3.4.1Dagvaarding I
3.4.1.1 Algemene overweging
De verdediging heeft bepleit dat de verklaringen van [slachtoffer] en [broer slachtoffer] niet voor het bewijs kunnen worden gebruikt.
De rechtbank overweegt allereerst dat - het gehele dossier in ogenschouw genomen - geen van de direct betrokkenen (te weten [medeverdachte] , [verdachte] , [broer slachtoffer] en [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] )) volledige openheid van zaken heeft gegeven en zij allen weg lijken te blijven van de aanleiding voor de diverse incidenten die op 6 mei 2019 hebben plaatsgevonden. De rechtbank vermoedt dan ook dat er (nog) meer speelt dan hetgeen uit hun verklaringen naar voren komt.
De rechtbank stelt vast dat [slachtoffer] niet geheel consistent is geweest in hetgeen hij gedurende het onderzoek op diverse momenten heeft verklaard. Nu hij op onderdelen meermalen anders of meer heeft verklaard, dient terughoudend en behoedzaam met zijn verklaring te worden omgegaan. De rechtbank is van oordeel dat zijn verklaring echter niet als geheel onbetrouwbaar moet worden bestempeld, omdat deze in de kern ongewijzigd is gebleven. De rechtbank zal zijn verklaring daarom op hoofdlijnen volgen en deze enkel voor het bewijs gebruiken, voor zover deze (voldoende) steun vindt in andere, bij voorkeur objectieve, bewijsmiddelen.
Voorts merkt de rechtbank op dat [broer slachtoffer] pas op 11 juli 2019 - na inzage in het dossier - uitvoeriger heeft willen verklaren over de wederrechtelijke vrijheidsberoving van [slachtoffer] en de confrontatie die daarop volgde. Niet kan worden vastgesteld of de verklaring die hij op dat moment heeft afgelegd, gebaseerd is op de inhoud van het dossier of is afgestemd op de verklaringen van [slachtoffer] . De rechtbank zal daarom aansluiting zoeken bij hetgeen [broer slachtoffer] heeft verklaard op 16 mei 2019, toen de hem opgelegde beperkingen nog van kracht waren en hij nog geen gelegenheid had gehad tot bestudering van het dossier of overleg met [slachtoffer] .
3.4.1.2 De bewijsmiddelen
Verklaring [slachtoffer]
heeft op 10 mei 2019 verklaard dat hij onder andere door [verdachte] en [medeverdachte] is ontvoerd en mishandeld, waarbij hij met een hamer en een ijzeren pijp met een puntig ding geslagen werd. [slachtoffer] heeft voorts verklaard dat hij met de kabel van zijn telefoonoplader werd vastgebonden en dat zijn telefoon is afgepakt.
In een tweede verklaring, afgelegd bij de politie op 16 mei 2019, heeft [slachtoffer] verklaard dat hij op 6 mei 2019 rond 21.20 uur op de [adres 3] werd klemgereden door een Skoda Fabia. [medeverdachte] en [verdachte] stapten uit de Skoda en gaven hem de opdracht achter in de auto te gaan zitten. Ik zag dat [medeverdachte] een hamer vasthield en dat [verdachte] een soort stok met
punt vasthield. [medeverdachte] gaf mij een klap. Daarna zag ik dat [verdachte] mij met de stok ook op mijn neus sloeg. Ik zag dat [verdachte] mijn portier open deed en mij op mijn hoofd en gezicht meerdere klappen gaf. De auto waar [slachtoffer] op dat moment in reed betrof een Ford Fiesta met [kenteken 1] . Hij heeft voorts verklaard dat hij onderweg door [medeverdachte] werd geslagen. [medeverdachte] en [verdachte] schreeuwden voortdurend en gaven hem de opdracht [broer slachtoffer] te bellen. Met de Ford zijn zij uiteindelijk naar [adres 4] te Leiden gereden, alwaar deze met de neus naar het water toe werd geparkeerd. [verdachte] heeft vervolgens met de telefoon van [slachtoffer] , een iPhone XR, [broer slachtoffer] opgebeld. [slachtoffer] heeft verklaard dat zijn telefoon is achter gebleven en dat hij niet weet waar deze nu is. Tijdens het verhoor zijn een aantal op [adres 4] aangetroffen goederen, zoals een kabel en een wieldopsleutel, aan [slachtoffer] getoond en door hem herkend. De wieldopsleutel was volgens hem de ijzeren staaf die [verdachte] vasthield.
Verklaring [broer slachtoffer]
heeft op 16 mei 2019 verklaard dat hij werd gebeld door een vriend van [slachtoffer] , die hem vertelde dat [slachtoffer] die avond (de rechtbank begrijpt: 6 mei 2019) tussen 19:30 en 21:30 uur op [adres 3] door [verdachte] en [medeverdachte] met grof geweld in de auto werd getrokken en vervolgens door hen werd meegenomen. [broer slachtoffer] heeft voorts verklaard dat hij die avond met de telefoon van [slachtoffer] werd gebeld door [verdachte] . [verdachte] heeft hem gedurende dit gesprek bedreigd en wilde geld hebben voor [slachtoffer] .
Letsel
De politie heeft [slachtoffer] diezelfde avond, omstreeks 22.55 uur, op de spoedeisende hulp van het Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC) aangehouden. De verbalisant heeft gerelateerd dat [slachtoffer] behoorlijk aangezichtsletsel had. Beide wangen waren gezwollen en blauw van kleur en hij had rode, bloeddoorlopen ogen. Voorts had hij een drietal hechtpleisters op zijn neus, waar bloed onder vandaan kwam. Boven op zijn hoofd had hij een wond in de vorm van een winkelhaak.
Uit de letselbeschrijving van de forensisch arts KNMG volgt dat de arts van de spoedeisende hulp een drietal verwondingen aan het hoofd van [slachtoffer] heeft geconstateerd. Volgens de forensisch arts betroffen dit verwondingen passend bij het door de politie opgegeven geweld, te weten het krijgen van klappen en/of trappen.
Aangetroffen goederen [adres 4]
De Forensische Opsporing heeft op 7 mei 2019 omstreeks 01:00 uur [adres 4] onderzocht. Hierbij werd onder meer een Ford Fiesta met [kenteken 1] aangetroffen, welke tegen een boom aan met de neus in de richting van de gracht stond. Bij de achterzijde van voornoemd voertuig werd een wieldopsleutel aangetroffen en in het water een hamer. Voorts werd een witte kabel, gelijkend op een oplaadkabel van een Apple apparaat, aangetroffen. Op de foto die door de Forensische Opsporing van voornoemde kabel is gemaakt, is te zien dat er in deze kabel een knoop zit.
De aangetroffen wieldopsleutel is vervolgens op verschillende plekken bemonsterd en het onderzoeksmateriaal is onderworpen aan een DNA-onderzoek. Uit de rapportage van het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI) volgt onder meer dat er DNA-profielen zijn aangetroffen van [verdachte] , [medeverdachte] en [slachtoffer] .
Tapgesprekken
In de fouillering van [verdachte] werd onder meer een telefoon van het merk Nokia, voorzien van het [IMEI- nummer] , aangetroffen en in beslag genomen.Voornoemd IMEI-nummer bleek overeen te komen met het IMEI-nummer dat - in het kader van onderliggend onderzoek Klooster
-onder de tap is gezet.
De politie heeft op 8 mei 2019 om 10.13 uur een telefoongesprek getapt, waarin onder meer het volgende werd gezegd.
NN1: Heb je gehoord of niet?
NN2: Nee man wat is er gebeurd dan?
NN1: Ik heb zijn broertje meegenomen. Ik heb hem in de kofferbak gedaan.
NN2: Zeg wollah
NN1: Wollah/ik zweer.
(…)
NN2: Ik mocht hem al niet die kleine [slachtoffer] [fonetisch]
NN1: Die kleine heeft hem ook, allemaal hebben ze hem nodig die ' [naam 3] ' [fonetisch] heeft hem ook gekregen hoor. Die grote [broer slachtoffer] [fonetisch] heeft hem ook gekregen.
NN2: Ik zal hem in ieder geval [niet te verstaan] doen.
NN1: De verraders uu.
(…)
NN1: Daarom kan ik niet zo praten. Ik heb wel de nummer van die vader hiero. Ik heb met hem gebeld.
NN2: Je hebt de tele van die kleine.
NN1: Ja ik heb de hele tele ik heb alles van vader van zijn moeder noem maar op
NN2: Hij is echt ene kanker verrader
NN1: Ja weet ik het. ik heb met hem gepraat. Ik heb het tegen hem gezegd ik zei je bent een verrader, terwijl de politie (insecten) naast hem. Je weet toch. Maar ik heb hem aangepakt. Politie (insecten) zaten naast hem. Hij dacht ik wist het niet. Ik zei meneer [vader slachtoffer] u weet toch dat uw zoon [broer slachtoffer] hard drug verkoopt? Toen was ie stil.
(…)
NN1: Die jonger die reed uuh in de auto van zijn vader. Wij hebben hem meegenomen in de koffer in die auto van zijn vader. Je hebt toch gelezen die niet die [naam 4] een andere. Je hebt gelezen een auto tegen de boom aan?
NN2: Ja was hij dat?
NN1: Die is van zijn vader.
(…)
NN1: Ik heb de hele waggie (auto) meegenomen a neef!
(…)
NN1: Hij ligt in ziekenhuis a neef
NN2: Lekker voor hem hij kijkt altijd stoer
NN1: Ik denk, hij heeft gebroken neus en zo. In ieder geval hij is helemaal onpan [fonetisch]. Zijn gezicht is helemaal weg.
Later die dag, op 8 mei 2019 om 17.26 uur, heeft de politie nog een telefoongesprek getapt. De andere persoon werd in het gesprek ‘ [naam 5] ’ genoemd. In dit tapgesprek werd onder meer het volgende gezegd.
NN1 vraagt of [naam 5] niets heeft gehoord wat er de afgelopen week is gebeurd.
(…)
[naam 5] hoorde wel politie en politie helikopter diezelfde avond nog.
NN1 zegt dat was eergisteren en dat heeft [naam 5] goed gehoord.
(…)
NN1 zegt dat hij een andere persoon flink heeft aangepakt en dat hij ze heeft meegenomen in de kofferbak.
iPhone [slachtoffer]
[vader slachtoffer] , de vader van [slachtoffer] , heeft op 5 juli 2019 verklaard dat hij op 6 mei 2019 om 22.29 uur gebeld werd vanaf de telefoon van [slachtoffer] . [vader slachtoffer] heeft verklaard dat hij een man aan de telefoon kreeg, die zei dat hij [slachtoffer] zijn gezicht kapot had geslagen. De man zei hem dat [slachtoffer] in het ziekenhuis lag en dat zijn auto, de Ford Fiesta, in beslag genomen was. [vader slachtoffer] heeft voorts verklaard dat hij om 23.50 uur wederom werd gebeld door dezelfde man, ditmaal vanaf een anoniem nummer. [vader slachtoffer] heeft de man gevraagd de telefoon van [slachtoffer] te brengen, waarop de man zei dat hij deze was kwijtgeraakt.
3.4.1.3 Het oordeel van de rechtbank
Met inachtneming van hetgeen de rechtbank heeft overwogen ten aanzien van de verklaring van [slachtoffer] , stelt de rechtbank op grond van vorenstaande bewijsmiddelen het volgende vast. De kernverklaring van [slachtoffer] wordt op essentiële punten ondersteund door bewijsmiddelen in het dossier. De rechtbank overweegt hiertoe dat de lezing van [slachtoffer] met betrekking tot de ontvoering in belangrijke mate wordt ondersteund door hetgeen uit de tapgesprekken naar voren komt. Daarin wordt gesproken over ‘
Ik heb zijn broertje meegenomen. Ik heb hem in de kofferbak gedaan.’. [slachtoffer] is het broertje van [broer slachtoffer] met wie de broertjes [verdachten] kennelijk een ruzie hebben. Dat [slachtoffer] volgens zijn eigen verklaring niet in de kofferbak is meegenomen, maar op de achterbank leidt niet tot een ander oordeel, omdat in dat tapgesprek in de kerngenomen wordt verklaard dat ze hem hebben meegenomen. Daarnaast vindt de lezing van [slachtoffer] steun in de verklaring van [broer slachtoffer] en het aantreffen van de Ford Fiesta op [adres 4] . Dat de telefoon van [slachtoffer] daadwerkelijk is weggenomen gedurende dit incident en vervolgens is gebruikt, vindt ook bevestiging in genoemde tapgesprekken. Daarin wordt immers gesproken over ‘
Je hebt de tele van die kleine.’en ‘
Ja ik heb de hele tele ik heb alles van vader van zijn moeder noem maar op’. De rechtbank begrijpt hieruit dat met ‘
tele’ telefoon wordt bedoeld en dat met ‘
die kleine’ [slachtoffer] wordt bedoeld, omdat hij het jongere broertje van [broer slachtoffer] is.
Voorts vindt het wegnemen van de telefoon ook weer steun in de verklaringen van [broer slachtoffer] [vader slachtoffer] , die beiden verklaren dat zij zijn gebeld door een ander dan [slachtoffer] met zijn telefoon. Dat [vader slachtoffer] is gebeld blijkt voorts uit het tapgesprek. De beller zegt daar ‘
Ik zei meneer [vader slachtoffer] u weet toch dat uw zoon [broer slachtoffer] hard drug verkoopt? Toen was ie stil.’ De rechtbank overweegt verder dat de ten laste gelegde geweldshandelingen steun vinden in het letsel van [slachtoffer] , de verklaring van zijn vader en de tapgesprekken waarin wordt gemeld dat er geweld is gebruikt. Tot slot zijn op [adres 4] de oplaadkabel en de gereedschappen aangetroffen waarover [slachtoffer] over spreekt met bovendien met op de wieldopsleutel het DNA van [medeverdachte] , [verdachte] en [slachtoffer] .
De rechtbank gaat ervan uit dat het [verdachte] is geweest die voornoemde telefoongesprekken heeft gevoerd. Immers, de twee telefoongesprekken die op 8 mei 2019 verspreid over de dag zijn gevoerd, zijn allebei met de telefoon gevoerd die bij zijn aanhouding bij hem is aangetroffen. [verdachte] heeft ter terechtzitting verklaard dat deze gesprekken inderdaad met zijn telefoon zijn gevoerd, maar dat zijn telefoon door iemand anders is gebruikt. Dat het iemand anders is geweest die de telefoon van [verdachte] heeft gebruikt, is echter niet aannemelijk geworden. De enkele verklaring dat hij het niet was en iedereen zijn telefoon gebruikt acht de rechtbank daarvoor onvoldoende.
Medeplegen
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen bewezen kan worden verklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
Uit voornoemde bewijsmiddelen volgt naar het oordeel van de rechtbank dat het [verdachte] en [medeverdachte] zijn geweest die [slachtoffer] in de Ford Fiesta hebben meegenomen en met hem naar [adres 4] zijn gereden, waar de wederrechtelijke vrijheidsberoving op enig moment ten einde is gekomen. Dat zij die bewuste avond samen op [adres 4] aanwezig waren, hebben zij bovendien ook zelf verklaard. Voorts leidt de rechtbank uit het voorgaande af dat zowel [verdachte] als [medeverdachte] geweld hebben gebruikt tegen [slachtoffer] , zodat er sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen [verdachte] en [medeverdachte] in de gezamenlijke uitvoering van de wederrechtelijke vrijheidsberoving.
Poging tot zware mishandeling
De rechtbank acht op basis van deze bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat [slachtoffer] met een hamer en/of ijzeren pijp, maar in ieder geval met een hard voorwerp op het hoofd is geslagen. De verklaring van [slachtoffer] wordt op dit punt ondersteund door het aangetroffen letsel. De rechtbank is van oordeel dat uit de bewijsmiddelen valt af te leiden dat er sprake is geweest van een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel. Het is immers een feit van algemene bekendheid dat het slaan met een hard voorwerp op het hoofd dergelijk letsel kan veroorzaken. Door die handelingen toch te verrichten hebben zij de kans ook bewust aanvaard.
Conclusie
De rechtbank is op grond van voornoemde bewijsmiddelen - in onderling verband en samenhang bezien - van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat [verdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de wederrechtelijke vrijheidsberoving en de poging tot zware mishandeling van [slachtoffer] . Omdat de ten laste gelegde geweldshandelingen onderdeel uit maakten van de wederrechtelijke vrijheidsberoving is hier sprake van eendaadse samenloop van deze feiten.
3.4.2Dagvaarding II
[slachtoffer 2] heeft aangifte gedaan van een bedreiging en een poging tot brandstichting, die op 16 april 2019 te Leiden hebben plaatsgevonden. Na een verkeersruzie, is de bestuurder van de auto waarmee hij in conflict was geraakt, achter [slachtoffer 2] aangereden tot aan zijn huis. Het betrof een kleine, grijze auto met [kenteken 2] . Dit kenteken staat op naam van [verdachte] . Toen [slachtoffer 2] uitstapte, begon de bestuurder te schreeuwen en te schelden. De bestuurder pakte een groenblauwe fietsketting en zwaaide hier dreigend mee. Hij hoorde de bestuurder zeggen dat hij zijn kankerkop in elkaar zou slaan. Even later kwam de auto met dezelfde bestuurder nog een keer langs zijn huis rijden. Hij had een zwarte cilinder van ongeveer twintig centimeter lang en drie centimeter doorsnede in zijn handen en er zat een rood lont aan van ongeveer tien centimeter lang. [slachtoffer 2] hoorde de bestuurder zeggen dat hij deze die avond door zijn brievenbus zou gooien en dat hij dan wel ging zien. Volgens [slachtoffer 2] vond dit incident omstreeks 16.00 uur plaats.
Diezelfde avond rond 18.00 uur was [slachtoffer 2] met zijn vrouw en vier kinderen aan het eten, toen hij iemand voorbij zijn voortuin zag lopen. Vlak daarna hoorde hij een doffe klap tegen het raam. [slachtoffer 2] zag alleen de persoon die zojuist langs was gelopen. Verder was er niemand te bekennen voor zijn woning. [slachtoffer 2] zag geen schade aan zijn woning. De politie vond een Cobra onder het raam in de tuin. Dit betrof een zwart cilindervormig voorwerp van ongeveer 20 centimeter met een doorsnede van ongeveer drie centimeter.
Niet lang daarna is [medeverdachte 2] aangehouden. [medeverdachte 2] heeft bekend dat hij de Cobra heeft aangestoken en naar de woning van [slachtoffer 2] heeft gegooid. Hij zegt dit te hebben gedaan in opdracht van een man, die hij niet kende. Deze man sprak hem op straat voor de snackbar aan de [adres 5] te Leiden aan en vroeg hem om een stuk vuurwerk in een tuin te gooien in ruil voor vijftig euro. Deze onbekende man reed in een kleine grijze auto en had hem het huis aangewezen aan de [adres 2] te Leiden waar hij de Cobra naar toe moest gooien.
[verdachte] heeft ontkend dat hij degene was die [slachtoffer 2] op 16 april 2019 heeft bedreigd en die opdracht heeft gegeven aan [medeverdachte 2] om een Cobra naar het huis van [slachtoffer 2] te gooien. Volgens [verdachte] is hij die middag met de auto van zijn ouders naar Rotterdam gegaan. Rond 14.00 uur heeft hij daar het zoontje van zijn zus uit school gehaald en naar de woning van zijn zus in Schiedam gebracht. Hij is even gebleven en is daarna terug gegaan naar Leiden.
Gelet op de chronologische volgorde, ziet de rechtbank aanleiding om eerst feit 2 en vervolgens feit 1 te bespreken.
3.4.2.2 Vrijspraak feit 2 - bedreiging
Ten aanzien van de bedreiging ligt de vraag voor of [verdachte] degene is geweest die [slachtoffer 2] op 16 april 2019 rond 16.00 uur heeft bedreigd.
De rechtbank stelt vast dat het dossier geen andere bewijsmiddelen voor de betrokkenheid van [verdachte] bevat dan dat het kenteken van de auto – die betrokken was bij de verkeersruzie – op zijn naam staat.
[verdachte] heeft ontkend dat hij die middag in Leiden is geweest. Volgens hem leent hij zijn auto regelmatig uit aan verschillende mensen en kan het goed zijn dat iemand die middag zijn auto heeft meegenomen. De verklaring van [verdachte] dat hij in Rotterdam was, is (per e-mail) bevestigd door zijn zus, [zus verdachte] . Zij heeft verklaard dat [verdachte] haar zoon rond 13.45 uur in Rotterdam van school heeft gehaald en vervolgens bij haar thuis in Schiedam is geweest tot ongeveer 18.00 uur. Ook heeft zij gezegd dat [verdachte] omstreeks 19.00 uur bij zijn moeder is geweest in Leiden en dat hij daar heeft meegegeten. De politie heeft echter geen nader onderzoek gedaan naar de verklaring van de zus en de moeder om de betrouwbaarheid daarvan te controleren. Ook is er geen nader onderzoek verricht naar de verklaring van [verdachte] dat hij met de auto van zijn ouders naar Rotterdam op en neer is gegaan.
De politie heeft [slachtoffer 2] één dag na het incident, dus op 17 april 2019, geconfronteerd met foto’s van [verdachte] . Tijdens deze enkelvoudige fotoconfrontatie kon [slachtoffer 2] echter niet met zekerheid zeggen dat de persoon op de getoonde foto de man was die hem had bedreigd.
Gelet op deze omstandigheden komt de rechtbank tot het oordeel dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is op grond waarvan de rechtbank kan vaststellen dat [verdachte] degene is geweest die [slachtoffer 2] op 16 april 2019 heeft bedreigd. De rechtbank zal [verdachte] dan ook vrijspreken van het ten laste gelegde feit 2.
3.4.2.3 Vrijspraak feit 1 - poging uitlokking brandstichting
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of [verdachte] zich op 16 april 2019 te Leiden schuldig heeft gemaakt aan een poging tot uitlokking van brandstichting door aan [medeverdachte 2] opdracht te geven om een Cobra in de tuin van [slachtoffer 2] te gooien.
De Cobra die in de tuin van [slachtoffer 2] is aangetroffen, is door het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI) onderzocht. Het NFI heeft DNA-sporen aangetroffen op de dop/onderzijde van de Cobra die een match vormen met het DNA-profiel van [verdachte] . Op de Cobra zijn door het NFI géén DNA-sporen aangetroffen van [medeverdachte 2] .
De rechtbank stelt vast dat het aantreffen van de DNA-sporen van [verdachte] op de Cobra in het dossier de enige directe aanwijzing vormt voor zijn betrokkenheid bij dit incident.
[verdachte] heeft hierover verklaard dat het mogelijk is dat hij in de maanden voor het incident van 16 april 2019 een Cobra in zijn hand heeft gehad. Volgens hem heeft hij er bijvoorbeeld weleens één met oud en nieuw in zijn hand gehad, en heeft hij ‘die dingen’ ook wel eens in de wijk gezien.
De rechtbank is van oordeel dat de Cobra een overdraagbaar en verplaatsbaar object is, zodat het enkele aantreffen van DNA op dit object geen daderspoor hoeft te zijn. Eventuele betrokkenheid van [verdachte] bij dit incident zal daarom naar het oordeel van de rechtbank uit meer bewijsmiddelen moeten blijken. Het dossier bevat deze echter niet, althans onvoldoende.
Zo heeft [medeverdachte 2] verklaard dat hij op 16 april 2019 rond 17.00 uur op straat werd geroepen door – naar eigen zeggen – een voor hem onbekende man, die reed in een kleine grijze auto. Over het kenteken van deze auto heeft hij niets verklaard.
[verdachte] heeft ten aanzien van zijn auto verklaard dat - zoals de rechtbank hiervoor onder feit 2 heeft overwogen - deze door meerdere mensen wordt gebruikt en dat hij niet weet door wie. [verdachte] zegt dat hij die middag met de auto van zijn ouders naar Rotterdam is gereden en bij zijn zus is geweest en dat hij rond 19.00 uur weer terug was bij zijn moeder in Leiden. Zijn zus heeft deze verklaring per e-mail bevestigd. Naar het gebruik van de auto van de ouders van [verdachte] , en de verklaringen van de zus en de moeder van [verdachte] heeft de politie echter geen nader onderzoek verricht.
Voorts heeft de politie [medeverdachte 2] op 17 april 2019 geconfronteerd met foto’s van [verdachte] . Tijdens deze enkelvoudige fotoconfrontatie heeft [medeverdachte 2] verklaard dat hij de man op de foto’s niet herkent als de man die hem de opdracht had gegeven om de Cobra in de tuin te gooien.
De politie heeft tot slot onderzoek gedaan naar de telefoon die onder [verdachte] in beslag is genomen. Deze telefoon heeft [IMEI- nummer] en was voorzien met een simkaart met het [telefoonnummer] . Uit de historische gegevens van de telefoon is gebleken dat er op 16 april 2019 om 17.39 uur en om 18.08 uur twee uitgaande gesprekken hebben plaatsgevonden, waarbij een KPN-zendmast op de [adres 6] te Leiden is gebruikt. Zowel de woning van [slachtoffer 2] aan de [adres 2] te Leiden, als de snackbar aan de [adres 5] te Leiden vallen binnen het bereik van deze zendmast. De woning van [verdachte] is in de buurt van de woning van [slachtoffer 2] gelegen.
[medeverdachte 2] heeft verklaard dat hij rond 17.00 uur is aangesproken op straat voor de snackbar aan de [adres 5] . Het dossier bevat geen bewijs dat de telefoon van [verdachte] rond 17.00 uur in Leiden is gebruikt.
Gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden komt de rechtbank tot het oordeel dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is op grond waarvan de rechtbank kan vaststellen dat [verdachte] betrokken is geweest bij het incident op 16 april 2019. Dit brengt mee dat de rechtbank [verdachte] zal vrijspreken van zowel het primair als het subsidiair en meer subsidiaire ten laste gelegde feit 1.
3.4.3Dagvaarding III
Aangezien de verdachte het ten laste gelegde feit heeft bekend, hij nadien niet anders heeft verklaard en de raadsman van de verdachte geen vrijspraak heeft bepleit van dit feit, volstaat de rechtbank met een opsomming van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering.
De rechtbank acht het onder dagvaarding III ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 10 februari 2020;
- het proces-verbaal van aanhouding van de verdachte, p. 11-14;
- een geschrift, te weten een rapport van het NFI d.d. 20 augustus 2019, zaaknummer 2019.06.24.041 (aanvraag 001), p. 103;
- een geschrift, te weten een rapport van het NFI d.d. 20 augustus 2019, zaaknummer 2019.06.24.041 (aanvraag 002), p. 104.