ECLI:NL:RBDHA:2020:1601

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 januari 2020
Publicatiedatum
25 februari 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 7716
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing voorlopige voorziening in asielprocedure wegens schrijnende omstandigheden en niet betaalde leges

Op 20 januari 2020 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak tussen een Nigeriaanse verzoeker en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De verzoeker had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning, maar deze was door de staatssecretaris niet in behandeling genomen omdat de leges niet waren betaald. De verzoeker, die in Nederland verblijft sinds 2007, heeft eerder verschillende aanvragen gedaan voor verblijfsvergunningen en uitstel van vertrek, maar deze zijn steeds afgewezen. In oktober 2019 heeft hij bezwaar gemaakt tegen het besluit van de staatssecretaris en verzocht om een voorlopige voorziening om zijn uitzetting te verbieden totdat op het bezwaar was beslist.

Tijdens de zitting op 10 januari 2020 heeft de voorzieningenrechter de zaak behandeld. De verzoeker heeft aangevoerd dat hij in een schrijnende situatie verkeert en dat hij niet in staat is om de leges te betalen. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoeker geen inkomen of vermogen heeft en heeft het verzoek om vrijstelling van het griffierecht toegewezen. De voorzieningenrechter heeft ook overwogen dat de staatssecretaris niet adequaat heeft gehandeld door niet te wijzen op ontbrekende stukken voor het BMA-advies, wat heeft geleid tot de beslissing om het verzoek om een voorlopige voorziening toe te wijzen.

De voorzieningenrechter heeft de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van de verzoeker en het bestreden besluit geschorst tot vier weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid in de behandeling van asielaanvragen en de noodzaak om verzoekers te informeren over ontbrekende informatie die van invloed kan zijn op hun aanvraag.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 19/7716
[persoonsnummer]

uitspraak van de voorzieningenrechter van 20 januari 2020 in de zaak tussen

[verzoeker] ,

geboren op [geboortedatum] 1953, van Nigeriaanse nationaliteit, verzoeker,
(gemachtigde: mr. J. Jager)
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

verweerder,
(gemachtigde: mr. E.H.J.M. de Bonth)

Procesverloop

Bij besluit van 8 oktober 2019 heeft verweerder de aanvraag van verzoeker om verlening van een verblijfsvergunning niet in behandeling genomen. Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Bij brief van 9 oktober 2019 heeft verzoeker verzocht een voorlopige voorziening te treffen die ertoe strekt de uitzetting te verbieden totdat op het bezwaar is beslist. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op de zitting behandeld op 10 januari 2020.
Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Ook was ter zitting aanwezig E. Tackey, tolk Engelse taal.

Overwegingen

Over het griffierecht
1. Verzoeker heeft verzocht om vrijstelling van het griffierecht wegens betalingsonmacht. Dit verzoek is ter zitting toegewezen, omdat is gebleken dat verzoeker geen inkomen of vermogen heeft.
Inleiding
2.1
Verzoeker is geruime tijd in Nederland. Verweerder gaat ervan uit dat verzoeker sinds 2007 bekend is bij de IND. Van 30 oktober 2007 tot 30 oktober 2008 heeft verzoeker een verblijfsvergunning gehad op medische gronden. De aanvraag om verlenging is afgewezen. Op 6 september 2012 heeft verzoeker een aanvraag ingediend om uitstel van vertrek op medische gronden. Deze aanvraag is afgewezen. Dit besluit heeft in beroep standgehouden [1] . Op 21 maart 2017 heeft verzoeker een tweede aanvraag ingediend om uitstel van vertrek. Op die aanvraag heeft verweerder verzoeker een voorlopig uitstel van vertrek verleend tussen 23 maart 2017 en 23 maart 2018. De tweede aanvraag heeft verweerder afgewezen op 31 januari 2018. De procedure daartegen heeft voor verzoeker niet het gewenste resultaat opgeleverd [2] .
2.2
Op 25 april 2019 heeft verzoeker de aanvraag ingediend waar het in deze procedure om gaat. Bij de aanvraag heeft verzoeker meegedeeld deze in te dienen vanwege de schrijnende situatie waarin hij verkeert en heeft hij verzocht om vrijstelling van het legesvereiste.
Het besluit van verweerder
3. Verweerder heeft de aanvraag van eiser niet in behandeling genomen, omdat eiser geen leges heeft betaald en hij niet in aanmerking komt voor vrijstelling van het legesvereiste omdat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij de leges niet kan betalen [3] . Ook komt eiser niet in aanmerking voor vrijstelling, omdat geen sprake is van schrijnende omstandigheden die aanleiding geven tot toepassing van de discretionaire bevoegdheid [4] .
Beoordeling door de voorzieningenrechter
4.1
Het gaat hier om een verzoek om een voorlopige voorziening. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
4.2
Verzoeker voert gemotiveerd aan waarom hij vindt dat verweerder hem had moeten vrijstellen van het legesvereiste op grond van artikel 3.34a, onder j, van het VV. Volgens dat artikel wordt vrijstelling van het legesvereiste verleend als iemand een aanvraag doet voor een verblijfsvergunning ‘verblijf als familie- of gezinslid’ en daarbij een gerechtvaardigd beroep doet op artikel 8 van het EVRM en aantoont niet te kunnen beschikken over middelen om aan de legesverplichting te kunnen voldoen. Verweerder verwijt verzoeker dat er niet is gebleken van enige poging om bijvoorbeeld met behulp van anderen de leges te betalen. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan verweerder verzoeker dit verwijt maken. Verzoeker heeft een sociaal netwerk (vrijwilligerswerk en kerk), maar niet is gebleken dat hij pogingen heeft ondernomen om via dat netwerk de leges te bekostigen.
4.3
Wat het verzoek om vrijstelling van het legesvereiste op grond van artikel 3.34a, onder k, van het VV betreft, heeft verzoeker diverse omstandigheden aangevoerd die maken dat sprake is van een schrijnende situatie. Verzoeker vindt dat een aantal omstandigheden ten onrechte in zijn nadeel zijn uitgelegd en een aantal te beperkt in zijn voordeel. Onder die omstandigheden zijn de ernstige medische problemen die verzoeker heeft. Waar verzoeker met name over valt, is dat er uiteindelijk geen advies is gevraagd bij het BMA [5] . Over de gronden die verzoeker in verband daarmee heeft aangevoerd, overweegt de voorzieningenrechter het volgende.
4.4
Op 11 juli 2019 heeft de beslismedewerker laten weten dat het voornemen bestond om nieuw medisch advies te vragen bij het BMA. De gemachtigde van verzoeker heeft daarvoor medische informatie en de toestemmingsverklaring aan verweerder toegezonden, daarna is advies gevraagd aan het BMA. Op 9 september 2019 liet het BMA aan verweerder weten geen advies te kunnen uitbrengen omdat in het dossier de nota NIA [6] ontbreekt en de informatie van de [cardioloog] niet werd aangetroffen. In het aanvullend bezwaarschrift van verzoeker staat dat er op 11 september 2019 en op 1 oktober 2019 contact is geweest tussen de gemachtigde en de Ketenservice van de IND zonder dat melding is gemaakt van de door het BMA genoemde ontbrekende informatie. Deze door de gemachtigde geschetste gang van zaken is niet tegengesproken door verweerder. Uit de werkinstructie SUA [7] (blz. 11) volgt dat in het geval een behandelaar niet reageert op informatieverzoeken van het BMA, de vreemdeling of zijn gemachtigde hierover wordt geïnformeerd en in de gelegenheid wordt gesteld om binnen twee weken de gevraagde informatie alsnog te verstrekken. Deze mogelijkheid heeft verweerder niet geboden. Dit terwijl in het besluit van verweerder wel staat dat omdat het BMA geen onderzoek heeft kunnen verrichten naar de behandelmogelijkheden in Nigeria, niet is gebleken dat behandeling niet in Nigeria kan plaatsvinden.
5. Gelet op het voorstaande en op het feit dat inmiddels informatie beschikbaar is van de [cardioloog] ziet de voorzieningenrechter aanleiding om het verzoek om een voorlopige voorziening toe te wijzen. Verzoeker kan dan ook hier de uitkomst van zijn bezwaarprocedure afwachten.
6. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.050,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

- wijst het verzoek toe;
- schorst het bestreden besluit tot vier weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar en verbiedt verweerder om verzoeker gedurende die tijd uit Nederland te verwijderen;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 1.050,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R. Hirzalla, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van R.E. Toonen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 januari 2020.
griffier
voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam van 1 juni 2015 AWB 15/996 (niet gepubliceerd).
2.Zie de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam van 28 augustus 2018 AWB 18/3104 (niet gepubliceerd).
3.artikel 3.34a, onder j, van het Voorschrift Vreemdelingen 2000 (VV)
4.artikel 3.34a, onder k, van het VV
5.Bureau Medische Advisering
6.Nota Niet Inhoudelijk Afdoen.
7.Werkinstructie SUA, WI 2018/16 Kenmerk 2411740