Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
1.STICHTING HAAGLANDEN MEDISCH CENTRUMte Den Haag,
MEDIRISK B.A.te Utrecht,
1.De procedure
- het verzoekschrift, met producties 1 t/m 20;
- het verweerschrift, met producties 1 t/m 3;
- de brief van 17 december 2019 van [verzoekster], met productie 21;
- de door de rechtbank opgevraagde volledige bijlage 2 bij het verweerschrift waarvan aanvankelijk de eerste pagina ontbrak.
2.De feiten
rechterborst door haar huisarts naar het HMC (verzekerd bij Medirisk) verwezen voor verdere diagnostiek. Zij is op 19 januari 2011 op de polikliniek gezien door de aan het HMC verbonden radioloog [de radioloog 1]. Bij dit consult zijn als toevalsbevinding in de
linkerborst calcificaties gevonden. De afwijking is geclassificeerd als een afwijking die punctie behoeft, maar met een lage verdenking op maligniteit (radiologische categorie BI-RADS 4a). Uit de anamnese kwam naar voren dat [verzoekster] een halfzus had met een mammacarcinoom (borstkanker) op 44-jarige leeftijd. In het kader van verdere diagnostiek is besloten tot biopsie, die op 21 januari 2011 is uitgevoerd door de aan het HMC verbonden radioloog [de radioloog 2]. Het pathologisch-anatomisch verslag, opgesteld door patholoog [de patholoog], vermeldde: “Mammotome biopten links: sclerotisch mammaweefsel met hieraan gerelateerde (fijne) microkalk.” Op 27 januari 2011 zijn de bevindingen van de biopsie op een multidisciplinair overleg besproken, aan de hand van de op dat moment geldende richtlijn ‘Nederlandse Richtlijn Mammacarcinoom (2008)’. De conclusie was dat er geen indicatie is voor nadere diagnostiek en/of vervolgonderzoek. Daarop is [verzoekster] uit controle ontslagen.
- Atypische ductale hyperplasie/DCIS zekerheidshalve immunohistochemie (CK5/6, p63 ER); matig beoordeelbaar materiaal
- Scierose fibrose en normaal mamma klierweefsel
- Vooralsnog beeld van adenoses aanvullend onderzoek inzetten
- Mamma weefsel met sclerose en ductectasie. 8in 6b 2 tal ducten met eptheelhyperplasie met voorkeur voor ductale hyperplasie usual type. (immuno ck5/6)
- Lijkt fibrose, zeer lichte coupe (nieuwe HE en doorsnijden)
- Mogelijk fibroadenoom, focaal hyperplasie geen maligniteit.
3.Het geschil
4.De beoordeling
Een onjuiste diagnosestelling (er wordt een diagnose gesteld voor een ziekte waaraan de patiënt niet lijdt of de ziekte wordt gemist) als gevolg vanonvoldoendeonderzoek voorafgaand aan het stellen van de diagnose, door eenonjuistebeoordeling van het door onderzoek verkregen (beeld)materiaal, of door eenonjuistebeoordeling van door de anamnese verkregen informatie, houdt een tekortkoming van de hulpverlener in.’Wat als onvoldoende of onjuist heeft te gelden in de hier bedoelde zin moet dus worden beoordeeld aan de hand van de hiervoor weergegeven maatstaf.
Hierop worden vier mammotome biopten van de haard genomen’. In het advies van [de medisch adviseur], de medisch adviseur van [verzoekster], staat: ‘
Op 21-01-2011 worden 4 echogeleide biopten genomen. (pagina 1)’ en ‘
Uit het verslag van de röntgenoloog blijkt dat er 4 biopten zijn genomen. Het is gebruikelijk dat van alle biopten coupes worden gemaakt, die door de patholoog-anatoom worden beoordeeld. Uit de mij ter beschikking gestelde informatie kan ik niet achterhalen of alle biopten door de patholoog zijn beoordeeld. Het verslag is redelijk summier, maar anderzijds is het niet gebruikelijk in het verslag aan te geven hoeveel coupes beoordeeld zijn. (pagina 2)’. Er zijn geen aanknopingspunten in het dossier om te kunnen verifiëren of de weergave van [verzoekster] van haar gesprek met [de patholoog] over de wijze van zijn onderzoek juist zouden kunnen zijn. Voor bewijslevering – bijvoorbeeld door het horen van [de patholoog] als getuige over wat hij wel of niet heeft gezegd tegen [verzoekster] of hoe hij in 2011 de coupes heeft beoordeeld – is in het kader van een deelgeschilprocedure geen plaats.
‘anderzijds is het niet gebruikelijk in het verslag aan te geven hoeveel coupes beoordeeld zijn.’Dat deze handelwijze een afwijking zou opleveren van de destijds geldende professionele norm blijkt nergens uit. Bovendien zou dit gegeven – het niet vermelden hoeveel biopten en coupes er zijn gemaakt en beoordeeld – ook wanneer dat niet volgens de professionele standaard was, niet op zichzelf leiden tot aansprakelijkheid van HMC c.s. voor het missen van de diagnose en daardoor geleden schade. Welke gevolgtrekking daar wel aan zou moeten worden verbonden in het kader van het voorliggende verzoek heeft [verzoekster] niet verduidelijkt.
‘De procedure vindt plaats onder zoveel mogelijk gelijke omstandigheden met een geanonimiseerde set van soortgelijke preparaten. (…) Het biopt van patiënte werden geanonimiseerd toegevoegd aan een eveneens geanonimiseerde set van in totaal 8 casus, samengesteld uit een set van 30 casus, die op verzoek van ondergetekende door het betreffende laboratorium werd verzameld uit dezelfde periode.’. Daarbij komt dat haar tot twee keer toe is gevraagd om haar medewerking, omdat HMC c.s. wilde laten beoordelen of het missen van de DCIS-graad 2 in 2011 verwijtbaat was en dat zij die medewerking heeft geweigerd, zich daarbij op het onjuiste standpunt stellende dat de erkenning van het missen van de diagnose voor het vaststellen van een beroepsfout en dus van aansprakelijkheid volstond. Onder deze omstandigheden heeft HMC c.s. eenzijdig mogen overgaan tot het laten beoordelen van het materiaal, waarbij gegevens van [verzoekster] niet kenbaar zijn gemaakt. Maar zelfs als dat anders zou zijn en HMC c.s. zonder toestemming van [verzoekster] het onderzoek bij de NVvP niet had mogen uitvoeren, kan dat niet leiden tot toewijzing van het verzoek. Ook zonder de resultaten van dit onderzoek zijn er immers geen aanknopingspunten dat het missen van de DCIS-graad 2 een beroepsfout opleverde volgens de hierboven weergegeven maatstaf. [verzoekster] heeft daar verder geen onderbouwing van aangereikt.