Uitspraak
Rechtbank DEN HAAG
1.Het onderzoek op de zitting
2.De tenlastelegging
feiten 1 tot en met 7). Dit is onder feit 1 en 2 subsidiair als openlijk in vereniging geweld tegen goederen ten laste gelegd.
feit 8).
feit 9).
3.Bewijsoverwegingen
feiten 1 tot en met 7) heeft de [medeverdachte 1] verklaard de feiten steeds met dezelfde vriend te hebben gepleegd. In de periode waarin de brandstichtingen plaatsvonden waren de verdachte en de medeverdachte veelvuldig samen. Dit blijkt uit processen-verbaal waarin is opgetekend dat beide jongens midden in de nacht samen zijn gecontroleerd en ook op verschillende camerabeelden zijn zij samen te zien. Getuigen verklaren ook dat de verdachte ’s avonds altijd met de medeverdachte was. Verder blijkt uit een afgeluisterd gesprek in de arrestantenbus op weg naar de voorgeleidingen dat de verdachte tegen de medeverdachte zegt dat hij moet zeggen dat de verdachte er niet bij was. Uit onderzoek aan de telefoon van de verdachte blijkt dat hij in mei 2019 een gesprek op Telegram heeft over hoeveel iemand biedt voor het in brand steken van een auto en dat dit makkelijk is gedaan. Dit alles maakt dat de officier van justitie concludeert dat de verdachte als medepleger is aan te merken bij de door de [medeverdachte 1] bekende brandstichtingen en dat hij, vanaf het moment dat de medeverdachte de branden niet meer sticht, dit van hem heeft overgenomen en de medeverdachte daarbij op de uitkijk heeft gestaan.
feit 1primair kan worden bewezen. Ook
feit 2primair kan worden bewezen. Hierover verklaart [medeverdachte 2] dat hij aanwezig is geweest en dat de verdachte en [medeverdachte 1] deze brand samen hebben gesticht. De verdachte is ook op camerabeelden rondom het feit te zien met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] .
Feit 3kan worden bewezen.
Feit 4kan worden bewezen met uitzondering van het medeplegen. De medeverdachte stond hierbij slechts op de uitkijk. De verklaring van de medeverdachte is aannemelijk nu hij openheid van zaken heeft gegeven. Bij
feit 5kan het brandstichten van de Citroen XM worden bewezen, met uitzondering van het medeplegen. De medeverdachte was weggegaan. Voor de brandstichting van de Toyota Yaris en de alternatief/cumulatief ten laste gelegde poging dient vrijspraak te volgen.
Feit 6en
feit7 kunnen worden bewezen met uitzondering van het medeplegen. De medeverdachte stond bij deze feiten slechts op de uitkijk.
feit 8kan volgens de officier het primair ten laste gelegde worden bewezen. De betrokkenheid van de verdachte blijkt onder andere uit tapgesprekken over de auto en de autosleutel.
Feit 9kan ook worden bewezen. Uit tapgesprekken blijkt dat de verdachte ten tijde van de diefstal contact heeft over het meenemen van gereedschap en later geeft de verdachte aan de scooter te hebben.
1, 3, 4, 5, 6, en 7ten laste gelegde ontkent de verdachte deze branden te hebben gesticht. Uit de bewijsmiddelen blijkt evenmin dat de verdachte deze branden met de [medeverdachte 1] heeft gesticht of ten tijde van de feiten op de plaats delict is geweest. Dat de verdachte gecontroleerd is door de politie in de buurt van een brand doet hier niet aan af. Het gaat om de wijk waar de verdachte woont en waar hij rondloopt. Daarnaast was het blijkens het dossier ten tijde van de branden erg druk op straat. Ook de interesse van de verdachte voor de branden is niet ongewoon. Er was veel over te doen onder jongeren in Gouda. Niet geconcludeerd kan worden dat de verdachte ‘de ander’ is waar [medeverdachte 1] over verklaart, temeer nu deze medeverdachte bij een politieverhoor op vragen heeft geantwoord dat deze ander niet [verdachte] was.
feit 2heeft de verdediging aangevoerd dat geen sprake was van medeplegen, omdat er geen nauwe en bewuste samenwerking was. De verdachte was aanwezig, maar is niet betrokken geweest bij het plan. De brand is gesticht door de [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] . De verdachte dient te worden vrijgesproken.
feit 8heeft gepleegd of hierbij betrokken is geweest. De tapgesprekken in het dossier zijn geen bewijs dat de verdachte de sleutel van de auto daadwerkelijk heeft gehad. De verdachte dient hiervan te worden vrijgesproken.
feit 9. Hij kan zich de gesprekken niet herinneren en heeft geen scooter weggenomen. Er dient een vrijspraak te volgen.
4.De bewezenverklaring
5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte
6.De straf
- veroordeling van de verdachte tot jeugddetentie voor de duur van 120 dagen met aftrek van voorarrest, waarvan 37 voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar, met als bijzondere voorwaarden een meldplicht, dagbesteding en contactverbod met [medeverdachte 1] , met opdracht aan de gecertificeerde instelling tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- oplegging van de maatregel betreffende het gedrag van de jeugdige voor de duur van 12 maanden, met 12 maanden vervangende jeugddetentie, in de vorm van het hebben van dagbesteding, behandeling door de Waag, elektronisch toezicht en ITB Harde Kern;
- veroordeling van de verdachte tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf voor de duur van 120 uur, subsidiair 60 dagen vervangende jeugddetentie.
Gezien de houding van de verdachte is het belangrijk dat de behandeling kan worden ingezet en voortgezet. De verdachte kan zichzelf moeilijk bijsturen en overziet niet wat zijn handelen bewerkstelligt. Het contact tussen de verdachte en de hulpverlening verloopt moeizaam. Alleen een voorwaardelijk strafdeel is hiervoor te weinig, een maatregel betreffende het gedrag is passend. Alles dient dadelijk uitvoerbaar te worden verklaard.
Er is niet veel vertrouwen in de motivatie van de verdachte om mee te werken met de begeleiding. De verdachte geeft aan geen problemen te hebben en dus ook geen hulpverlening nodig te hebben. Er is een lange adem nodig om tot hem door te dringen. TOPzorg heeft aangegeven vijf gesprekken aan te gaan met de verdachte en te gaan kijken of de verdachte kan worden gemotiveerd, hierna zal gekeken worden of de behandeling zal worden voortgezet.
feit 2)
feit 5)
feit 8)
De benadeelde partij kan dit deel van de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.