstrafzaken in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag 1] 2002 te [geboorteplaats] ,
wonende aan [adres] ,
advocaat: mr. A.M.D. Naarden, te Den Haag.

1.Het onderzoek op de zitting

Het onderzoek is gehouden op de zittingen achter gesloten deuren van 19 december 2019 (regie) en 13 februari 2020 (inhoudelijke behandeling).

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is, samengevat en na wijziging van de tenlastelegging op de zitting, ten laste gelegd dat hij op verschillende data (19, 21, 22, 23, 24 en 28 mei en 1 juni 2019), op verschillende plaatsen in Gouda, in vereniging opzettelijk brand heeft gesticht met gevaar voor goederen, waardoor verschillende auto’s zijn verbrand (
feiten 1 tot en met 7). Dit is onder feit 1 en 2 subsidiair als openlijk in vereniging geweld tegen goederen ten laste gelegd.
Daarnaast wordt de verdachte verweten dat hij op 25 juni 2019 in vereniging een auto heeft gestolen door het gebruik van een valse sleutel, subsidiair ten laste gelegd als het witwassen van deze auto en een autosleutel (
feit 8).
Tot slot is de verdachte ten laste gelegd dat hij op 3 juli 2019 te Gouda in vereniging een scooter heeft gestolen door middel van braak (
feit 9).
De volledige tekst van de tenlastelegging staat in bijlage I.

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie, mr. J.A. Buitenhuis, heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld voor hetgeen hem onder 1 primair, 2 primair, 3, 4, 5, 6, 7, 8 en 9 ten laste is gelegd.
Daartoe heeft de officier van justitie – volgens het ter zitting overlegde schriftelijke requisitoir – het volgende naar voren gebracht.
Ten aanzien van de brandstichtingen (
feiten 1 tot en met 7) heeft de [medeverdachte 1] verklaard de feiten steeds met dezelfde vriend te hebben gepleegd. In de periode waarin de brandstichtingen plaatsvonden waren de verdachte en de medeverdachte veelvuldig samen. Dit blijkt uit processen-verbaal waarin is opgetekend dat beide jongens midden in de nacht samen zijn gecontroleerd en ook op verschillende camerabeelden zijn zij samen te zien. Getuigen verklaren ook dat de verdachte ’s avonds altijd met de medeverdachte was. Verder blijkt uit een afgeluisterd gesprek in de arrestantenbus op weg naar de voorgeleidingen dat de verdachte tegen de medeverdachte zegt dat hij moet zeggen dat de verdachte er niet bij was. Uit onderzoek aan de telefoon van de verdachte blijkt dat hij in mei 2019 een gesprek op Telegram heeft over hoeveel iemand biedt voor het in brand steken van een auto en dat dit makkelijk is gedaan. Dit alles maakt dat de officier van justitie concludeert dat de verdachte als medepleger is aan te merken bij de door de [medeverdachte 1] bekende brandstichtingen en dat hij, vanaf het moment dat de medeverdachte de branden niet meer sticht, dit van hem heeft overgenomen en de medeverdachte daarbij op de uitkijk heeft gestaan.
De officier van justitie is van mening is dat
feit 1primair kan worden bewezen. Ook
feit 2primair kan worden bewezen. Hierover verklaart [medeverdachte 2] dat hij aanwezig is geweest en dat de verdachte en [medeverdachte 1] deze brand samen hebben gesticht. De verdachte is ook op camerabeelden rondom het feit te zien met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] .
Feit 3kan worden bewezen.
Feit 4kan worden bewezen met uitzondering van het medeplegen. De medeverdachte stond hierbij slechts op de uitkijk. De verklaring van de medeverdachte is aannemelijk nu hij openheid van zaken heeft gegeven. Bij
feit 5kan het brandstichten van de Citroen XM worden bewezen, met uitzondering van het medeplegen. De medeverdachte was weggegaan. Voor de brandstichting van de Toyota Yaris en de alternatief/cumulatief ten laste gelegde poging dient vrijspraak te volgen.
Feit 6en
feit7 kunnen worden bewezen met uitzondering van het medeplegen. De medeverdachte stond bij deze feiten slechts op de uitkijk.
Ten aanzien van
feit 8kan volgens de officier het primair ten laste gelegde worden bewezen. De betrokkenheid van de verdachte blijkt onder andere uit tapgesprekken over de auto en de autosleutel.
Feit 9kan ook worden bewezen. Uit tapgesprekken blijkt dat de verdachte ten tijde van de diefstal contact heeft over het meenemen van gereedschap en later geeft de verdachte aan de scooter te hebben.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van alle ten laste gelegde feiten.
Ten aanzien van het onder
1, 3, 4, 5, 6, en 7ten laste gelegde ontkent de verdachte deze branden te hebben gesticht. Uit de bewijsmiddelen blijkt evenmin dat de verdachte deze branden met de [medeverdachte 1] heeft gesticht of ten tijde van de feiten op de plaats delict is geweest. Dat de verdachte gecontroleerd is door de politie in de buurt van een brand doet hier niet aan af. Het gaat om de wijk waar de verdachte woont en waar hij rondloopt. Daarnaast was het blijkens het dossier ten tijde van de branden erg druk op straat. Ook de interesse van de verdachte voor de branden is niet ongewoon. Er was veel over te doen onder jongeren in Gouda. Niet geconcludeerd kan worden dat de verdachte ‘de ander’ is waar [medeverdachte 1] over verklaart, temeer nu deze medeverdachte bij een politieverhoor op vragen heeft geantwoord dat deze ander niet [verdachte] was.
Met betrekking tot
feit 2heeft de verdediging aangevoerd dat geen sprake was van medeplegen, omdat er geen nauwe en bewuste samenwerking was. De verdachte was aanwezig, maar is niet betrokken geweest bij het plan. De brand is gesticht door de [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] . De verdachte dient te worden vrijgesproken.
Er is geen bewijs dat de verdachte
feit 8heeft gepleegd of hierbij betrokken is geweest. De tapgesprekken in het dossier zijn geen bewijs dat de verdachte de sleutel van de auto daadwerkelijk heeft gehad. De verdachte dient hiervan te worden vrijgesproken.
De verdachte ontkent
feit 9. Hij kan zich de gesprekken niet herinneren en heeft geen scooter weggenomen. Er dient een vrijspraak te volgen.
3.3
De beoordeling van de tenlastelegging. [1]
3.3.1
Vrijspraak ten aanzien van de feiten 1, 3, 4, 5, 6, 7
De rechtbank stelt voorop dat de verdachte blijkens het dossier vaak aanwezig was in de buurt van de plaatsen delict ten tijde van de misdrijven. Daarnaast ziet de rechtbank een bijzondere interesse van de verdachte voor de brandstichtingen, die blijkt uit de verschillende berichten en afbeeldingen op zijn telefoon. Daarbij geeft het aangetroffen gesprek van de verdachte op Telegram een verdere aanwijzing dat de verdachte het stichten van autobranden niet schuwde. De rechtbank ziet zich echter voor de vraag gesteld of er voldoende wettig en overtuigend bewijs is dat de verdachte als (mede)pleger betrokken is geweest bij de concreet ten laste gelegde autobranden. Voor de feiten 1 en 3 tot en met 7 beantwoordt de rechtbank deze vraag ontkennend en acht zij niet wettig en overtuigd bewezen dat de verdachte de (mede)pleger is van deze autobranden. Dat de verdachte ten tijde van de branden vaak op straat werd aangetroffen samen met [medeverdachte 1] en dat getuigen bevestigen dat [medeverdachte 1] ’s avonds vaak buiten was met de verdachte, acht de rechtbank onvoldoende om vast te kunnen stellen dat de verdachte daadwerkelijk aanwezig is geweest tijdens de ten laste gelegde branden en dat hij de ten laste gelegde branden (mede) heeft gesticht. De rechtbank ziet in het dossier onvoldoende aanknopingspunten voor de conclusie dat de verdachte op de plaatsen delict aanwezig is geweest ten tijde van de brandstichtingen en hierbij een rol heeft gespeeld. De verklaring van de [medeverdachte 1] levert ook onvoldoende bewijs op, omdat hieruit niet zondermeer kan worden afgeleid dat [medeverdachte 1] daadwerkelijk bij alle branden met dezelfde persoon is geweest en [medeverdachte 1] bovendien heeft verklaard dat ‘de ander’ niet [verdachte] is. Tenslotte is de rechtbank van oordeel dat – zoals hierna zal worden overwogen – de betrokkenheid van de verdachte bij de brandstichting op 21 mei 2019 niet mede redengevend kan worden geacht voor de bewezenverklaring van de andere brandstichtingen (en ‘schakelbewijs’ dus niet zal worden toegepast), nu de brandstichtingen blijkens het dossier onderdeel zijn van een groter geheel aan autobranden in Gouda en geen specifieke modus operandi is aan te wijzen. De omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan zijn ook te algemeen om hier conclusies aan te verbinden.
Er bevindt zich in het dossier onvoldoende bewijs om de verdachte de onder 1, 3, 4, 5, 6 en 7 ten laste gelegde branden toe te rekenen. Dit maakt dat de rechtbank de verdachte van deze feiten zal vrijspreken.
3.3.2
Bewijswaardering
Feit 2 (brandstichting op 21 mei 2019)
Op 21 mei 2019 is te Gouda (locatie Oosthoef) een Suzuki Alto in de brand gestoken. De auto is total loss verklaard. [2] Uit de verklaring van een getuige blijkt dat naast de Suzuki Alto auto’s geparkeerd stonden die door hun eigenaren zijn weggereden zodra bekend werd dat er een auto in de brand stond, Hierdoor is de rechtbank van oordeel dat sprake was van gemeen gevaar voor goederen. [3] De [medeverdachte 1] bekent deze brand samen met iemand anders te hebben gesticht. [4] Dit is gebeurd door het ingooien van de autoruit om vervolgens wasbenzine in de auto te gieten en deze aan te steken. [5] De telefoongegevens van de [medeverdachte 1] plaatsen hem ook op de plaats delict ten tijde van het feit. [6] De [medeverdachte 2] verklaart aanwezig te zijn geweest bij deze brand. Hij zou hebben gezien dat de verdachte en [medeverdachte 1] deze brand samen hebben gesticht. [7] Ook op camerabeelden van een nabij geparkeerde auto is te zien dat de verdachte samen met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] langsfietsen vlak voor de brand en vlak na de brand. [8] De verdachte heeft ter zitting bekend aanwezig te zijn geweest bij de brand. [9] De rechtbank volgt de verdachte niet in zijn verklaring dat niet [medeverdachte 2] , maar hij erbij heeft gestaan en niets heeft gedaan, nu zowel [medeverdachte 2] als [medeverdachte 1] verklaren dat de verdachte een actieve rol heeft gehad bij de brandstichting.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van brandstichting.
Feit 8
Op 25 juni 2019 is te Gouda de auto, een Citroen C5, van [benadeelde 1] weggenomen. De aangever vermoedt zijn sleutel in de buurt van de auto te hebben verloren. [10] De [medeverdachte 1] bevestigt dat hij een autosleutel heeft gevonden. Samen met twee andere personen is de medeverdachte weggereden met de auto met de bedoeling de auto langer in bezit te houden om te oefenen met autorijden. [11]
Uit het gesprek dat [medeverdachte 1] op 25 juni 2019 heeft met de verdachte blijkt dat de verdachte de autosleutel in zijn bezit heeft of in elk geval in zijn bezit heeft gehad. De rechtbank leidt dit af uit de volgende delen van het gesprek:
[medeverdachte 1] : hey hij heeft toch nog die sleutel?
[verdachte] : nee!
[medeverdachte 1] : maar wat heb je ermee gedaan, heb jij hem aan ‘ [naam 2] ’ gegeven?
[verdachte] : nee joh.
[medeverdachte 1] : geef morgen de Key!
[verdachte] : ja saf adios. [12]
De rechtbank weet ambtshalve dat saf of safi(e) is goed of oke betekent.
Dat de verdachte ook de auto voorhanden heeft gehad en hier als heer en meester over kon beschikken leidt de rechtbank af uit de volgende delen van het gesprek over de auto:
[medeverdachte 1] had je er niks mee gedaan zeg maar?
[verdachte] : alleen in de sloot gereden.
[medeverdachte 1] : ah joh dan zijn we er ook vanaf.
[verdachte] : wanneer wordt hij opgehaald dan?
[medeverdachte 1] : hij zegt tegen mij: ‘ik was vergeten’.
[medeverdachte 1] : nou moeten wij proberen zelf wat te fixen en anders rijden we hem gewoon echt in de sloot. [13]
Uit de nauwe betrokkenheid en het overleg tussen de verdachte en [medeverdachte 1] leidt de rechtbank af dat de verdachte wist dat [medeverdachte 1] de auto en autosleutel niet op legale wijze had verkregen.
De rechtbank acht hiermee wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de auto en autosleutel heeft witgewassen.
Feit 9
In de nacht van 3 juli 2019 is de Piagio Zipp scooter van [benadeelde 2] gestolen terwijl hij geparkeerd stond in Gouda. [14] De scooter wordt op 4 juli 2019 teruggevonden op het Ankerpad te Gouda. Het slot is er uit getrokken. [15] In de nacht van 3 juli 2019 belt de verdachte naar een onbekend gebleven persoon. Uit de volgende delen van het gesprek leidt de rechtbank af dat de verdachte een scooter heeft gestolen:
[verdachte] : Ewa. We hebben die scooter.
Onbekend: Wie is dit?
[verdachte] : [verdachte] . [verdachte] .
Onbekend: Wholla. Kom naar Korte Akkeren Ja.
[verdachte] : Saf is goed. Waar Waar?
Onbekend: Kom naar uh. Weet je waar je moet komen? Naar Westerschool. Uh Bij uh die kanaal, die boven, bij die water.
[verdachte] : Waar we de vorige keer waren?
Onbekend: JA waar we hem hadden gestald, die andere.
[verdachte] : Ja.
Onbekend: Doe hem daaro, ik kom daar binnen 15 minuten.
[verdachte] : Saf is goed. Wij zijn daar zo. Saf. [16]
Uit dit gesprek maakt de rechtbank tevens op dat de verdachte de scooter samen met een ander/anderen heeft weggenomen, nu hij het in het telefoongesprek heeft over ‘we hebben die scooter’ en ‘wij zijn daar zo’.
De locatie waar de gestolen scooter uiteindelijk is aangetroffen komt overeen met de locatie waarvan de verdachte in het telefoongesprek aangeeft de scooter te zullen stallen. [17]
De rechtbank acht hiermee wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan.

4.De bewezenverklaring

De rechtbank verklaart, op grond van het bovenstaande, wettig en overtuigend bewezen dat
2
hij op 21 mei 2019 te Gouda (locatie Oosthoef) tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met wasbenzine ten gevolge waarvan een auto (Suzuki Alto) geheel is verbrand en daarvan gemeen gevaar voor in de nabije omgeving geparkeerde auto's te duchten was.
8
hij in de periode van 24 juni 2019 tot en met 26 juni 2019, te Gouda, een auto (Citroën C5) en een autosleutel (van een Citroën C5) voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist dat die voorwerpen afkomstig waren uit enig misdrijf.
9
hij op 3 juli 2019 te Gouda, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, een scooter (Piaggo Zip) toebehorende aan [benadeelde 2] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl de verdachte die weg te nemen brommer onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak.
De rechtbank heeft taal- en/of schrijffouten in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is hierdoor niet benadeeld.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet (ook) daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte

De bewezenverklaarde feiten leveren op:
Feit 1
Medeplegen van opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is.
Feit 8
Witwassen.
Feit 9
Diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

6.De straf

6.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie mr. J.A. Buitenhuis heeft gevorderd:
  • veroordeling van de verdachte tot jeugddetentie voor de duur van 120 dagen met aftrek van voorarrest, waarvan 37 voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar, met als bijzondere voorwaarden een meldplicht, dagbesteding en contactverbod met [medeverdachte 1] , met opdracht aan de gecertificeerde instelling tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
  • oplegging van de maatregel betreffende het gedrag van de jeugdige voor de duur van 12 maanden, met 12 maanden vervangende jeugddetentie, in de vorm van het hebben van dagbesteding, behandeling door de Waag, elektronisch toezicht en ITB Harde Kern;
  • veroordeling van de verdachte tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf voor de duur van 120 uur, subsidiair 60 dagen vervangende jeugddetentie.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De advocaat heeft bepleit dat, wanneer de rechtbank toekomt aan de strafoplegging, aansluiting wordt gezocht bij de conclusies van het psychologisch rapport, te weten een voorwaardelijk kader en geen maatregel betreffende het gedrag zoals de Raad adviseert. Daarnaast is artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
6.3.1
De ernst van de feiten
De verdachte heeft zich op 21 mei 2019 schuldig gemaakt aan het medeplegen van brandstichting in een auto. Hij heeft hiermee een gebrek aan respect getoond voor andermans eigendommen. De auto is in vlammen opgegaan en total loss verklaard, met alle financiële consequenties van dien. De verdachte heeft geen rekening gehouden met de gevolgen van de brandstichting voor anderen. Daarbij bestond het risico dat de brand zou overslaan naar andere voertuigen die in de nabijheid stonden geparkeerd of schade zou veroorzaken aan de verdere omgeving. Dat dit risico zich niet verder heeft verwezenlijkt is een gelukkige omstandigheid die niet aan de verdachte is te danken. De rechtbank overweegt ten slotte dat het bewezenverklaarde bijdraagt aan de gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving in het algemeen en bij de omwonenden in het bijzonder. Gebleken is dat Gouda een tijd lang in de ban is geweest van de autobranden die deze stad hebben geteisterd. De rechtbank rekent dit de verdachte zwaar aan.
Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het witwassen van een auto en de sleutel van die auto en de diefstal van een brommer. Dit zijn voor de slachtoffers vervelende feiten die niet alleen financiële schade, maar ook ergernis veroorzaken. De afhandeling van de schade is vaak tijdrovend. De rechtbank rekent het de verdachte aan dat hij de overlast en schade voor anderen voor lief heeft genomen en kennelijk alleen oog heeft gehad voor zichzelf en zijn financiële gewin.
De verdachte heeft bij de politie en ter terechtzitting geen verklaring willen geven waarom hij de feiten heeft gepleegd. Het is de rechtbank niet duidelijk geworden of de verdachte spijt heeft van zijn daden. Dit maakt het voor de rechtbank lastig in te schatten of de verdachte zich in de toekomst weer schuldig zal maken aan het plegen van soortgelijke strafbare feiten. Daarnaast rekent de rechtbank het de verdachte aan dat hij met zijn ontkennende houding geen enkele verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn daden.
6.3.2
De persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
22 januari 2020, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
GZ-psycholoog, [naam 3] , MSc, heeft een rapport over de verdachte opgemaakt gedateerd 19 november 2019. Dit rapport houdt voor zover van belang het volgende in.
De verdachte accepteert onvoldoende gezag van zowel zijn moeder, zijn zus, de politie en de jeugdreclassering. Hij lijkt weinig onder de indruk van het strafrechtelijk ingrijpen. Hij neemt weinig verantwoordelijkheid voor zijn eigen gedrag, hetgeen vermoedelijk samenhangt met een gebrekkig inzicht in zichzelf en beperkt vermogen tot zelfreflectie. Hij hield zich eerder onvoldoende aan de opgelegde schorsingsvoorwaarden, waaronder het volgen van zijn stage. Hierin komt sterk zelfbepalend gedrag naar voren en een enigszins verharde opstelling. Het is de vraag in hoeverre de verdachte de ernst hiervan voldoende inziet en of het ingrijpen c.q. de in te zetten interventies daadwerkelijk tot een gedragsverandering zal leiden. De gedragsproblemen lijken zowel samen te hangen met systeem- alsook kindfactoren, hetgeen elkaar versterkt. De verdachte lijkt een sterke behoefte te hebben aan duidelijkheid en veel structuur, wat als gevolg van beperkte draagkracht van zijn moeder vermoedelijk onvoldoende is geboden. In algemene zin kan gesteld worden dat de gebrekkige gewetensontwikkeling, het beperkte empathisch vermogen, het beperkt accepteren van gezag en de beperkte oplossende vaardigheden maken dat de verdachte sneller geneigd is tot grensoverschrijdend gedrag, waarbij hij over minder mogelijkheden beschikt zijn gedrag (tijdig) bij te sturen. Hij is sterk gericht op zijn eigen behoeftebevrediging en is zich weinig bewust van de gevolgen van zijn gedrag op anderen. Door zijn beperkte gewetensontwikkeling wordt zijn gedrag tevens niet bijgestuurd. De beperkte perceptuele capaciteiten maken dat de verdachte meer moeite heeft met het overzien van situaties en de mogelijke gevolgen van zijn gedrag.
Wat betreft de best passende strafafdoening wordt een (deels) voorwaardelijk kader als meest wenselijk geacht, waarbij geadviseerd wordt verplichte begeleiding door de jeugdreclassering op te leggen. Hierbij kan als bijzondere voorwaarde worden opgelegd dat hij mee moet werken aan behandeling zoals geboden door een instelling als De Waag (zoals TOPzorg). Elektronische controle kan hierbij eventueel tijdelijk extra structuur bieden.
De Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 7 februari 2020. Dit rapport houdt het volgende in.
De Raad is van mening dat een gedragsbeïnvloedende maatregel de meest passende reactie is op het delictgedrag van de verdachte. De verdachte heeft langdurige behandeling nodig en is gebaat bij intensieve controle, externe sturing en een ‘lik op stuk’ beleid. Dit komt tevens sterk naar voren in het beeld wat in het PO wordt geschetst. Het opstarten van behandeling bij een forensische GGZ-instelling, zoals de Waag, is van groot belang. Vanuit deze behandeling zal er aandacht zijn voor de vaardigheden en beperkingen van de verdachte. De verwachting is dat zijn behandeling langer dan zes maanden zal gaan duren. De verdachte is op intake geweest bij de Waag, maar laat weinig motivatie zien. De Raad adviseert een onvoorwaardelijke jeugddetentie gelijk aan de duur van het voorarrest en een gedragsbeïnvloedende maatregel voor de duur van twaalf maanden bestaande uit de maatregel van Toezicht en Begeleiding, het hebben en houden van een vaste dagbesteding, luisteren naar de moeder en de jeugdreclassering, volgen van behandeling, meewerken aan elektronische controle en de daarbij behorende afspraken. Daarnaast adviseert de Raad een voorwaardelijke straf op te leggen onder de bijzondere voorwaarden van een meldplicht, het volgen van behandeling indien noodzakelijk geacht en het hebben van een zinvolle dagbesteding.
De vertegenwoordiger van de Raad, [naam 4] , heeft ter zitting het volgende toegelicht.
Gezien de houding van de verdachte is het belangrijk dat de behandeling kan worden ingezet en voortgezet. De verdachte kan zichzelf moeilijk bijsturen en overziet niet wat zijn handelen bewerkstelligt. Het contact tussen de verdachte en de hulpverlening verloopt moeizaam. Alleen een voorwaardelijk strafdeel is hiervoor te weinig, een maatregel betreffende het gedrag is passend. Alles dient dadelijk uitvoerbaar te worden verklaard.
De vertegenwoordiger van de Jeugdbescherming west Zuid-Holland, [naam 5] , heeft ter zitting het volgende naar voren gebracht.
Er is niet veel vertrouwen in de motivatie van de verdachte om mee te werken met de begeleiding. De verdachte geeft aan geen problemen te hebben en dus ook geen hulpverlening nodig te hebben. Er is een lange adem nodig om tot hem door te dringen. TOPzorg heeft aangegeven vijf gesprekken aan te gaan met de verdachte en te gaan kijken of de verdachte kan worden gemotiveerd, hierna zal gekeken worden of de behandeling zal worden voortgezet.
6.3.3
De straf
Nu de rechtbank komt tot een andere bewezenverklaring dan door de officier van justitie gevorderd, zal ook de straf afwijken van de door de officier van justitie geëiste straf.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een jeugddetentie. Bij de bepaling van de duur van de jeugddetentie heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd. Nu de psycholoog, de Raad en de jeugdreclassering begeleiding en bijzondere voorwaarden noodzakelijk achten, zal de rechtbank een deel van de voorgenomen straf voorwaardelijk opleggen, met de voorwaarden die hierna worden genoemd. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen. Voor oplegging van bijkomende straffen en/of maatregelen, ziet de rechtbank mede gelet op het onvoorwaardelijke deel van de jeugddetentie geen ruimte meer.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.
7. De vordering van de benadeelde partij
7.1
De vordering van [benadeelde 3]
feit 2)
[benadeelde 3] , heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 374,48, bestaande uit materiële schade.
7.1.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot hoofdelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij.
Tevens heeft de officier van justitie gevorderd dat de rechtbank aan de verdachte de verplichting zal opleggen tot betaling aan de staat van een bedrag groot € 374,48 ten behoeve van de benadeelde partij genaamd [benadeelde 3] .
7.1.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair bepleit de vordering niet-ontvankelijk te verklaren, nu is aangevoerd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken. Subsidiair geeft de verdediging aan dat de reiskosten en verlofdagen geen rechtstreekste schade zijn en dus dienen te worden afgewezen. Ook de kosten van de schoenen dienen te worden afgewezen, nu hiervan geen bon is overgelegd.
7.1.3
Het oordeel van de rechtbank
De vordering van de benadeelde partij met betrekking tot de verlofdagen zal de rechtbank afwijzen, aangezien slechts vermogensschade (te weten inkomstenverlies of winstderving) in aanmerking komt voor vergoeding. Nu gebleken is dat de benadeelde partij is doorbetaald tijdens de opgenomen verlofdagen is van vermogensschade geen sprake.
De rechtbank acht de vordering voor het overige, en derhalve tot een bedrag van
€ 265,52, hoofdelijk toewijsbaar, nu deze schade voldoende is onderbouwd en voor toewijzing vatbaar is.
De rechtbank zal voorts de gevorderde wettelijke rente met ingang van 21 mei 2019 ten laste van de verdachte toewijzen, nu vast is komen te staan dat de schade per die datum is ontstaan.
Nu de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 2 bewezenverklaarde strafbare feit is toegebracht en de verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 265,52, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 21 mei 2019 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [benadeelde 3] .
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met haar vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
7.2
De vordering van [benadeelde 4] (
feit 5)
[benadeelde 4] , heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 700,00. Deze vordering bestaat uit materiële schade voor een bedrag groot € 100,00 en uit immateriële schade voor een bedrag groot € 600,00.
7.2.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij met betrekking tot de materiële schade, nu deze niet is onderbouwd. De immateriële schade acht de officier van justitie toewijsbaar voor een bedrag van € 350,00, bestaande uit
€ 100,00 voor het opnemen van snipperuren en € 250,00 naar billijkheid.
7.2.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair bepleit de vordering niet-ontvankelijk te verklaren, nu is aangevoerd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken. Subsidiair geeft de verdediging aan dat de vordering dient te worden afgewezen nu deze niet is onderbouwd. Wanneer de materiële schade wordt toegewezen dient deze te worden gematigd.
7.2.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering tot schadevergoeding, aangezien de verdachte wordt vrijgesproken van het feit.
Dit brengt mee dat de benadeelde partij dient te worden veroordeeld in de kosten die de verdachte tot aan deze uitspraak in verband met zijn verdediging tegen die vordering heeft moeten maken, welke kosten de rechtbank begroot op nihil.
7.3
De vordering van [benadeelde 1] (
feit 8)
[benadeelde 1] , heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 343,04, bestaande uit materiële schade.
7.3.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot hoofdelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 243,04 (te weten € 193,04 voor de sleutel en
€ 50,00 voor het gereedschap) en tot niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij voor het overige.
Tevens heeft de officier van justitie gevorderd dat de rechtbank aan de verdachte de verplichting zal opleggen tot betaling aan de staat van een bedrag groot € 243,04 ten behoeve van de benadeelde partij genaamd [benadeelde 1] .
7.3.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair bepleit de vordering niet-ontvankelijk te verklaren, nu is aangevoerd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken. Subsidiair geeft de verdediging aan dat de vordering voor het gereedschap niet is onderbouwd en sluit zij zich aan bij het standpunt van de officier van justitie.
7.3.3
Het oordeel van de rechtbank
De vordering, voor zover deze betrekking heeft op de post vervanging sleutel, is namens de verdachte niet betwist en is voldoende onderbouwd door de benadeelde partij. Uit het onderzoek ter terechtzitting is vast komen te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het onder 8 bewezenverklaarde feit. De rechtbank acht de vordering voor zover deze betrekking heeft op een bedrag van € 193,04 hoofdelijk toewijsbaar.
De rechtbank zal, voor zover de vordering betrekking heeft op de post gereedschapskist, de vordering niet-ontvankelijk verklaren, aangezien niet duidelijk is geworden of de verdachte een gereedschapskist heeft weggenomen en de behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
De benadeelde partij kan dit deel van de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal voorts de gevorderde wettelijke rente met ingang van 24 juni 2019 toewijzen, nu vast is komen te staan dat de schade per die datum is ontstaan.
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met zijn vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Nu de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 8 bewezenverklaarde strafbare feit is toegebracht en de verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 193,04, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 24 juni 2019 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [benadeelde 1] .

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen:
36f, 47, 63, 77a, 77g, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 157, 311 en 420bis Wetboek van Strafrecht
Deze artikelen zijn toegepast zoals zij golden op het moment van het plegen van de strafbare feiten dan wel zoals zij gelden op het moment van de uitspraak.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 3, 4, 5, 6, 7 en 8 primair ten laste gelegde feiten heeft gepleegd en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de onder 2, 8 subsidiair en 9 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte (ook) daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot
jeugddetentie voor de duur van 100 dagen
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, te weten 85 dagen, van deze jeugddetentie wordt afgetrokken;
bepaalt dat een gedeelte van de jeugddetentie groot 15 dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt vastgesteld op twee jaren;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd een bijzondere voorwaarde niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van die proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich gedurende een door Jeugdbescherming west Zuid-Holland te bepalen periode (die loopt tot maximaal het einde van de proeftijd) en op door de jeugdreclassering te bepalen tijdstippen zal melden bij de jeugdreclassering, zo frequent en zo lang deze instelling dat noodzakelijk acht;
- deelnemen aan het ITB Harde Kern programma, zo lang als de jeugdreclassering noodzakelijk acht, doch niet langer dan tot 3 juni 2020, waarbij de veroordeelde zich onder elektronisch toezicht zal stellen ter nakoming van dit programma zo lang als de jeugdreclassering noodzakelijk acht, doch niet langer dan tot 3 juni 2020;
- gedurende de proeftijd, zo lang als de jeugdreclassering in overleg met de instelling dit noodzakelijk acht, zal deelnemen aan een gedragsinterventie, bestaande uit TOPzorg of een soortgelijk programma, aangeboden door De Waag of een soortgelijke instelling, waarbij de veroordeelde zich dient te houden aan de aanwijzingen zoals die gedurende deze gedragsinterventie door of namens voornoemde instelling aan de veroordeelde zullen worden gegeven;
- gedurende de proeftijd een zinvolle dagbesteding zal hebben, zoals onderwijs, stage of werk;
- gedurende de proeftijd op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met [medeverdachte 1] (geboren op [geboortedag 2] 2003), zo lang de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht;
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden:
- de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
- de veroordeelde zal medewerking verlenen aan jeugdreclasseringstoezicht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de jeugdreclassering zo vaak en zolang als de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht;
geeft opdracht aan de gecertificeerde instelling Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
veroordeelt de verdachte, hoofdelijk met zijn mededader, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [benadeelde 3] , te betalen een bedrag van € 265,52, bestaande uit materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 21 mei 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
bepaalt dat de verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling door de mededader van de verdachte aan de benadeelde partij [benadeelde 3] , zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag;
wijst af het door de benadeelde partij [benadeelde 3] meer of anders gevorderde;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij [benadeelde 3] gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij [benadeelde 3] te betalen € 265,52, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 mei 2019 tot aan de dag van de algehele voldoening;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij [benadeelde 3] , waaronder begrepen betaling door zijn mededader, tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
verklaart de benadeelde partij [benadeelde 4] niet-ontvankelijk in de vordering;
veroordeelt benadeelde partij [benadeelde 4] in de proceskosten door de verdachte gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil;
veroordeelt de verdachte hoofdelijk met zijn mededader(s), om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [benadeelde 1] , te betalen een bedrag van € 193,04, bestaande materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 24 juni 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
bepaalt dat de verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling door de mededader(s) van de verdachte aan de benadeelde partij [benadeelde 1] , zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag;
verklaart de benadeelde partij [benadeelde 1] niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering en bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij [benadeelde 1] gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij [benadeelde 1] te betalen € 193,04, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 24 juni 2019 tot aan de dag van de algehele voldoening;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij [benadeelde 1] , waaronder begrepen betaling door zijn mededader(s), tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de veroordeelde.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.E.M.G. van Wezel, kinderrechter, voorzitter,
mr. J.J. Peters, kinderrechter,
en mr. B. Martinez-Hammer, kinderrechter,
in tegenwoordigheid van mr. L.E. van Damme, griffier.
Het is uitgesproken op de openbare zitting van deze rechtbank van 27 februari 2020.
Mr. Peters en mr. Martinez-Hammer zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage:
I. De tenlastelegging

Bijlage I: de tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1
hij op of omstreeks 19 mei 2019 te Gouda (locatie Veenenburg/Leeuwenburg)
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen
met wasbenzine, althans met een brandbare stof
ten gevolge waarvan een auto (Suzuki Swift) geheel of gedeeltelijk is/zijn
verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor
in de nabije omgeving geparkeerde auto's en/of andere goederen, in elk
geval gemeen gevaar voor goederen, te duchten was;
( art 157 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling
mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 19 mei 2019 te Gouda (locatie Veenenburg/Leeuwenburg)
openlijk, te weten op een parkeerplaats aan de
Veenenburg/Leeuwenburg, in elk geval op of aan de openbare weg
en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats,
in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een goed, te weten een auto
(Suzuki Swift) door voornoemde auto in brand te steken;
( art 141 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 141 lid 2 ahf/sub 1 Wetboek
van Strafrecht )
2
hij op of omstreeks 21 mei 2019 te Gouda (locatie Oosthoef) tezamen en
in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk brand
heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met wasbenzine,
althans met een brandbare stof ten gevolge waarvan een auto (Suzuki
Alto) geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is
ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor in de nabije omgeving
geparkeerde auto's en/of andere goederen, in elk geval gemeen gevaar
voor goederen, te duchten was;
( art 157 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1
Wetboek van Strafrecht )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling
mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 21 mei 2019 te Gouda (locatie Oosthoef)
openlijk, te weten aan de Oosthoef ter hoogte van [nummer] , in elk
geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek
toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een
goed, te weten een auto (Suzuki Alto) door voornoemde auto in brand te
steken;
( art 141 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 141 lid 2 ahf/sub 1 Wetboek
van Strafrecht )
3
hij op of omstreeks 22 mei 2019 te Gouda (locatie Derde Coniferenhof)
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen
met wasbenzine, althans met een brandbare stof ten gevolge waarvan
een of meer auto's (Opel Karl en/of Renault Twingo) geheel of
gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan
gemeen gevaar voor in de nabije omgeving geparkeerde auto's en/of
andere goederen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen, te duchten
was;
( art 157 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1
Wetboek van Strafrecht )
4
hij op of omstreeks 23 mei 2019 te Gouda (locatie Tjalkwerf) tezamen en
in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk brand
heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met wasbenzine,
althans met een brandbare stof ten gevolge waarvan een auto
(Mitsubishi Pajero) geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval
brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor in de nabije
omgeving geparkeerde auto's en/of andere goederen, in elk geval
gemeen gevaar voor goederen, te duchten was;
( art 157 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1
Wetboek van Strafrecht )
5
hij op of omstreeks 24 mei 2019 te Gouda (locatie Laura Hoeve) tezamen
en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk
brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met
wasbenzine, althans met een brandbare stof ten gevolge waarvan een of
meer auto's (Citroen XM en/of Toyota Yaris) geheel of gedeeltelijk
is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen
gevaar voor in de nabije omgeving geparkeerde auto's en/of andere
goederen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen, te duchten was;
en/of
hij op of omstreeks 24 mei 2019 te Gouda (locatie Laura Hoeve) tezamen
en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering
van het door hem voorgenomen misdrijf om opzettelijk brand te
stichten in of aan een auto (Toyota Yaris), met dat opzet met een of
meer van zijn mededader(s), althans alleen, wasbenzine over de ruit van
voornoemde auto heeft gegooid en (vervolgens) die wasbenzine heeft
aangestoken, in elk geval met dat opzet open vuur in aanraking heeft
gebracht met wasbenzine, althans met een brandbare stof, en daarvan
gemeen gevaar voor goederen te duchten was, terwijl de uitvoering van
dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
( art 157 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1
Wetboek van Strafrecht )
6
hij op of omstreeks 28 mei 2019 te Gouda (locatie Veenenburg) tezamen
en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk
brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met
wasbenzine, althans met een brandbare stof ten gevolge waarvan (een)
auto's (Ford Fiesta en/of Toyota Yaris) geheel of gedeeltelijk is/zijn
verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor
in de nabije omgeving geparkeerde auto's en/of andere goederen, in elk
geval gemeen gevaar voor goederen, te duchten was;
( art 157 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1
Wetboek van Strafrecht )
7
hij op of omstreeks 1 juni 2019 te Gouda (locatie Oosthoef/Zuidhoef)
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen
met wasbenzine, althans met een brandbare stof ten gevolge waarvan
een bestelbus (Ford Transit) geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in
elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor in de nabije
omgeving geparkeerde auto's en/of andere goederen, in elk geval
gemeen gevaar voor goederen, te duchten was;
( art 157 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1
Wetboek van Strafrecht )
8
hij op of omstreeks 25 juni 2019 te Gouda tezamen en in vereniging met
een of meer anderen, althans alleen, een auto (Citroen C5), in elk geval
enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of
zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [benadeelde 1] , heeft
weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te
eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot
de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat/die weg te
nemen auto onder zijn/haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door
middel van een valse sleutel, te weten een sleutel tot welk gebruik hij,
verdachte en/of zijn mededader(s), niet gerechtigd was/waren;
( art 310 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van
Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling
mocht of zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 24 juni 2019 tot en met 26 juni 2019,
te Gouda, althans in Nederland, een of meer voorwerpen (een auto
(Citroën C5) en/of een autosleutel (van een Citroën C5)) heeft
verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen
en/of heeft omgezet en/of van die voorwerpen gebruik heeft gemaakt,
terwijl hij wist, dan wel redelijkerwijs moest vermoeden,
dat dit voorwerp c.q. die voorwerpen, geheel of gedeeltelijk,
onmiddellijk of middellijk, afkomstig was/waren uit enig (eigen)
misdrijf;
( art 420bis lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht )
9
hij op of omstreeks 3 juli 2019 te Gouda tezamen en in vereniging met
een of meer anderen, althans alleen, een scooter (Piaggo Zip), in elk
geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte
en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [benadeelde 2] , heeft
weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te
eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot
de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat/die weg te
nemen brommer onder zijn/ hun bereik heeft/hebben gebracht door
middel van braak en/of verbreking;
( art 310 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van
Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht )

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL 1500-2019136321, van de politie eenheid Den Haag, Districtsrecherche Alphen aan den Rijn - Gouda, met bijlagen (doorgenummerd p. 1 t/m 732).
2.Proces-verbaal van aangifte d.d. 21 mei 2019, PL1500-2019136321-1, p. 102-103.
3.Proces-verbaal verhoor getuige d.d. 21 mei 2019, , PL1500-2019136321-5, p. 115-116.
4.Proces-verbaal van bevindingen, betreffende verhoor [medeverdachte 1] d.d. 3 oktober 2019, p. 523.
5.Proces-verbaal van verhoor [medeverdachte 1] d.d. 3 oktober 2019, p. 523.
6.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 26 juli 2019, p. 219.
7.Proces-verbaal verhoor [medeverdachte 2] d.d. 12 september 2019, p. 99-100.
8.Proces-verbaal van bevindingen camerabeelden, p. 124-127 en proces-verbaal van bevindingen jas [verdachte] , p. 189-191.
9.De verklaring van de verdachte ter zitting van 13 februari 2020.
10.Proces-verbaal van aangifte d.d. 25 juni 2019, PL1500-2019173151-1, p. 388-389.
11.Proces-verbaal van bevindingen, betreffende verhoor [medeverdachte 1] d.d. 10 september 2019, p. 60.
12.Proces-verbaal van bevindingen mbt diefstal auto Vreelust, p. 400-401.
13.Proces-verbaal van bevindingen mbt diefstal auto Vreelust, p. 401.
14.Afschrift van aangifte, PL1500-2019182639, p. 408-409.
15.Proces-verbaal van bevindingen, p. 413.
16.Proces-verbaal van bevindingen, p. 429.
17.Proces-verbaal van bevindingen, p. 431.