ECLI:NL:RBDHA:2020:1690

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 februari 2020
Publicatiedatum
28 februari 2020
Zaaknummer
09/857174-19
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van bedreiging en poging tot uitlokking van brandstichting; veroordeling voor medeplegen van wederrechtelijke vrijheidsberoving, poging tot zware mishandeling en bezit van harddrugs

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 24 februari 2020 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van meerdere strafbare feiten, waaronder bedreiging, poging tot uitlokking van brandstichting, wederrechtelijke vrijheidsberoving, poging tot zware mishandeling en het bezit van harddrugs. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de bedreiging en de poging tot uitlokking van brandstichting, omdat er onvoldoende bewijs was om zijn betrokkenheid bij deze feiten vast te stellen. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de getuigen niet betrouwbaar genoeg waren en dat er geen ander bewijs was dat de verdachte aan deze feiten kon koppelen.

Echter, de verdachte werd wel schuldig bevonden aan het medeplegen van wederrechtelijke vrijheidsberoving en poging tot zware mishandeling. De rechtbank concludeerde dat de verdachte samen met zijn mededaders de aangever had ontvoerd en mishandeld, waarbij hij met een hamer en een ijzeren pijp op het hoofd was geslagen. De rechtbank baseerde haar oordeel op de verklaringen van de aangever, het letsel dat hij had opgelopen en de tapgesprekken die zijn gevoerd. De verdachte werd ook schuldig bevonden aan het bezit van harddrugs, namelijk cocaïne en heroïne.

De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf op van 25 maanden, met aftrek van de tijd die hij in voorarrest had doorgebracht. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan de benadeelde partij, die schade had geleden door de bewezenverklaarde feiten. De rechtbank overwoog dat de ernst van de feiten en de impact op het slachtoffer zwaar wogen in de strafoplegging.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummers: 09/857174-19; 09/852105-19 en 09/113831-19 (ttz. gev.)
Datum uitspraak: 24 februari 2020
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
[geboortedatum] 1990 te [geboorteplaats] ,
[adres 1]

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 5 november 2019 (pro forma), 16 januari 2020 (pro forma) en 10 februari 2020 (inhoudelijk).
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. P. de Jonge en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman mr. W.S. Korteling naar voren hebben gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting van dagvaarding II - ten laste gelegd dat:
Ten aanzien van parketnummer 09/857174-19 (dagvaarding I)
1
hij op of omstreeks 06 mei 2019 te Leiden, tezamen en in vereniging, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden, door die [slachtoffer]
- met een auto klem te rijden en/of (vervolgens)
- met een hamer en/of een ijzeren pijp, althans (een) hard(e) en of scherp(e) voorwerp(en) (meermalen) op het hoofd en/of in het gezicht te slaan en/of (vervolgens)
- ( met een oplaadkabel) de handen van die [slachtoffer] vast te binden en/of
- te sommeren op de achterbank van de auto te gaan zitten en/of
- te dwingen op de achterbank van de auto te blijven zitten en/of (daarbij)
die [slachtoffer] meermalen (met een hamer) te slaan/stompen, terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) die [slachtoffer] gedurende lange, althans enige, tijd die [slachtoffer] in die auto heeft/hebben meegenomen/vastgehouden;
2
hij op of omstreeks 06 mei 2019 te Leiden tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, die [slachtoffer] (meermalen) met een hamer en/of een ijzeren pijp, althans (een) hard(e) en/of scherp(e) voorwerp(en) op het hoofd en/of in het gezicht heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Ten aanzien van parketnummer 09-852105-19 (dagvaarding II)
1
hij en/of een of meer anderen op of omstreeks 16 april 2009 te Leiden, althans in Nederland, ter
uitvoering van het door hem en/of hun voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met
een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk brand te stichten en/of een ontploffing teweeg te
brengen in/aan (de nabijheid) van een woning, gelegen aan de [adres 2] , althans een
gebouw,
terwijl daarvan levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de in de woning aanwezig perso(o)n(en) te duchten was en/of;
waardoor gemeen gevaar voor die woning, en/of (een deel van) de -inboedel van die- woning (in
ieder geval gemeen gevaar voor goederen) te duchten was en/of;
met dat opzet met een of meer van zijn mededader(s), althans alleen,
- heeft gezegd/geroepen dat hij een cobra-vuurwerkbom/-granaat door de brievenbus zou (laten)

doen/gooien en/of

- (hiertoe) een plan heeft opgevat/gemaakt om brand te (laten) stichten in/aan die woning, en/of

een ontploffing teweeg te (laten) brengen en/of

- naar die eerdergenoemde woning is toegereden (met een ander) en deze woning heeft

aangewezen aan een/die ander, te weten [medeverdachte 2] en/of;

- een cobra-vuurwerkbom/-granaat heeft aangestoken en/of aangereikt en/of gegooid en/of

overhandigd en/of;

- deze cobra-vuurwerkbom/-granaat in de richting van de voornoemde woning heeft gegooid en/of

laten gooien en/of;

- een cobra-vuurwerkbom/-granaat in de brievenbus van de woning heeft gestopt, althans heeft

willen stoppen;

terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
welk feit hij, verdachte, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, op een
of meer tijdstippen in of omstreeks 16 april 2019 te Leiden en/of/althans (elders) in Nederland
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, al dan niet door tussenkomst
van een of meer anderen, door giften en/of beloften en/of door misbruik van gezag en/of geweld
en/of bedreiging en/of door het verschaffen van gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen,
opzettelijk heeft uitgelokt, immers heeft/hebben hij, verdachte en/of een of meer van zijn mededader(s):
- het plan opgevat en/of besproken en/of een besluit genomen om brand te laten stichten en/of

een ontploffing teweeg te brengen in een woning gelegen aan de [adres 2] en/of;

- opdracht en/of inlichtingen gegeven aan [medeverdachte 2] en/of een of meer anderen om brand te stichten
en/of een ontploffing teweeg te (laten) brengen in/om/nabij die woning gelegen aan de
[adres 2] en/of;
- (adres)gegevens (althans de locatie) van de woning gelegen aan de [adres 2] heeft

gegeven/overgelegd aan [medeverdachte 2] en/of een of meer anderen en/of;

- die [medeverdachte 2] een bedrag van (ongeveer) 50 euro toegezegd/beloofd (als [medeverdachte 2] een cobra

vuurwerkbom/-granaat in/naar de woning en/of tuin van [adres 2] zou leggen/gooien en/of;

- dit stuk vuurwerk door de brievenbus te gooien/doen;
subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 16 april 2019 te Leiden ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk brand te stichten en/of een ontploffing teweegt te brengen aan/in de nabijheid van een woning gelegen aan de [adres 2] ,
terwijl daarvan gemeen gevaar voor die woning en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaare lichamelijk letsel voor de in die woning aanwezige perso(o)n(en) te duchten was, met dat opzet met een of meer van zijn mededader(s), althans zijn mededader, naar die woning is gegaan en/of (vervolgens) (open) vuur in
aanraking heeft gebracht met een stuk zwaar (illegaal) vuurwerk (merk Cobra) en/of (vervolgens) dit stuk vuurwerk/Cobra naar, althans in de richting van die woning heeft gegooid, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
[medeverdachte 2] op of omstreeks 16 april 2019 te Leiden ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf opzettelijk brand te stichten en/of een ontploffing teweeg te brengen aan/in de nabijheid van een woning gelegen aan de [adres 2] , terwijl daarvan gemeen gevaar voor die woning en/of
levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijke letsel voor de in de woning aanwezige perso(o)n(en) te duchten was, met dat opzet (open) vuur in aanraking heeft gebrachte met een stuk zwaar (illegaal) vuurwerk (merk Cobra) en/of (vervolgens) dit stuk vuurwerk/Cobra naar, althans in de richting van (het raam) (van) die woning heeft gegooid terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid, bij welk feit hij verdachte, in of omstreeks 16 april 2019 te Leiden, althans in Nederland, opzettelijk behulpzaam is geweest en/of gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft, gezien het feit dat verdachte:
- de voornoemde woning heeft aangewezen en/of heeft laten zien aan [medeverdachte 2] en/of
- een stuk vuurwerk (merk Cobra) heeft verstrekt;
2
hij op of omstreeks 16 april 2019 te Leiden [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door met een fietsketting te zwaaien en/of (daarbij) te zeggen: "ik sla je kankerkop in elkaar", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekkin.
Ten aanzien van parketnummer 09/113831-19 (dagvaarding III)
hij op of omstreeks 8 mei 2019 te Leiden opzettelijk aanwezig heeft gehad
- ongeveer 52 bolletjes (met een bruto (totaal-) gewicht van 9,3 gram), in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of
- 18 bolletjes (met een bruto (totaal-) gewicht van 3,9 gram), in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne,
zijnde cocaïne en/of heroïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Inleiding
Dagvaarding I
De verdachte (hierna ook te noemen: [verdachte] ) wordt onder feit 1 - kort gezegd - verweten dat hij zich, samen met zijn broer [medeverdachte] (hierna: [medeverdachte] ), op 6 mei 2019 schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de wederrechtelijke vrijheidsberoving van [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ). Onder feit 2 wordt [verdachte] verweten dat hij zich op diezelfde dag schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van een poging tot zware mishandeling van [slachtoffer] .
Dagvaarding II
[verdachte] wordt - kort gezegd - verweten dat hij zich op 16 april 2019 te Leiden schuldig heeft gemaakt aan een poging tot uitlokken van brandstichting (feit 1) en aan bedreiging van [slachtoffer 2] (feit 2).
Dagvaarding III
[verdachte] wordt - kort gezegd - verweten dat hij zich op 8 mei 2019 schuldig heeft gemaakt aan het opzettelijk aanwezig hebben van 52 bolletjes cocaïne en 18 bolletjes heroïne.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft - overeenkomstig zijn op schrift gestelde requisitoir - gevorderd dat alle aan de verdachte ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden verklaard.
3.3
Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van dagvaarding I heeft de raadsman - overeenkomstig zijn pleitnota -vrijspraak bepleit. Hiertoe heeft de raadsman aangevoerd dat de verklaringen van [slachtoffer] en [broer slachtoffer] zodanig onbetrouwbaar zijn gebleken, dat deze niet voor het bewijs kunnen worden gebruikt. Voorts heeft de raadsman betoogd dat het dossier geen steunbewijs bevat voor de verklaring van [slachtoffer] .
De raadsman heeft ten aanzien van dagvaarding II vrijspraak bepleit. Volgens hem kan de betrokkenheid van [verdachte] bij beide incidenten niet worden vastgesteld. Daarnaast heeft de verdediging nog een kwalificatieverweer gevoerd en de stelling ingenomen dat dit samenstel van handelingen geen gevaar heeft veroorzaakt voor het leven of zwaar lichamelijk letsel van personen.
Met betrekking tot dagvaarding III heeft de raadsman zich niet uitgelaten over het bewijs.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging
3.4.1
Dagvaarding I
3.4.1.1 Algemene overweging
De verdediging heeft bepleit dat de verklaringen van [slachtoffer] en [broer slachtoffer] niet voor het bewijs kunnen worden gebruikt.
De rechtbank overweegt allereerst dat - het gehele dossier in ogenschouw genomen - geen van de direct betrokkenen (te weten [medeverdachte] , [verdachte] , [broer slachtoffer] en [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] )) volledige openheid van zaken heeft gegeven en zij allen weg lijken te blijven van de aanleiding voor de diverse incidenten die op 6 mei 2019 hebben plaatsgevonden. De rechtbank vermoedt dan ook dat er (nog) meer speelt dan hetgeen uit hun verklaringen naar voren komt.
De rechtbank stelt vast dat [slachtoffer] niet geheel consistent is geweest in hetgeen hij gedurende het onderzoek op diverse momenten heeft verklaard. Nu hij op onderdelen meermalen anders of meer heeft verklaard, dient terughoudend en behoedzaam met zijn verklaring te worden omgegaan. De rechtbank is van oordeel dat zijn verklaring echter niet als geheel onbetrouwbaar moet worden bestempeld, omdat deze in de kern ongewijzigd is gebleven. De rechtbank zal zijn verklaring daarom op hoofdlijnen volgen en deze enkel voor het bewijs gebruiken, voor zover deze (voldoende) steun vindt in andere, bij voorkeur objectieve, bewijsmiddelen.
Voorts merkt de rechtbank op dat [broer slachtoffer] pas op 11 juli 2019 - na inzage in het dossier - uitvoeriger heeft willen verklaren over de wederrechtelijke vrijheidsberoving van [slachtoffer] en de confrontatie die daarop volgde. Niet kan worden vastgesteld of de verklaring die hij op dat moment heeft afgelegd, gebaseerd is op de inhoud van het dossier of is afgestemd op de verklaringen van [slachtoffer] . De rechtbank zal daarom aansluiting zoeken bij hetgeen [broer slachtoffer] heeft verklaard op 16 mei 2019, toen de hem opgelegde beperkingen nog van kracht waren en hij nog geen gelegenheid had gehad tot bestudering van het dossier of overleg met [slachtoffer] .
3.4.1.2 De bewijsmiddelen [1]
Verklaring [slachtoffer]
heeft op 10 mei 2019 verklaard dat hij onder andere door [verdachte] en [medeverdachte] is ontvoerd en mishandeld, waarbij hij met een hamer en een ijzeren pijp met een puntig ding geslagen werd. [slachtoffer] heeft voorts verklaard dat hij met de kabel van zijn telefoonoplader werd vastgebonden en dat zijn telefoon is afgepakt. [2]
In een tweede verklaring, afgelegd bij de politie op 16 mei 2019, heeft [slachtoffer] verklaard dat hij op 6 mei 2019 rond 21.20 uur op de [adres 3] werd klemgereden door een Skoda Fabia. [medeverdachte] en [verdachte] stapten uit de Skoda en gaven hem de opdracht achter in de auto te gaan zitten. Ik zag dat [medeverdachte] een hamer vasthield en dat [verdachte] een soort stok met
punt vasthield. [medeverdachte] gaf mij een klap. Daarna zag ik dat [verdachte] mij met de stok ook op mijn neus sloeg. Ik zag dat [verdachte] mijn portier open deed en mij op mijn hoofd en gezicht meerdere klappen gaf. De auto waar [slachtoffer] op dat moment in reed betrof een Ford Fiesta met [kenteken 1] . Hij heeft voorts verklaard dat hij onderweg door [medeverdachte] werd geslagen. [medeverdachte] en [verdachte] schreeuwden voortdurend en gaven hem de opdracht [broer slachtoffer] te bellen. Met de Ford zijn zij uiteindelijk naar [adres 4] te Leiden gereden, alwaar deze met de neus naar het water toe werd geparkeerd. [verdachte] heeft vervolgens met de telefoon van [slachtoffer] , een iPhone XR, [broer slachtoffer] opgebeld. [slachtoffer] heeft verklaard dat zijn telefoon is achter gebleven en dat hij niet weet waar deze nu is. Tijdens het verhoor zijn een aantal op [adres 4] aangetroffen goederen, zoals een kabel en een wieldopsleutel, aan [slachtoffer] getoond en door hem herkend. De wieldopsleutel was volgens hem de ijzeren staaf die [verdachte] vasthield. [3]
Verklaring [broer slachtoffer]
heeft op 16 mei 2019 verklaard dat hij werd gebeld door een vriend van [slachtoffer] , die hem vertelde dat [slachtoffer] die avond (de rechtbank begrijpt: 6 mei 2019) tussen 19:30 en 21:30 uur op [adres 3] door [verdachte] en [medeverdachte] met grof geweld in de auto werd getrokken en vervolgens door hen werd meegenomen. [broer slachtoffer] heeft voorts verklaard dat hij die avond met de telefoon van [slachtoffer] werd gebeld door [verdachte] . [verdachte] heeft hem gedurende dit gesprek bedreigd en wilde geld hebben voor [slachtoffer] . [4]
Letsel
De politie heeft [slachtoffer] diezelfde avond, omstreeks 22.55 uur, op de spoedeisende hulp van het Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC) aangehouden. De verbalisant heeft gerelateerd dat [slachtoffer] behoorlijk aangezichtsletsel had. Beide wangen waren gezwollen en blauw van kleur en hij had rode, bloeddoorlopen ogen. Voorts had hij een drietal hechtpleisters op zijn neus, waar bloed onder vandaan kwam. Boven op zijn hoofd had hij een wond in de vorm van een winkelhaak. [5]
Uit de letselbeschrijving van de forensisch arts KNMG volgt dat de arts van de spoedeisende hulp een drietal verwondingen aan het hoofd van [slachtoffer] heeft geconstateerd. Volgens de forensisch arts betroffen dit verwondingen passend bij het door de politie opgegeven geweld, te weten het krijgen van klappen en/of trappen. [6]
Aangetroffen goederen [adres 4]
De Forensische Opsporing heeft op 7 mei 2019 omstreeks 01:00 uur [adres 4] onderzocht. Hierbij werd onder meer een Ford Fiesta met [kenteken 1] aangetroffen, welke tegen een boom aan met de neus in de richting van de gracht stond. Bij de achterzijde van voornoemd voertuig werd een wieldopsleutel aangetroffen en in het water een hamer. Voorts werd een witte kabel, gelijkend op een oplaadkabel van een Apple apparaat, aangetroffen. Op de foto die door de Forensische Opsporing van voornoemde kabel is gemaakt, is te zien dat er in deze kabel een knoop zit. [7]
De aangetroffen wieldopsleutel is vervolgens op verschillende plekken bemonsterd en het onderzoeksmateriaal is onderworpen aan een DNA-onderzoek. Uit de rapportage van het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI) volgt onder meer dat er DNA-profielen zijn aangetroffen van [verdachte] , [medeverdachte] en [slachtoffer] . [8]
Tapgesprekken
In de fouillering van [verdachte] werd onder meer een telefoon van het merk Nokia, voorzien van het [IMEI- nummer] , aangetroffen en in beslag genomen. [9] Voornoemd IMEI-nummer bleek overeen te komen met het IMEI-nummer dat - in het kader van onderliggend onderzoek Klooster
-onder de tap is gezet. [10]
De politie heeft op 8 mei 2019 om 10.13 uur een telefoongesprek getapt, waarin onder meer het volgende werd gezegd. [11]
NN1: Heb je gehoord of niet?
NN2: Nee man wat is er gebeurd dan?
NN1: Ik heb zijn broertje meegenomen. Ik heb hem in de kofferbak gedaan.
NN2: Zeg wollah
NN1: Wollah/ik zweer.
(…)
NN2: Ik mocht hem al niet die kleine [slachtoffer] [fonetisch]
NN1: Die kleine heeft hem ook, allemaal hebben ze hem nodig die ' [naam 3] ' [fonetisch] heeft hem ook gekregen hoor. Die grote [broer slachtoffer] [fonetisch] heeft hem ook gekregen.
NN2: Ik zal hem in ieder geval [niet te verstaan] doen.
NN1: De verraders uu.
(…)
NN1: Daarom kan ik niet zo praten. Ik heb wel de nummer van die vader hiero. Ik heb met hem gebeld.
NN2: Je hebt de tele van die kleine.
NN1: Ja ik heb de hele tele ik heb alles van vader van zijn moeder noem maar op
NN2: Hij is echt ene kanker verrader
NN1: Ja weet ik het. ik heb met hem gepraat. Ik heb het tegen hem gezegd ik zei je bent een verrader, terwijl de politie (insecten) naast hem. Je weet toch. Maar ik heb hem aangepakt. Politie (insecten) zaten naast hem. Hij dacht ik wist het niet. Ik zei meneer [vader slachtoffer] u weet toch dat uw zoon [broer slachtoffer] hard drug verkoopt? Toen was ie stil.
(…)
NN1: Die jonger die reed uuh in de auto van zijn vader. Wij hebben hem meegenomen in de koffer in die auto van zijn vader. Je hebt toch gelezen die niet die [naam 4] een andere. Je hebt gelezen een auto tegen de boom aan?
NN2: Ja was hij dat?
NN1: Die is van zijn vader.
(…)
NN1: Ik heb de hele waggie (auto) meegenomen a neef!
(…)
NN1: Hij ligt in ziekenhuis a neef
NN2: Lekker voor hem hij kijkt altijd stoer
NN1: Ik denk, hij heeft gebroken neus en zo. In ieder geval hij is helemaal onpan [fonetisch]. Zijn gezicht is helemaal weg.
Later die dag, op 8 mei 2019 om 17.26 uur, heeft de politie nog een telefoongesprek getapt. De andere persoon werd in het gesprek ‘ [naam 5] ’ genoemd. In dit tapgesprek werd onder meer het volgende gezegd. [12]
NN1 vraagt of [naam 5] niets heeft gehoord wat er de afgelopen week is gebeurd.
(…)
[naam 5] hoorde wel politie en politie helikopter diezelfde avond nog.
NN1 zegt dat was eergisteren en dat heeft [naam 5] goed gehoord.
(…)
NN1 zegt dat hij een andere persoon flink heeft aangepakt en dat hij ze heeft meegenomen in de kofferbak.
iPhone [slachtoffer]
[vader slachtoffer] , de vader van [slachtoffer] , heeft op 5 juli 2019 verklaard dat hij op 6 mei 2019 om 22.29 uur gebeld werd vanaf de telefoon van [slachtoffer] . [vader slachtoffer] heeft verklaard dat hij een man aan de telefoon kreeg, die zei dat hij [slachtoffer] zijn gezicht kapot had geslagen. De man zei hem dat [slachtoffer] in het ziekenhuis lag en dat zijn auto, de Ford Fiesta, in beslag genomen was. [vader slachtoffer] heeft voorts verklaard dat hij om 23.50 uur wederom werd gebeld door dezelfde man, ditmaal vanaf een anoniem nummer. [vader slachtoffer] heeft de man gevraagd de telefoon van [slachtoffer] te brengen, waarop de man zei dat hij deze was kwijtgeraakt. [13]
3.4.1.3 Het oordeel van de rechtbank
Met inachtneming van hetgeen de rechtbank heeft overwogen ten aanzien van de verklaring van [slachtoffer] , stelt de rechtbank op grond van vorenstaande bewijsmiddelen het volgende vast. De kernverklaring van [slachtoffer] wordt op essentiële punten ondersteund door bewijsmiddelen in het dossier. De rechtbank overweegt hiertoe dat de lezing van [slachtoffer] met betrekking tot de ontvoering in belangrijke mate wordt ondersteund door hetgeen uit de tapgesprekken naar voren komt. Daarin wordt gesproken over ‘
Ik heb zijn broertje meegenomen. Ik heb hem in de kofferbak gedaan.’. [slachtoffer] is het broertje van [broer slachtoffer] met wie de broertjes [verdachten] kennelijk een ruzie hebben. Dat [slachtoffer] volgens zijn eigen verklaring niet in de kofferbak is meegenomen, maar op de achterbank leidt niet tot een ander oordeel, omdat in dat tapgesprek in de kerngenomen wordt verklaard dat ze hem hebben meegenomen. Daarnaast vindt de lezing van [slachtoffer] steun in de verklaring van [broer slachtoffer] en het aantreffen van de Ford Fiesta op [adres 4] . Dat de telefoon van [slachtoffer] daadwerkelijk is weggenomen gedurende dit incident en vervolgens is gebruikt, vindt ook bevestiging in genoemde tapgesprekken. Daarin wordt immers gesproken over ‘
Je hebt de tele van die kleine.’en ‘
Ja ik heb de hele tele ik heb alles van vader van zijn moeder noem maar op’. De rechtbank begrijpt hieruit dat met ‘
tele’ telefoon wordt bedoeld en dat met ‘
die kleine’ [slachtoffer] wordt bedoeld, omdat hij het jongere broertje van [broer slachtoffer] is.
Voorts vindt het wegnemen van de telefoon ook weer steun in de verklaringen van [broer slachtoffer] [vader slachtoffer] , die beiden verklaren dat zij zijn gebeld door een ander dan [slachtoffer] met zijn telefoon. Dat [vader slachtoffer] is gebeld blijkt voorts uit het tapgesprek. De beller zegt daar ‘
Ik zei meneer [vader slachtoffer] u weet toch dat uw zoon [broer slachtoffer] hard drug verkoopt? Toen was ie stil.’ De rechtbank overweegt verder dat de ten laste gelegde geweldshandelingen steun vinden in het letsel van [slachtoffer] , de verklaring van zijn vader en de tapgesprekken waarin wordt gemeld dat er geweld is gebruikt. Tot slot zijn op [adres 4] de oplaadkabel en de gereedschappen aangetroffen waarover [slachtoffer] over spreekt met bovendien met op de wieldopsleutel het DNA van [medeverdachte] , [verdachte] en [slachtoffer] .
De rechtbank gaat ervan uit dat het [verdachte] is geweest die voornoemde telefoongesprekken heeft gevoerd. Immers, de twee telefoongesprekken die op 8 mei 2019 verspreid over de dag zijn gevoerd, zijn allebei met de telefoon gevoerd die bij zijn aanhouding bij hem is aangetroffen. [verdachte] heeft ter terechtzitting verklaard dat deze gesprekken inderdaad met zijn telefoon zijn gevoerd, maar dat zijn telefoon door iemand anders is gebruikt. Dat het iemand anders is geweest die de telefoon van [verdachte] heeft gebruikt, is echter niet aannemelijk geworden. De enkele verklaring dat hij het niet was en iedereen zijn telefoon gebruikt acht de rechtbank daarvoor onvoldoende.
Medeplegen
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen bewezen kan worden verklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
Uit voornoemde bewijsmiddelen volgt naar het oordeel van de rechtbank dat het [verdachte] en [medeverdachte] zijn geweest die [slachtoffer] in de Ford Fiesta hebben meegenomen en met hem naar [adres 4] zijn gereden, waar de wederrechtelijke vrijheidsberoving op enig moment ten einde is gekomen. Dat zij die bewuste avond samen op [adres 4] aanwezig waren, hebben zij bovendien ook zelf verklaard. Voorts leidt de rechtbank uit het voorgaande af dat zowel [verdachte] als [medeverdachte] geweld hebben gebruikt tegen [slachtoffer] , zodat er sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen [verdachte] en [medeverdachte] in de gezamenlijke uitvoering van de wederrechtelijke vrijheidsberoving.
Poging tot zware mishandeling
De rechtbank acht op basis van deze bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat [slachtoffer] met een hamer en/of ijzeren pijp, maar in ieder geval met een hard voorwerp op het hoofd is geslagen. De verklaring van [slachtoffer] wordt op dit punt ondersteund door het aangetroffen letsel. De rechtbank is van oordeel dat uit de bewijsmiddelen valt af te leiden dat er sprake is geweest van een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel. Het is immers een feit van algemene bekendheid dat het slaan met een hard voorwerp op het hoofd dergelijk letsel kan veroorzaken. Door die handelingen toch te verrichten hebben zij de kans ook bewust aanvaard.
Conclusie
De rechtbank is op grond van voornoemde bewijsmiddelen - in onderling verband en samenhang bezien - van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat [verdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de wederrechtelijke vrijheidsberoving en de poging tot zware mishandeling van [slachtoffer] . Omdat de ten laste gelegde geweldshandelingen onderdeel uit maakten van de wederrechtelijke vrijheidsberoving is hier sprake van eendaadse samenloop van deze feiten.
3.4.2
Dagvaarding II
3.4.2.1 Feiten 1 en 2
[slachtoffer 2] heeft aangifte gedaan van een bedreiging en een poging tot brandstichting, die op 16 april 2019 te Leiden hebben plaatsgevonden. Na een verkeersruzie, is de bestuurder van de auto waarmee hij in conflict was geraakt, achter [slachtoffer 2] aangereden tot aan zijn huis. Het betrof een kleine, grijze auto met [kenteken 2] . Dit kenteken staat op naam van [verdachte] . Toen [slachtoffer 2] uitstapte, begon de bestuurder te schreeuwen en te schelden. De bestuurder pakte een groenblauwe fietsketting en zwaaide hier dreigend mee. Hij hoorde de bestuurder zeggen dat hij zijn kankerkop in elkaar zou slaan. Even later kwam de auto met dezelfde bestuurder nog een keer langs zijn huis rijden. Hij had een zwarte cilinder van ongeveer twintig centimeter lang en drie centimeter doorsnede in zijn handen en er zat een rood lont aan van ongeveer tien centimeter lang. [slachtoffer 2] hoorde de bestuurder zeggen dat hij deze die avond door zijn brievenbus zou gooien en dat hij dan wel ging zien. Volgens [slachtoffer 2] vond dit incident omstreeks 16.00 uur plaats.
Diezelfde avond rond 18.00 uur was [slachtoffer 2] met zijn vrouw en vier kinderen aan het eten, toen hij iemand voorbij zijn voortuin zag lopen. Vlak daarna hoorde hij een doffe klap tegen het raam. [slachtoffer 2] zag alleen de persoon die zojuist langs was gelopen. Verder was er niemand te bekennen voor zijn woning. [slachtoffer 2] zag geen schade aan zijn woning. De politie vond een Cobra onder het raam in de tuin. Dit betrof een zwart cilindervormig voorwerp van ongeveer 20 centimeter met een doorsnede van ongeveer drie centimeter.
Niet lang daarna is [medeverdachte 2] aangehouden. [medeverdachte 2] heeft bekend dat hij de Cobra heeft aangestoken en naar de woning van [slachtoffer 2] heeft gegooid. Hij zegt dit te hebben gedaan in opdracht van een man, die hij niet kende. Deze man sprak hem op straat voor de snackbar aan de [adres 5] te Leiden aan en vroeg hem om een stuk vuurwerk in een tuin te gooien in ruil voor vijftig euro. Deze onbekende man reed in een kleine grijze auto en had hem het huis aangewezen aan de [adres 2] te Leiden waar hij de Cobra naar toe moest gooien.
[verdachte] heeft ontkend dat hij degene was die [slachtoffer 2] op 16 april 2019 heeft bedreigd en die opdracht heeft gegeven aan [medeverdachte 2] om een Cobra naar het huis van [slachtoffer 2] te gooien. Volgens [verdachte] is hij die middag met de auto van zijn ouders naar Rotterdam gegaan. Rond 14.00 uur heeft hij daar het zoontje van zijn zus uit school gehaald en naar de woning van zijn zus in Schiedam gebracht. Hij is even gebleven en is daarna terug gegaan naar Leiden.
Gelet op de chronologische volgorde, ziet de rechtbank aanleiding om eerst feit 2 en vervolgens feit 1 te bespreken.
3.4.2.2 Vrijspraak feit 2 - bedreiging
Ten aanzien van de bedreiging ligt de vraag voor of [verdachte] degene is geweest die [slachtoffer 2] op 16 april 2019 rond 16.00 uur heeft bedreigd.
De rechtbank stelt vast dat het dossier geen andere bewijsmiddelen voor de betrokkenheid van [verdachte] bevat dan dat het kenteken van de auto – die betrokken was bij de verkeersruzie – op zijn naam staat.
[verdachte] heeft ontkend dat hij die middag in Leiden is geweest. Volgens hem leent hij zijn auto regelmatig uit aan verschillende mensen en kan het goed zijn dat iemand die middag zijn auto heeft meegenomen. De verklaring van [verdachte] dat hij in Rotterdam was, is (per e-mail) bevestigd door zijn zus, [zus verdachte] . Zij heeft verklaard dat [verdachte] haar zoon rond 13.45 uur in Rotterdam van school heeft gehaald en vervolgens bij haar thuis in Schiedam is geweest tot ongeveer 18.00 uur. Ook heeft zij gezegd dat [verdachte] omstreeks 19.00 uur bij zijn moeder is geweest in Leiden en dat hij daar heeft meegegeten. De politie heeft echter geen nader onderzoek gedaan naar de verklaring van de zus en de moeder om de betrouwbaarheid daarvan te controleren. Ook is er geen nader onderzoek verricht naar de verklaring van [verdachte] dat hij met de auto van zijn ouders naar Rotterdam op en neer is gegaan.
De politie heeft [slachtoffer 2] één dag na het incident, dus op 17 april 2019, geconfronteerd met foto’s van [verdachte] . Tijdens deze enkelvoudige fotoconfrontatie kon [slachtoffer 2] echter niet met zekerheid zeggen dat de persoon op de getoonde foto de man was die hem had bedreigd.
Gelet op deze omstandigheden komt de rechtbank tot het oordeel dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is op grond waarvan de rechtbank kan vaststellen dat [verdachte] degene is geweest die [slachtoffer 2] op 16 april 2019 heeft bedreigd. De rechtbank zal [verdachte] dan ook vrijspreken van het ten laste gelegde feit 2.
3.4.2.3 Vrijspraak feit 1 - poging uitlokking brandstichting
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of [verdachte] zich op 16 april 2019 te Leiden schuldig heeft gemaakt aan een poging tot uitlokking van brandstichting door aan [medeverdachte 2] opdracht te geven om een Cobra in de tuin van [slachtoffer 2] te gooien.
De Cobra die in de tuin van [slachtoffer 2] is aangetroffen, is door het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI) onderzocht. Het NFI heeft DNA-sporen aangetroffen op de dop/onderzijde van de Cobra die een match vormen met het DNA-profiel van [verdachte] . Op de Cobra zijn door het NFI géén DNA-sporen aangetroffen van [medeverdachte 2] .
De rechtbank stelt vast dat het aantreffen van de DNA-sporen van [verdachte] op de Cobra in het dossier de enige directe aanwijzing vormt voor zijn betrokkenheid bij dit incident.
[verdachte] heeft hierover verklaard dat het mogelijk is dat hij in de maanden voor het incident van 16 april 2019 een Cobra in zijn hand heeft gehad. Volgens hem heeft hij er bijvoorbeeld weleens één met oud en nieuw in zijn hand gehad, en heeft hij ‘die dingen’ ook wel eens in de wijk gezien.
De rechtbank is van oordeel dat de Cobra een overdraagbaar en verplaatsbaar object is, zodat het enkele aantreffen van DNA op dit object geen daderspoor hoeft te zijn. Eventuele betrokkenheid van [verdachte] bij dit incident zal daarom naar het oordeel van de rechtbank uit meer bewijsmiddelen moeten blijken. Het dossier bevat deze echter niet, althans onvoldoende.
Zo heeft [medeverdachte 2] verklaard dat hij op 16 april 2019 rond 17.00 uur op straat werd geroepen door – naar eigen zeggen – een voor hem onbekende man, die reed in een kleine grijze auto. Over het kenteken van deze auto heeft hij niets verklaard.
[verdachte] heeft ten aanzien van zijn auto verklaard dat - zoals de rechtbank hiervoor onder feit 2 heeft overwogen - deze door meerdere mensen wordt gebruikt en dat hij niet weet door wie. [verdachte] zegt dat hij die middag met de auto van zijn ouders naar Rotterdam is gereden en bij zijn zus is geweest en dat hij rond 19.00 uur weer terug was bij zijn moeder in Leiden. Zijn zus heeft deze verklaring per e-mail bevestigd. Naar het gebruik van de auto van de ouders van [verdachte] , en de verklaringen van de zus en de moeder van [verdachte] heeft de politie echter geen nader onderzoek verricht.
Voorts heeft de politie [medeverdachte 2] op 17 april 2019 geconfronteerd met foto’s van [verdachte] . Tijdens deze enkelvoudige fotoconfrontatie heeft [medeverdachte 2] verklaard dat hij de man op de foto’s niet herkent als de man die hem de opdracht had gegeven om de Cobra in de tuin te gooien.
De politie heeft tot slot onderzoek gedaan naar de telefoon die onder [verdachte] in beslag is genomen. Deze telefoon heeft [IMEI- nummer] en was voorzien met een simkaart met het [telefoonnummer] . Uit de historische gegevens van de telefoon is gebleken dat er op 16 april 2019 om 17.39 uur en om 18.08 uur twee uitgaande gesprekken hebben plaatsgevonden, waarbij een KPN-zendmast op de [adres 6] te Leiden is gebruikt. Zowel de woning van [slachtoffer 2] aan de [adres 2] te Leiden, als de snackbar aan de [adres 5] te Leiden vallen binnen het bereik van deze zendmast. De woning van [verdachte] is in de buurt van de woning van [slachtoffer 2] gelegen.
[medeverdachte 2] heeft verklaard dat hij rond 17.00 uur is aangesproken op straat voor de snackbar aan de [adres 5] . Het dossier bevat geen bewijs dat de telefoon van [verdachte] rond 17.00 uur in Leiden is gebruikt.
Gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden komt de rechtbank tot het oordeel dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is op grond waarvan de rechtbank kan vaststellen dat [verdachte] betrokken is geweest bij het incident op 16 april 2019. Dit brengt mee dat de rechtbank [verdachte] zal vrijspreken van zowel het primair als het subsidiair en meer subsidiaire ten laste gelegde feit 1.
3.4.3
Dagvaarding III [14]
Aangezien de verdachte het ten laste gelegde feit heeft bekend, hij nadien niet anders heeft verklaard en de raadsman van de verdachte geen vrijspraak heeft bepleit van dit feit, volstaat de rechtbank met een opsomming van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering.
De rechtbank acht het onder dagvaarding III ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 10 februari 2020;
- het proces-verbaal van aanhouding van de verdachte, p. 11-14;
- een geschrift, te weten een rapport van het NFI d.d. 20 augustus 2019, zaaknummer 2019.06.24.041 (aanvraag 001), p. 103;
- een geschrift, te weten een rapport van het NFI d.d. 20 augustus 2019, zaaknummer 2019.06.24.041 (aanvraag 002), p. 104.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten aanzien van de verdachte bewezen dat:
Ten aanzien van parketnummer 09/857174-19 (dagvaarding I)
1
hij op 6 mei 2019 te Leiden, tezamen en in vereniging, opzettelijk [slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd
heeftgehouden, door die [slachtoffer] :
- met een auto klem te rijden en vervolgens
- met een hamer en een ijzeren pijp meermalen op het hoofd te slaan en
- met een oplaadkabel de handen van die [slachtoffer] vast te binden en
- te sommeren op de achterbank van de auto te gaan zitten en
- te dwingen op de achterbank van de auto te blijven zitten en daarbij
die [slachtoffer] meermalen te slaan, terwijl hij, verdachte, en zijn mededader die [slachtoffer] gedurende enige tijd in die auto hebben vastgehouden;
2
hij op 6 mei 2019 te Leiden tezamen en in vereniging met een of meer anderen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, die [slachtoffer] meermalen met een hamer en een ijzeren pijp op het hoofd heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Ten aanzien van parketnummer 09/113831-19 (dagvaarding III)
hij op 8 mei 2019 te Leiden opzettelijk aanwezig heeft gehad
- ongeveer 52 bolletjes (met een bruto gewicht van 9,3 gram) cocaïne en
- 18 bolletjes (met een bruto gewicht van 3,9 gram) heroïne,
zijnde cocaïne en heroïne
eenmiddel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht een straf op te leggen gelijk aan het voorarrest. De raadsman heeft voorts opgemerkt dat de wederrechtelijke vrijheidsberoving van korte duur is geweest en dat - kijkend naar het geconstateerde letsel - het geweld schromelijk is overdreven. Tevens wijst de verdediging erop dat de broers [slachtoffer/ broer slachtoffer] zich ook niet onbetuigd hebben gelaten.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De ernst van de feiten
Het slachtoffer is door de verdachte en zijn mededaders klemgereden met de auto van de verdachte en tegen zijn wil meegenomen in zijn eigen auto. Daarbij schuwden de verdachte en zijn mededader geen geweld. Zij hebben het slachtoffer meermalen geslagen met harde voorwerpen zoals een wieldopsleutel en een hamer. Het slachtoffer heeft hierdoor letsel opgelopen aan zijn hoofd en gezicht. In de auto zijn de handen van het slachtoffer vastgebonden met een oplaadkabel en is zijn telefoon afgepakt. Dit alles zou gebeurd zijn vanwege een vermoedelijke drugsruzie tussen de broer van het slachtoffer en de daders. Die broer is ook gebeld door de verdachte en er heeft uiteindelijk tussen hen een confrontatie plaatsgevonden. De verdachte heeft samen met zijn mededaders met hun handelen een ernstige inbreuk gemaakt op de persoonlijke vrijheid van het slachtoffer. Verder brengt dit angst en onzekerheid met zich mee. Een poging zware mishandeling veroorzaakt niet alleen pijn en leed bij het slachtoffer, maar levert ook een inbreuk op de lichamelijke integriteit op.
Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van cocaïne en heroïne. De verspreiding van en handel in cocaïne gaat gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, getuige ook de wederrechtelijke vrijheidsberoving en de poging zware mishandeling. Bovendien leveren deze drugs een gevaar op voor de volksgezondheid. Verdachte heeft zich van deze negatieve effecten niets aangetrokken en heeft zich enkel laten leiden door zijn eigen gewin. Dit alles rekent de rechtbank de verdachte zwaar aan.
De persoon van de verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van de verdachte van 10 januari 2020 waaruit volgt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor het plegen van (soortgelijke) geweldsfeiten, maar wel ter zake de Opiumwet.
De straf
De aard en ernst van de door de verdachte gepleegde strafbare feiten, rechtvaardigen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank spreekt de verdachte vrij van de feiten ten laste gelegd onder dagvaarding II en komt daardoor tot een andere bewezenverklaring dan de officier van justitie. Hierdoor zal zij aan de verdachte een lagere gevangenisstraf opleggen dan geëist. Verder heeft de rechtbank voor wat betreft het aanwezig hebben van de cocaïne en de heroïne aansluiting gezocht bij de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS), die zien op het aanwezig hebben van harddrugs tussen de 10 en 50 gram, met in achtneming de recidive van de verdachte voor dit feit. Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat voor het bewezen verklaarde oplegging van een gevangenisstraf van vijfentwintig maanden passend en geboden is. De tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht zal op de gevangenisstraf in mindering worden gebracht.

7.De vordering van de benadeelde partij

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 8.196,--. De vordering strekt tot de vergoeding van € 696,-- aan materiële schade en € 7.500,-- aan immateriële schade.
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de gevorderde immateriële schade betwist. Hiertoe heeft de raadsman aangevoerd dat de psychische schade niet voldoende is onderbouwd. Het gebrek aan informatie bemoeilijkt het maken van een schatting, aldus de raadsman. De raadsman heeft - in geval de rechtbank toch tot toewijzing komt - verzocht om het door de benadeelde partij gevorderde bedrag ernstig te matigen.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de vordering, voor zover deze betrekking heeft op de materiële schade, voldoende is onderbouwd door de benadeelde partij. Uit het onderzoek ter terechtzitting is vast komen te staan dat de benadeelde partij door het kwijtraken van zijn telefoon rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van de bewezenverklaarde feiten. Dat het wegnemen van de telefoon niet als diefstal ten laste is gelegd, doet hier naar het oordeel van de rechtbank niet aan af. De rechtbank overweegt voorts dat van afschrijving thans nog geen sprake is, gelet op de recente aankoopdatum van de telefoon.
Ter zake van de gevorderde immateriële schade zal de rechtbank een onderscheid maken tussen de schade als gevolg van fysiek letsel en de schade ontstaan door de psychische gevolgen van de bewezenverklaarde feiten.
De rechtbank is van oordeel dat het voldoende aannemelijk is geworden dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden als bedoeld in art. 6:106 lid 1 sub b BW, door het fysieke letsel dat hij heeft opgelopen ten gevolge van de bewezenverklaarde feiten. De rechtbank zal op grond daarvan een bedrag van € 500,-- jegens de benadeelde partij toewijzen.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering verklaren. Nu uit het dossier naar voren komt dat er meer lijkt te spelen dan betrokkenen willen doen voorkomen, kan de rechtbank de hoogte van de (verdere) immateriële schade onvoldoende vaststellen. Voor de beoordeling van deze schadepost is aldus nader onderzoek nodig, hetgeen een onevenredige belasting van het strafproces zou opleveren. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal daarom de vordering toewijzen tot een bedrag van € 1.196,--.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 6 mei 2019, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Nu de verdachte de strafbare feiten ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met een mededader heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Hetzelfde geldt voor de toegewezen proceskosten. Daarbij geldt dat, indien en voor zover de mededader de benadeelde partij betaalt, in zoverre jegens de benadeelde partij van deze betalingsverplichting is bevrijd.
De schadevergoedingsmaatregel
Aangezien de verdachte voor de bewezenverklaarde strafbare feiten zal worden veroordeeld en hij jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door dit feit is toegebracht, zal de rechtbank aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 1.196,--, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 6 mei 2019 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van [slachtoffer] .

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen:
- 36 f, 45, 47, 55, 282 en 302 van het Wetboek van Strafrecht;
- 2 en 10 van de Opiumwet, en de daarbij behorende lijst I.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij rechtens golden dan wel gelden.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de bij dagvaarding II met parketnummer 09-852105-19 ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de bij dagvaarding I met parketnummer 09/857174-19 en dagvaarding III met parketnummer 09/113831-19 ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van dagvaarding I, feit 1 en 2:
eendaadse samenloop van:
medeplegen van opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden;
en
medeplegen van poging tot zware mishandeling;
ten aanzien van dagvaarding III:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
25 (vijfentwintig) maanden;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] ;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] toe en veroordeelt de verdachte hoofdelijk om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen een bedrag van € 1.196,--, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 6 mei 2019 tot aan de dag waarop deze vordering is betaald;
bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding en dat de benadeelde partij dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de verdachte tevens hoofdelijk in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
legt aan de verdachte hoofdelijk op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij [slachtoffer] , van een bedrag van € 1.196,--, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 6 mei 2019 tot aan de dag waarop deze vordering is betaald;
bepaalt dat, als de verdachte niet het volledige bedrag betaalt en/of niet het volledige bedrag op hem kan worden verhaald, gijzeling zal worden toegepast voor de duur van 23 dagen;
het toepassen van gijzeling ontslaat de verdachte niet van zijn betalingsverplichting aan de Staat;
bepaalt dat als de mededader de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald en/of de betalingsverplichting aan de Staat deels of geheel heeft voldaan, de verdachte niet meer verplicht is om dat deel te betalen of te voldoen;
bepaalt dat als de verdachte de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel te betalen aan de Staat en dat als de verdachte het toegewezen bedrag deels of geheel aan de Staat heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel aan de benadeelde partij te betalen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. N.F.H. van Eijk, voorzitter,
mr. M.S. Neervoort, rechter,
mr. R. Wieringa, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. J.A. Lockhorst, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 24 februari 2020.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal van het onderzoek Klooster, van de politie eenheid Den Haag, districtsrecherche Leiden-Bollenstreek, met bijlagen (doorgenummerd p. 1 t/m 732).
2.Proces-verbaal van verhoor [slachtoffer] bij de rechter-commissaris d.d. 10 mei 2019, p. 59-60.
3.Proces-verbaal van verhoor [slachtoffer] , p. 61-71, met bijlage, p. 72-78.
4.Proces-verbaal van verhoor [broer slachtoffer] , p. 144-155.
5.Proces-verbaal van aanhouding [slachtoffer] , p. 38-40.
6.Een geschrift, te weten een letselbeschrijving opgesteld door [naam 6] , forensisch arts, d.d. 25 juni 2019, p. 593.
7.Proces-verbaal forensisch onderzoek plaats delict ( [adres 4] Leiden), p. 632-638, met bijlage, p. 660.
8.Een geschrift, te weten een rapport van het NFI d.d. 20 augustus 2019, zaaknummer 2019.07.17.071 (aanvraag 001 en 002), p. 363-366, met bijlage p. 367-373 en een geschrift, te weten een rapport van het NFI d.d. 10 oktober 2019, zaaknummer 2019.07.17.071 (aanvraag 004), p. 374-376, met bijlage p. 377.
9.Proces-verbaal van aanhouding [verdachte] , p. 300-301; proces-verbaal van bevindingen, p. 303.
10.Proces-verbaal van bevindingen, p. 333.
11.Een geschrift, te weten een overzicht van alle tapgesprekken, p. 335-336.
12.Een geschrift, te weten een overzicht van alle tapgesprekken, p. 338.
13.Proces-verbaal van bevindingen, p. 596-597.
14.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2019124465, van de politie eenheid Den Haag, districtsrecherche Leiden-Bollenstreek, met bijlagen (doorgenummerd p. 1 t/m 125).