ECLI:NL:RBDHA:2020:165

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 januari 2020
Publicatiedatum
10 januari 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 2114
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlaging bijstandsuitkering wegens schending arbeidsverplichtingen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 januari 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, die een bijstandsuitkering ontving op grond van de Participatiewet (Pw), en het college van burgemeester en wethouders van Waddinxveen. De zaak betreft de verlaging van de bijstandsuitkering van eiser met 100% gedurende de maand april 2018, omdat hij niet naar vermogen algemeen geaccepteerde arbeid heeft verkregen en behouden. Eiser had van 12 maart 2018 tot 9 april 2018 een proefplaatsing bij kwekerij [A], maar na deze periode heeft hij geen arbeidscontract voor 40 uur per week gekregen. Verweerder heeft gesteld dat eiser, ondanks meerdere waarschuwingen, niet voldoende zijn best heeft gedaan om werk te vinden en dat hij niet gemotiveerd was om de aangeboden arbeid te accepteren.

Eiser heeft tegen het besluit van verweerder bezwaar aangetekend, maar dit werd ongegrond verklaard. Tijdens de zitting op 13 december 2019 heeft eiser zijn standpunt toegelicht, bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk. De rechtbank heeft overwogen dat het aan verweerder is om aan te tonen dat eiser niet heeft voldaan aan zijn arbeidsverplichtingen. De rechtbank concludeert dat verweerder dit voldoende heeft aangetoond aan de hand van een ondersteuningsplan, waarin de bevindingen over de arbeidsinschakeling van eiser zijn vastgelegd. Eiser heeft niet kunnen aantonen dat hij niet verantwoordelijk is voor de hem verweten gedragingen.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de verlaging van de bijstandsuitkering met 100% gedurende één maand rechtmatig was, omdat eiser niet heeft voldaan aan zijn verplichtingen onder de Participatiewet. Het beroep van eiser is ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 19/2114

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 januari 2020 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. R.G.A.M. van den Heuvel),
en

het college van burgemeester en wethouders van Waddinxveen, verweerder

(gemachtigde: mr.drs. A. Boere).

Procesverloop

Bij besluit verzonden op 18 april 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder de uitkering van eiser ingevolge de participatiewet (Pw) over de periode 1 april 2018 tot 1 mei 2018 met 100% verlaagd.
Bij besluit van 14 maart 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 december 2019.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en vergezeld van R. el Hadar, tolk Arabisch. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser ontvangt een uitkering op grond van de Pw. In het kader van een proefplaatsing heeft eiser van 12 maart 2018 tot 9 april 2018 werkzaamheden verricht bij kwekerij [A] . ( [A] ). Na deze proefplaatsing heeft eiser geen arbeidscontract voor 40 uur per week gekregen, maar is op 24 april 2018 een nul-uren contract voor bepaalde tijd overeengekomen, waardoor eiser in bijstandbehoevende omstandigheden is blijven verkeren. Dit valt hem volgens verweerder te verwijten.
2. In het bestreden besluit heeft verweerder overwogen dat het eiser te verwijten valt dat hij, ondanks meerdere gesprekken en waarschuwingen, na de proefplaatsing geen arbeidsovereenkomst voor 40 uur per week heeft gekregen bij [A] . Daarnaast is overwogen dat het feit dat eiser niet voor dit werk gemotiveerd was en zijn voorkeur uitging naar ander werk niet betekent dat van hem niet gevergd kon worden het aangeboden werk te accepteren. Volgens verweerder moet eisers wensberoep van vrachtwagenchauffeur als niet realistisch worden beschouwd, aangezien hij niet over de juiste papieren beschikt. Daarnaast is eiser er bij herhaling op gewezen dat hij zich breed op de arbeidsmarkt moet opstellen en dat de weigering om daaraan gevolg te geven consequenties zal hebben voor zijn bijstandsuitkering, aldus verweerder.
3. Eiser betoogt dat verweerder niet heeft aangetoond dat hij niet heeft voldaan aan de arbeidsverplichtingen. Daarnaast is op een aantal in bezwaar naar voren gebrachte punten in het bestreden besluit niet gereageerd, waaronder de stelling dat er geen enkel verifieerbaar bewijs is dat eiser daadwerkelijk schuld draagt aan de hem verweten gedragingen. Zo blijkt volgens eiser uit de stukken niet wat [A] eiser precies verweet, behalve het op 12 maart 2018 te laat op het werk verschijnen. Anders dan waar verweerder van uit gaat, is eiser slechts één keer ziek geweest en verder altijd trouw aanwezig geweest. Verder worden volgens eiser inconsequenties in de verklaringen en redeneringen van de klantmanager en werkgeversadviseur niet uitgelegd. Ten slotte had [A] er belang bij om eisers gratis proefplaatsing zo lang mogelijk te laten duren en om hem een nul uren-contract aan te bieden, omdat de behoefte om eiser in te zetten erg varieerde, aldus eiser.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
4.1
Artikel 9, eerste lid, van de Pw verplicht (samengevat weergegeven) de bijstandsgerechtigde om naar vermogen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen, deze te aanvaarden en te behouden, gebruik te maken van een voorziening en naar vermogen onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden te verrichten.
Ingevolge artikel 18, vierde lid, aanhef en onder a, van de Pw verlaagt het college in ieder geval de bijstand overeenkomstig het vijfde, zesde, zevende of achtste lid ter zake van het niet nakomen door de belanghebbende van de volgende verplichting: het aanvaarden of het behouden van algemeen geaccepteerde arbeid.
Ingevolge het vijfde lid van dit artikel verlaagt het college indien de belanghebbende een verplichting als bedoeld in het vierde lid niet nakomt, de bijstand met 100% voor een bij de verordening, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel a, vastgestelde periode van ten minste een maand en ten hoogste drie maanden.
Ingevolge het negende lid van dit artikel ziet het college af van het opleggen van de maatregel indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt.
Op grond van het tiende lid van dit artikel stemt het college een op te leggen maatregel af op de omstandigheden van de belanghebbende en diens mogelijkheid om middelen te verwerven indien naar zijn oordeel, gelet op bijzondere omstandigheden, dringende redenen daartoe noodzaken.
4.2
Op 1 januari 2018 is de Verordening Sociaal Domein gemeente Waddinxveen 2018 (de Verordening) in werking getreden.
Ingevolge artikel 75, eerste lid, van de Verordening bedraagt, als een belanghebbende een verplichting als bedoeld in artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet niet of onvoldoende nakomt, de verlaging 100 procent van de bijstandsnorm gedurende één maand.
Op grond van artikel 71, eerste lid, aanhef en onder a, van de Verordening ziet het college af van een verlaging als elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt.
Op grond van het tweede lid van dit artikel kan het college geheel of gedeeltelijk afzien van een verlaging als het daarvoor dringende redenen aanwezig acht.
5. In deze procedure is de vraag aan de orde of verweerder kon overgaan tot verlaging van de bijstandsuitkering van eiser met 100% gedurende de maand april 2018. De verlaging is gebaseerd op artikel 9, eerste lid, in samenhang met artikel 18, lid 4, aanhef en onder a, van de Pw, zodat beoordeeld moet worden of eiser heeft voldaan aan zijn verplichting om naar vermogen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen en te behouden.
6.1
Naar vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) is een besluit tot herziening of intrekking van het recht op bijstand een belastend besluit. Dit brengt met zich mee dat het in de eerste plaats aan verweerder is om de nodige kennis te vergaren over de relevante feiten en op verweerder de last rust aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor herziening of intrekking is voldaan.
6.2.
Eiser was op grond van de ongedateerde proefplaatsingsovereenkomst tussen [A] , eiser en de gemeente verplicht om met ingang van 12 maart 2018 voor de periode van
1 maand voor 40 uur per week te werken in het kader van een proefplaatsing. Daarbij was gedurende die periode geen sprake van een dienstverband of salarisbetaling.
6.3
Verweerder heeft de bevindingen ten aanzien van de arbeidsinschakeling van eiser opgetekend in een ondersteuningsplan van 17 april 2018 van het Sociaal team Waddinxveen (het ondersteuningsplan). Hieruit komt naar voren dat is besloten eiser, na een mislukt traject gericht op arbeidsinschakeling in de bouw, te plaatsen bij [A] Plant, onder meer omdat daar ook Arabisch gesproken wordt en eiser de Nederlandse taal niet goed beheerst. Ook volgt uit dit document dat eiser bij de kennismaking met [A] op 7 maart 2018 te kennen heeft gegeven dat hij liever niet bij [A] wil werken. Verweerder heeft toen met eiser afgesproken dat hij op 12 maart 2018 zou beginnen bij [A] , tenzij hij erin zou slagen om vóór die datum zelf elders werk te vinden. De plaatsing bij [A] betrof een proefplaatsing voor een periode van 2 weken. Eiser heeft zich op zijn eerste werkdag
’s morgens ziek gemeld en is pas na tussenkomst van de regisseur van het Sociaal team aan de slag gegaan bij [A] . Tot 26 maart 2018 heeft de regisseur diverse telefonische meldingen gekregen van [A] dat het op de werkvloer niet goed ging met eiser. Op
26 maart 2018 is eiser naar huis gegaan, omdat hij per abuis geen uitkering had ontvangen. Tevens heeft eiser die dag geweigerd een proefplaatsingsovereenkomst te ondertekenen. Na de toezegging dat de uitkering op 27 maart 2018 zou worden betaald is eiser - wederom na tussenkomst van de regisseur - weer aan het werk gegaan en is de proefplaatsingsovereenkomst alsnog getekend. Eiser is er daarbij op gewezen dat hij 40 uur per week moet werken, hetgeen hij volgens [A] tot op dat moment beslist niet had gedaan. [A] heeft aan verweerder laten weten dat hij niet op eiser kon vertrouwen, omdat hij regelmatig later begint en eerder weggaat. Op 27 maart 2018 is eiser om 13:00 uur naar huis gegaan en op 30 maart 2018 heeft eiser evenmin gewerkt, omdat hij de moskee heeft bezocht. Daarnaast heeft eiser zich op 6 april 2018 wederom ziek gemeld. Tijdens een gesprek met verweerder heeft eiser aangegeven niet bij [A] te willen werken en als vrachtwagenchauffeur aan de slag te willen. Na afloop van de proefplaatsing is tussen [A] en eiser geen arbeidscontract voor 40 uur per week tot stand gekomen.
6.4
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder aan de hand van het ondersteuningsplan aannemelijk gemaakt dat eiser niet heeft voldaan aan zijn verplichting om naar vermogen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen en te behouden. De conclusies uit dit ondersteuningsplan worden geschraagd door de hieraan ten grondslag gelegde verklaringen, die afkomstig zijn van meerdere personen die rechtstreeks betrokken waren bij de arbeidsinschakeling van eiser. Niet in geschil is dat eiser op 12 maart 2018, 26 maart 2018, 30 maart 2018 en 6 april 2018 in het geheel niet dan wel aanmerkelijk te laat op het werk is verschenen. In het ondersteuningsplan zijn onder meer e‑mailwisselingen tussen de regisseur, de werkgeversadviseur en de programmaleider Werk, Participatie en Inkoop, alsmede verslagen van telefoongesprekken tussen de regisseur en de dochter van eiser opgenomen. Hieruit blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat eiser er zijn eigen werktijden op na hield en daarnaast niet gemotiveerd was om bij [A] werkzaamheden te verrichten gedurende 40 uur per week. In het ondersteuningsplan is onder meer vermeld dat via de werkgeversadviseur van de gemeente en [A] regelmatig meldingen binnenkwamen dat het niet goed ging met eiser en dat hierover meermaals telefonisch contact is geweest met [A] .
6.5
De stelling van eiser dat hij geen schuld heeft aan de hem verweten gedragingen volgt de rechtbank niet. Gelet op de onderbouwde informatie uit het ondersteuningsplan en gezien het feit dat eiser heeft erkend dat hij op de dagdelen die worden genoemd in het ondersteuningsplan niet aan het werk was bij [A] , had het op de weg van eiser gelegen om zijn standpunt met objectief verifieerbare bewijsmiddelen te onderbouwen, hetgeen hij niet heeft gedaan. Eiser heeft weliswaar diverse redenen gegeven voor zijn afwezigheid op de desbetreffende momenten, maar een concrete en verifieerbare onderbouwing hiervan ontbreekt. Dit geldt evenzeer voor de stelling van eiser dat [A] er belang bij had om kwaad te spreken over hem, zodat het niet tot een arbeidsovereenkomst van 40 uur per week zou komen. Verweerder mocht het in bezwaar gehandhaafde besluit naar het oordeel van de rechtbank daarom baseren op het ondersteuningsplan.
7. Nu eiser niet heeft voldaan aan zijn verplichting om algemeen aanvaarde arbeid te verkrijgen en te behouden en hem hiervan een verwijt gemaakt kan worden, was verweerder gehouden om met toepassing van artikel 75, eerste lid, van de Verordening de bijstandsuitkering van eiser gedurende één maand met 100% te verlagen.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C. de Winter, rechter, in aanwezigheid van
drs. A.C.P. Witsiers, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 januari 2020.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.