ECLI:NL:RBDHA:2020:1649

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 februari 2020
Publicatiedatum
26 februari 2020
Zaaknummer
20/729 ev
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in bestuursrechtelijke procedure betreffende bijzondere bijstand en verbeurde dwangsommen

Op 27 februari 2020 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoeker tien verzoeken om een voorlopige voorziening heeft ingediend. Deze verzoeken zijn ingediend in het kader van een beroep tegen het niet tijdig beslissen op aanvragen om bijzondere bijstand en negen bezwaren. Verweerder, de Intergemeentelijke Sociale Dienst (ISD) Bollenstreek, heeft niet tijdig beslist op deze aanvragen en bezwaren, omdat verzoeker volgens verweerder handelt in strijd met de goede procesorde, wat als misbruik van recht wordt gekwalificeerd. De voorzieningenrechter oordeelt echter dat deze kwalificatie niet betekent dat verweerder geen besluit hoeft te nemen op de aanvragen en bezwaren van verzoeker.

De voorzieningenrechter overweegt dat verzoeker een spoedeisend belang heeft bij zijn verzoek, aangezien er een executieverkoop van zijn woning dreigt. De voorzieningenrechter stelt vast dat verweerder in gebreke is gebleven en dat verzoeker recht heeft op verbeurde dwangsommen. De voorzieningenrechter komt tot de conclusie dat verzoeker recht heeft op een voorschot van 75% van de verbeurde dwangsommen, wat neerkomt op een bedrag van € 10.815,-. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een proceskostenveroordeling af, omdat er geen kosten zijn die voor vergoeding in aanmerking komen.

De uitspraak is openbaar gedaan en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: SGR 20/729, 20/731, 20/733, 20/735, 20/738, 20/742, 20/744, 20/746, 20/790, en 20/801

uitspraak van de voorzieningenrechter van 27 februari 2020 in de zaken tussen

[verzoeker], te [plaats], verzoeker,

en
het dagelijks bestuur van de Intergemeentelijke Sociale Dienst (ISD) Bollenstreek, verweerder.

Procesverloop

Verzoeker heeft beroep ingesteld (geregistreerd onder nummers SGR 20/730, 20/732, 20/734, 20/736, 20/739, 20/743, 20/745, 20/791, en 20/802) tegen het niet tijdig beslissen op het door hem gemaakte bewaar tegen de besluiten van 29 augustus 2019, van 30 augustus 2019 en van 2 september 2019, waarbij verweerder zijn aanvragen om bijzondere bijstand voor de kosten van griffierecht heeft afgewezen, dan wel buiten behandeling heeft gesteld.
Daarnaast heeft verzoeker beroep ingesteld (met registratienummer SGR20/747) tegen het niet tijdig beslissen op een aanvraag om bijzondere bijstand.
Verzoeker heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank in genoemde tien gevallen gevraagd een voorlopige voorziening te treffen.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld, (…), de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Artikel 8:83, derde lid, van de Awb bepaalt dat de voorzieningenrechter uitspraak kan doen zonder dat partijen worden uitgenodigd om op een zitting te verschijnen, onder meer indien het verzoek kennelijk gegrond is.
2. De voorzieningenrechter ziet aanleiding om in dit geval van deze bevoegdheid gebruik te maken.
3. Verzoeker heeft in tien gevallen beroep ingesteld tegen het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig beslissen op bezwaar en op een aanvraag om bijzondere bijstand.
4. Verzoeker heeft de voorzieningenrechter gevraagd – vooruitlopend op de uitkomst in beroep – bij wijze van voorlopige voorziening te bepalen dat verweerder hem vanwege het niet tijdig beslissen op zijn aanvraag en bezwaren een geldsom moet betalen vanwege verbeurde dwangsommen.
5. De voorzieningenrechter stelt allereerst vast dat verzoeker vanwege een ophanden zijnde executieverkoop van zijn woning een spoedeisend belang heeft bij zijn verzoek.
6. De voorzieningenrechter overweegt het volgende.
7. Ingevolge artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb wordt voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep, het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit gelijkgesteld. Tegen het niet tijdig beslissen staat beroep open bij de rechtbank.
Ingevolge artikel 4:17, eerste lid, van de Awb verbeurt het bestuursorgaan, indien een beschikking op aanvraag niet tijdig wordt gegeven, een dwangsom voor elke dag dat het in gebreke is, doch voor ten hoogste 42 dagen. (…)
Ingevolge artikel 4:17, tweede lid, van de Awb bedraagt de dwangsom de eerste veertien dagen € 23 per dag, de daaropvolgende veertien dagen € 35 per dag en de overige dagen € 45 per dag.
8. Niet in geschil is dat verweerder in de hier aan de orde zijnde gevallen niet (tijdig) op een aanvraag van verzoeker om bijzondere bijstand en op negen bezwaren van hem heeft beslist. Verweerder heeft dat in zijn brief van 31 januari 2020 in reactie op de verzoeken om een voorlopige voorziening ook te kennen gegeven. Verweerder heeft ervoor gekozen, vanwege de grote hoeveelheid aanvragen die verzoeker heeft ingediend en de openstaande (bezwaar) procedures, in tien van die zaken niet na ingebrekestelling alsnog een beslissing te nemen. In alle overige gevallen waarin verzoeker verweerder in gebreke heeft gesteld, is dat wel gebeurd. Verweerder heeft dit besloten om het financiële risico in verband met het verbeuren van dwangsommen beperkt te houden.
9. Verweerder heeft in zijn brief van 10 september 2019 (de zogeheten "stop"brief) aangekondigd elke aanvraag en (bezwaar)procedure van verzoeker te zien als misbruik van recht. Los van de vraag of het handelen van verzoeker kan worden bestempeld als misbruik van procesrecht – de voorzieningenrechter laat dat hier uitdrukkelijk in het midden – betekent het kwalificeren van het handelen van verzoeker als misbruik van procesrecht niet dat besluitvorming op een bezwaar of een aanvraag volledig achterwege kan blijven. Wel zou het gevolgen kunnen hebben voor de inhoud van het besluit dat uiteindelijk moet worden genomen.
10. Verweerders verwijzing naar het vonnis van de voorzieningenrechter in kort geding van 7 februari 2019 (C/09/560634/KG ZA 18-1001) maakt dat niet anders. Daarbij neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat in kort geding weliswaar is geoordeeld dat het gedrag van verzoeker misbruik van recht opleverde, maar dat dit vooral betrekking had op de grote hoeveelheid Wob-procedures die verzoeker in gang zette. Verder is daarbij van belang dat het verbod om zich per kalendermaand meer dan twee keer met brieven, faxen en e-mails of op welke wijze dan ook (SMS, telefonisch, balie etc) te richten tot (onder meer) de ISD zich niet uitstrekt tot de voor bezwaar vatbare beschikkingen.
11. Dat betekent dat verweerder dus een besluit had moeten nemen. Verzoeker heeft verweerder op 26 november 2019 respectievelijk 29 november 2019 in gebreke gesteld. De voorzieningenrechter stelt vast dat sindsdien meer dan 42 dagen zijn verstreken. Verweerder heeft daarmee in tien gevallen voor de duur van 42 dagen dwangsommen verbeurd, in totaal € 14.420,- (als volgt berekend:14 dagen à € 23 + 14 dagen à € 35 + 14 dagen à € 45 = € 1442 x 10 zaken).
12. De voorzieningenrechter acht verzoekers belang – gezien de op handen zijnde executieverkoop van zijn woning – bij een voorschot op de door verweerder verbeurde dwangsommen zwaarwegender dan dat van verweerder en ziet daarom aanleiding om, vooruitlopend op de uitkomst in de bodemprocedures, bij wijze van voorlopige voorziening te bepalen dat verweerder verzoeker per omgaande een voorschot betaalt ter grootte van 75 % van de verbeurde dwangsommen van € 14.420,- (€ 10.815,-)
13 Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding, nu niet gebleken is van kosten die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de rechtbank:
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe en bepaalt dat verweerder verzoeker per omgaande € 10.815,- uitbetaalt, zijnde een voorschot op aan hem verschuldigde dwangsommen;
- wijst het verzoek om een proceskostenveroordeling af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Munsterman, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. W. Goederee, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 27 februari 2020.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 27 februari 2020.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.