ECLI:NL:RBDHA:2020:1662

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 februari 2020
Publicatiedatum
27 februari 2020
Zaaknummer
NL20.2787
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag Algerijnse nationaliteit wegens veilig land van herkomst

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 februari 2020 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Algerijnse eiser. De eiser had op 19 januari 2020 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, maar deze werd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen als kennelijk ongegrond. De rechtbank oordeelde dat Algerije als veilig land van herkomst kan worden aangemerkt, ondanks de persoonlijke omstandigheden van de eiser. De eiser had aangevoerd dat hij bedreigd werd door de broers van zijn stiefmoeder vanwege zijn weigering om deel te nemen aan drugshandel. De rechtbank overwoog dat de staatssecretaris terecht had geoordeeld dat de eiser niet aannemelijk had gemaakt dat Algerije in zijn geval niet als veilig land van herkomst kan worden beschouwd. De rechtbank benadrukte dat het aan de eiser was om te bewijzen dat de situatie in Algerije voor hem persoonlijk onveilig was, wat hij niet had gedaan. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat de opgelegde vertrektermijn en het inreisverbod van twee jaar rechtmatig waren. De uitspraak werd gedaan door mr. J.J.P. Bosman, in aanwezigheid van griffier mr. R. Kroon - Overdijk.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.2787

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. A.A. Hardoar),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J.S.N. Rietveld).

ProcesverloopBij besluit van 31 januari 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond, is een vertrektermijn onthouden en een inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL20.2788, plaatsgevonden op 18 februari 2020. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1997 en heeft de Algerijnse nationaliteit. Op 19 januari 2020 heeft eiser onderhavige aanvraag ingediend en daaraan ten grondslag gelegd dat hij na het overlijden van zijn vader door de broers van zijn stiefmoeder is gevraagd mee te doen in hun drugshandel. Eiser heeft dit geweigerd en is vervolgens bij vrienden gaan verblijven. De broers van de stiefmoeder van eiser zijn tweemaal langsgekomen op het werk van eiser, waarbij eiser bij het tweede bezoek in elkaar is geslagen. Nadat eiser naar vrienden is gevlucht en zij hem hebben verteld dat voornoemde personen naar hem op zoek waren, heeft eiser Algerije verlaten.
2. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
- identiteit, nationaliteit en herkomst;
- problemen met de broers van stiefmoeder.
3. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat Algerije kan worden aangemerkt als veilig land van herkomst, behalve voor personen met een LHBTI-geaardheid. Ondanks het geloofwaardig achten van alle relevante elementen van eisers relaas, heeft verweerder geen aanleiding gezien aan te nemen dat Algerije ten aanzien van eiser zijn verdragsverplichtingen niet nakomt en derhalve in zijn geval niet als veilig land van herkomst kan worden beschouwd. Bovendien heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat er voor hem geen mogelijkheid bestaat om tegen zijn problemen de bescherming van de Algerijnse autoriteiten in te roepen, aldus verweerder.
4. Eiser kan zich met deze beslissing niet verenigen en stelt dat het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen en ondeugdelijk is gemotiveerd. Onder verwijzing naar een artikel van USDOS Department of State, het artikel Algeria Country Profile en het HRW World Report 2020 bestrijdt eiser dat Algerije in zijn algemeenheid als veilig land van herkomst kan worden aangemerkt. Corruptie is wijdverspreid aanwezig in Algerije en een verzoek om bescherming of aangifte bij de autoriteiten zal leiden tot arrestatie van eiser zelf. Subsidiair stelt eiser zich op het standpunt dat Algerije voor hem persoonlijk niet als veilig land van herkomst kan worden beschouwd, nu aandringen op bescherming bij de autoriteiten zeker zal leiden tot represailles van de broers, waartegen de autoriteiten eiser niet zullen beschermen.
Gezien de feiten en omstandigheden is een redelijke vertrektermijn geboden en bovendien is een onmiddellijk vertrek niet mogelijk nu eiser niet in het bezit is van een paspoort of een ander reisdocument. Eiser beschouwt het inreisverbod als disproportioneel, nu hij het inreisverbod ondergaat als een straf omdat hij in Nederland asiel heeft aangevraagd. Eiser is te goeder trouw naar Nederland gekomen.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
5.1
Algerije is door verweerder als veilig land van herkomst aangemerkt, waardoor sprake is van een algemeen rechtsvermoeden dat vreemdelingen uit Algerije geen internationale bescherming nodig hebben. De Afdeling bestuursrecht van de Raad van State (hierna: de Afdeling) heeft bij uitspraak van 10 januari 2020 [1] zijn eerdere oordeel dat verweerder Algerije heeft mogen aanwijzen als veilig land van herkomst bevestigd. Gelet op het voorgaande ligt het op de weg van eiser om aannemelijk te maken dat Algerije niet langer als veilig land van herkomst kan worden beschouwd, of dat het land in zijn individuele geval niet als veilig is aan te merken. Hierbij geldt een hoge drempel. In hetgeen hieromtrent door eiser is aangevoerd omtrent Algerije als veilig land van herkomst in het algemeen ziet de rechtbank geen aanleiding van het oordeel van de Afdeling af te wijken. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich daarom terecht op het standpunt gesteld dat Algerije in zijn algemeenheid als veilig land van herkomst kan worden beschouwd.
5.2
Bovendien is de rechtbank van oordeel dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat Algerije jegens hem zijn verdragsverplichtingen niet zal nakomen en daarom niet als veilig land van herkomst voor eiser persoonlijk kan worden beschouwd. Verweerder heeft in dat kader mogen tegenwerpen dat eiser geen bescherming heeft gezocht bij de (hogere) autoriteiten, hetgeen wel van hem verwacht had mogen worden. Verweerder heeft bovendien niet ten onrechte overwogen dat niet is gebleken dat de autoriteiten deze beschermen niet kunnen of willen bieden, mede gelet op het feit dat de autoriteiten actief optreden tegen drugshandel. Hetgeen door eiser is aangevoerd omtrent corruptie in Algerije is onvoldoende om tot het oordeel te leiden dat de autoriteiten in eisers geval geen bescherming zouden kunnen of willen bieden. Dit betreft immers slechts algemene informatie en is onvoldoende toegespitst op eisers persoonlijke situatie. Bovendien heeft eiser zelf verklaard dat twee broers van zijn stiefmoeder gevangen zitten vanwege drugshandel.
5.3
Ten aanzien van het onthouden van een vertrektermijn en het opgelegde inreisverbod overweegt de rechtbank als volgt. Gelet op hetgeen onder rechtsoverweging 5.1 en 5.2 is overwogen, heeft verweerder de aanvraag kunnen afwijzen als kennelijk ongegrond. Op grond van artikel 62, tweede lid, aanhef en onder b van de Vw mocht verweerder daarom bepalen dat eiser Nederland onmiddellijk dient te verlaten. Het dwingende karakter van artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw brengt met zich dat verweerder vervolgens een inreisverbod oplegt. Ingevolge artikel 6.5a, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 in samenhang met paragraaf A4/2.3 van de Vreemdelingencirculaire 2000 is de duur van het inreisverbod twee jaar, gerekend vanaf de datum waarop de vreemdeling Nederland daadwerkelijk heeft verlaten. Het standpunt dat een inreisverbod disproportioneel is omdat eiser te goeder trouw naar Nederland is gekomen om asiel aan te vragen, maakt het voorgaande niet anders.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J.P. Bosman, rechter, in aanwezigheid van mr. R. Kroon - Overdijk, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.