ECLI:NL:RBDHA:2020:1597

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 februari 2020
Publicatiedatum
25 februari 2020
Zaaknummer
09/111525-19
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van poging doodslag en bedreiging met vuurwapen, veroordeling voor openlijke geweldpleging en drugshandel

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 24 februari 2020 uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van het medeplegen van een poging tot doodslag en bedreiging met een vuurwapen, alsook openlijke geweldpleging en drugshandel. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 6 mei 2019 in Leiden betrokken was bij een gewelddadig incident waarbij twee slachtoffers, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], werden aangevallen. De verdachte en zijn medeverdachte hebben de slachtoffers geslagen en geschopt, waarbij de verdachte ook een hard voorwerp heeft gebruikt. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte te veroordelen voor de poging tot doodslag en de bedreiging met een vuurwapen, omdat niet kon worden vastgesteld wie de schoten had afgevuurd en of deze gericht waren op de slachtoffers. De rechtbank heeft de verdachte wel schuldig bevonden aan openlijke geweldpleging en het opzettelijk aanwezig hebben van harddrugs, waaronder MDMA, cocaïne en heroïne, en het witwassen van een geldbedrag van € 12.200,38. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, en heeft de inbeslaggenomen voorwerpen verbeurd verklaard. De rechtbank heeft in haar overwegingen ook het beroep op noodweer van de verdachte verworpen, omdat hij de mogelijkheid had om de politie in te schakelen in plaats van zelf geweld te gebruiken.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/111525-19
Datum uitspraak: 24 februari 2020
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
[geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
[adres 1] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 8 augustus 2019 (pro forma), 4 november 2019 (pro forma) en 10 februari 2020 (inhoudelijk).
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. P. de Jonge en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw mr. T.S.S. Overes naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting van 10 februari 2020 - ten laste gelegd dat:
1
hij
tezamen en in vereniging met een ander of anderenop of omstreeks 6 mei 2019 te Leiden ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , althans een of meer perso(o)n(en)
opzettelijk van het leven te beroven, met een vuurwapen een (aantal) kogel(s) heeft afgevuurd op of in de richting van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij
tezamen en in vereniging met een ander of anderenop of omstreeks 6 mei 2019 te Leiden [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door met een vuurwapen een (aantal) kogel(s) af te vuren op of in de richting, althans in de directe nabijheid
en/of te richten op die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , en/of (dreigend) een/het vuurwapen door te ladenvan die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] ;
2
hij op of omstreeks 6 mei 2019 te Leiden met een ander of anderen, op of aan de openbare weg, te weten het Lakenplein, in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , welk geweld bestond uit
- het naar de grond werken/tegen de grond duwen van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of
- het met een vuurwapen, althans een hard en/of zwaar voorwerp, slaan tegen het hoofd, althans het lichaam, van die [slachtoffer 1] en/of
- het (met kracht) slaan/stompen tegen het lichaam van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of
- het (met kracht) schoppen/trappen tegen het lichaam van die [slachtoffer 2] ;
3
hij op of omstreeks 7 mei 2019 te Leiden opzettelijk heeft bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad,
- ongeveer 759,3 gram en/of 50 pillen, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA en/of
- ongeveer 637,6 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of
- ongeveer 73,3 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne,
zijnde MDMA en/of cocaïne en/of heroïne,
(telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
4
hij op of omstreeks 7 mei 2019, te Leiden, althans in Nederland, van een voorwerp (contant geldbedrag ad Eur 12.200,38),
- de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of heeft verhuld en/of heeft verborgen en/of heeft verhuld, wie de rechthebbende op dit voorwerp is/zijn en/of
- dit voorwerp heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen en/of heeft omgezet en/of daarvan gebruik heeft gemaakt,
terwijl hij wist dan wel redelijkerwijs moest vermoeden dat dit voorwerp, onmiddellijk of middellijk,
afkomstig was/waren uit enig (eigen) misdrijf.

3.Vrijspraak en bewijsoverwegingen

3.1
Inleiding
De verdachte (hierna ook te noemen: [verdachte] ) wordt - kort gezegd - verweten dat hij zich op 6 mei 2019 te Leiden schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van een poging tot doodslag van [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1] ) en [slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 2] ), hetgeen subsidiair ten laste is gelegd als het medeplegen van bedreiging met een vuurwapen (feit 1). Voorts wordt [verdachte] verweten dat hij zich, samen met zijn broer [medeverdachte] (hierna: [medeverdachte] ), diezelfde dag te Leiden schuldig heeft gemaakt aan openlijke geweldpleging tegen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] (feit 2). Tot slot wordt [verdachte] verweten dat hij zich op 7 mei 2019 schuldig heeft gemaakt aan het opzettelijk aanwezig hebben van MDMA, cocaïne en heroïne (feit 3) en het witwassen van een geldbedrag van € 12.200,38 (feit 4).
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of [verdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan de hem ten laste gelegde feiten.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft - overeenkomstig zijn op schrift gestelde requisitoir - vrijspraak gevorderd van het onder 1 primair ten laste gelegde medeplegen van een poging tot doodslag. De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde medeplegen van bedreiging met een vuurwapen, de onder 2 ten laste gelegde openlijke geweldpleging, het onder 3 ten laste gelegde aanwezig hebben van harddrugs en tot slot het onder 4 ten laste gelegde witwassen. Op de specifieke standpunten van de officier van justitie zal hierna, voor zover relevant, nader worden ingegaan.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft - overeenkomstig haar pleitnota - vrijspraak bepleit ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde medeplegen van een poging tot doodslag en bedreiging en verzocht [verdachte] te ontslaan van alle rechtsvervolging ten aanzien van de onder 2 ten laste gelegde openlijke geweldpleging. De verdediging heeft zich ten aanzien van feit 3 gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank en heeft ten aanzien van feit 4 primair vrijspraak bepleit, subsidiair dat [verdachte] wordt veroordeeld voor eenvoudig witwassen. Op de specifieke standpunten van de verdediging zal hierna, voor zover relevant, nader worden ingegaan.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging
3.4.1
Feiten 1 en 2 [1]
De rechtbank zal hierna eerst bespreken welke verklaringen en andere bewijsmiddelen uit het dossier en tijdens het onderzoek ter terechtzitting naar voren zijn gekomen over het incident dat heeft plaatsgevonden op 6 mei 2019 op [adres 2] in Leiden. Vervolgens zal de rechtbank de betrouwbaarheid van de verklaringen van de vier betrokkenen ( [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] , [verdachte] en [medeverdachte] ) bespreken. Daarna zal de rechtbank vaststellen wat er die avond is gebeurd, en zal zij beoordelen of sprake is van medeplegen van een poging doodslag of bedreiging (feit 1 primair en subsidiair) en of sprake is van openlijke geweldpleging (feit 2).
3.4.1.1 De bewijsmiddelen
Verklaringen verdachten
[slachtoffer 1] heeft op 9 mei 2019 bij de politie het volgende verklaard. Ik liep op 6 mei 2019 samen met [slachtoffer 2] via [adres 2] te Leiden richting het huis van mijn moeder. Gekomen op [adres 2] zag ik vier jonge mannen op ons af rennen. Ik herkende [verdachte] , [medeverdachte] en [naam 1] . De vierde persoon herkende ik niet. Ik zag dat [verdachte] een vuurwapen in zijn rechterhand vasthield. Hij rende voorop en richtte zijn vuurwapen op mij.
Er ontstond een worsteling tussen [verdachte] en mij. Iedereen ging zich ermee bemoeien, [slachtoffer 2] , [medeverdachte] en de onbekende jongen. Ik zag dat [slachtoffer 2] op de grond lag en geslagen en geschopt werd door [verdachte] , [medeverdachte] en [naam 1] . Het lukte mij om op te staan. Toen ik stond kreeg ik een paar klappen op mijn hoofd met het vuurwapen dat [verdachte] in zijn hand vasthield. Hierdoor heb ik een hoofdwond opgelopen en een snee aan de rechter zijkant van mijn neus. Ook heb ik een paar flinke schaafwonden aan mijn rechterarm opgelopen en heb ik pijn aan mijn ribben. [2]
Ik zag en hoorde dat [verdachte] met het vuurwapen in onze richting schoot. Ik hoorde en zag drie knallen en een beetje rook. Ik zag dat [verdachte] , [medeverdachte] , [naam 1] en de onbekende jongen wegrenden. Ik ben direct samen met [slachtoffer 2] weggerend.
[slachtoffer 2] heeft op 12 mei 2019 bij de politie het volgende verklaard. Ik liep met [slachtoffer 1] naar het huis van mijn moeder toe over [adres 2] . Op [adres 2] hebben vier jongens ons opgewacht. Ik herkende [verdachte] , [medeverdachte] en [naam 1] . De vierde jongen kende ik niet. [verdachte] had een klein handvuurwapen bij zich.
Wij zagen deze vier jongens op ons afkomen en [verdachte] en [slachtoffer 1] begonnen te vechten. Ik ben mij er mee gaan bemoeien, die andere drie kwamen er toen ook bij en toen zijn wij met zijn allen gaan vechten. Toen ze bij elkaar stonden zag ik dat [verdachte] met het vuurwapen op het hoofd van [slachtoffer 1] sloeg en toen begon de worsteling. [3] [verdachte] en mijn broertje vielen op de grond. [4] Ik heb een blauw linker oog, een schaafwond op mijn rechter schouder, een tand door mijn lip en een schaafwond op mijn linker ellenboog. Ook heb ik een schram op mijn gezicht. [5] Het meeste van dit letsel komt door een incident eerder die dag in Katwijk.
Voordat we gingen vechten heeft [verdachte] het wapen doorgeladen door de slede naar achter te halen. Op het einde heeft [verdachte] een beetje gericht op ons geschoten. Ik heb niet gezien dat [verdachte] echt in de richting van mij of [slachtoffer 1] heeft geschoten. Ik hoorde drie schoten. Daarna rende iedereen weg.
[verdachte] heeft op 16 mei 2019 bij de politie het volgende verklaard. Ik ben door een vriend van [medeverdachte] gebeld en die heeft mij gezegd dat [medeverdachte] die avond tussen half acht en half tien met geweld een auto in was getrokken door [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] , [naam 2] en ene [naam 3] . [slachtoffer 1] heeft mij ook gebeld en geld geëist voor mijn broertje. Hij wilde € 20.000,- of zo.
[verdachte] heeft op 11 juli 2019 bij de politie het volgende verklaard. Ik moest met € 20.000,- komen anders zou [slachtoffer 1] mijn broertje [medeverdachte] vermoorden. Ik hoorde [medeverdachte] op de achtergrond schreeuwen dat ik op moest schieten, dat hij mishandeld werd en hij anders dood gemaakt zou worden. Ik hoorde dat [medeverdachte] geslagen werd.
Op [adres 2] zag ik [slachtoffer 1] uit een BMW stappen. Toen ben ik schreeuwend die kant op gerend. [slachtoffer 1] liep op mij af en haalde gelijk uit. Ik ging toen in gevecht met [slachtoffer 1] . Ik zag [slachtoffer 2] uit de auto stappen en [medeverdachte] gelijk er achteraan. [medeverdachte] duwde [slachtoffer 2] en die viel over [naam 2] , [slachtoffer 1] en mij heen. [6] Er viel toen iets en dat bleek een wapen te zijn. Tijdens het stoeien kon ik het wapen pakken. Ik wilde deze herladen, maar dat lukte niet want hij was al geladen. Ik hield het wapen laag en [slachtoffer 1] zag dat en hij sloeg het wapen uit mijn hand.
Ik zag dat mijn broertje weg was gerend. Doordat één van de jongens, [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] of [naam 2] naar het wapen greep, heb ik kans gezien om op te staan en ben ik achter mijn broertje aan gerend. Ik hoorde toen schoten, drie keer denk ik, ik weet niet of er gericht geschoten is of in de lucht. Als het goed is moet er ook een hele patroon zijn, omdat deze eruit is gekomen toen ik het wapen herlaadde.
[medeverdachte] heeft op 16 mei 2019 bij de politie verklaard dat hij op [adres 2] zag dat [verdachte] aan kwam rennen. Hij voelde dat hij bloed op zijn gezicht had. [slachtoffer 2] stapte uit, dat was zijn kans om ook uit te stappen en hard weg te rennen. Dat was aan de linkerzijde van de auto. Daar stond [slachtoffer 1] naast. [slachtoffer 1] probeerde [medeverdachte] nog terug de auto in te duwen, maar dat lukte niet omdat [medeverdachte] hem wegduwde uit angst. [7] [medeverdachte] rende weg richting de brug. Hij heeft geen vuurwapen bij [verdachte] gezien en geen schoten gehoord.
Camerabeelden
Op camerabeelden gemaakt door [getuige 1] heeft de politie onder meer het volgende gezien.
00:04 – Bij de start van het filmpje is te zien dat op de parkeerplaats op twee plekken personen staan of lopen. Op de 1e plek komen 2 personen aangelopen. Ze komen van links aangelopen. De persoon met de strepen op zijn broek heeft een voorwerp, onduidelijk is wat, in zijn handen. De persoon met de strepen op zijn broek beweegt zijn handen bij het voorwerp, alsof hij een wapen doorlaadt. Op dat moment is op de 2e plek een groepje van 5 personen te zien die dicht bij elkaar staan en elkaar aan het duwen en trekken zijn.
00:17 – De personen op de 2e plek staan inmiddels al duwend, trekkend, schoppend en slaand op elkaar en bij elkaar vlak bij de witte auto. [8]
00:54 – Persoon 3 doet zijn handen omhoog en er is 3 keer boven zijn hoofd een lichtflits te zien en tegelijkertijd zijn 3 knallen hoorbaar. Direct daarna bukt persoon 3 en komt hij weer omhoog en blijft hij nog even op dezelfde plek staan. Een aantal personen, vermoedelijk 3 personen, staan op dat moment nog steeds op de 2e plek te duwen en trekken (vechten) met elkaar.
Verder is te zien dat de 3 personen die links stonden, in de richting van de groep op de 2e plek lopen. Persoon 3 loopt ook naar de groep op de 2e plek. De persoon die links achter de auto stond loopt ook naar de groep op de 2e plek. De persoon met de strepen op zijn broek en de tweede persoon gaan ook in de richting van de groep, maar gaan aan de andere kant van de auto staan. Ze blijven staan achter de auto.
01:20 – De twee personen die achter de auto stonden lopen tussen de auto's door naar de groep op de 2e plek.
01:25 – De persoon met de strepen op de broek blijft op afstand van het groepje staan. De andere persoon die eerst achter de auto stond loopt naar de groep. Kort daarop gaat deze persoon tegelijkertijd met de persoon met de strepen op zijn broek weer weg van de groep. Deze persoon loopt tussen de 2e en 3e auto in en lijkt in de stappen in het 3e voertuig. De jongen met de strepen loopt naar rechts, over de achterste weggedeelte van de groep af. De groep blijft dicht bij elkaar staan en dan eindigt de camera.
Getuigen
[getuige 2] heeft verklaard dat hij op 6 mei 2019 omstreeks 21:46 uur verschillende mannenstemmen hoorde schreeuwen. Hij zag een groep van ongeveer 10 personen met elkaar vechten ter hoogte van [adres 2] . Een persoon lag op de grond en werd in elkaar geslagen. [9] Vervolgens zag hij dat een persoon uit de groep een wapen pakte en drie maal in de lucht schoot waarbij hij lichtflitsen van het wapen af zag komen.
[getuigen] hebben verklaard dat een groep van 6 á 7 jongens op het parkeerterrein stonden en ruzie hadden. Zij zagen dat de personen iemand aan het slaan waren. Het leek alsof twee groepen tegen elkaar aan het vechten waren. [10] Zij zagen drie korte flitsen en hoorden drie knallen. Zij zagen dat iemand met zijn hand in de lucht stond, maar konden niet zien of deze persoon iets in zijn handen had.
Sporenonderzoek
Op [adres 2] zijn een wieldopsleutel, drie patronen en drie hulzen aangetroffen. [11]
De aangetroffen wieldopsleutel is vervolgens op verschillende plekken bemonsterd en het onderzoeksmateriaal is onderworpen aan een DNA-onderzoek. Uit de rapportage van het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI) volgt onder meer dat er DNA-profielen zijn aangetroffen van [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] , [verdachte] en [medeverdachte] . [12]
Tapgesprekken
In de fouillering van [slachtoffer 1] werd onder meer een telefoon van het merk Nokia, voorzien van het [IMEI-nummer] , aangetroffen en in beslag genomen. Voornoemd IMEI-nummer bleek overeen te komen met het IMEI-nummer dat - in het kader van onderliggend onderzoek Klooster
-onder de tap is gezet.
De politie heeft op 8 mei 2019 om 10.13 uur een telefoongesprek getapt, waarin onder meer het volgende werd gezegd.
NN1: Heb je gehoord of niet?
NN2: Nee man wat is er gebeurd dan?
NN1: Ik heb zijn broertje meegenomen. Ik heb hem in de kofferbak gedaan.
NN2: Zeg wollah
NN1: Wollah/ik zweer.
(…)
NN2: Ik mocht hem al niet die kleine [medeverdachte] [fonetisch]
NN1: Die kleine heeft hem ook, allemaal hebben ze hem nodig die ' [naam 5] (fonetisch) heeft hem ook gekregen hoor. Die grote [medeverdachte] [fonetisch] heeft hem ook gekregen.
NN2: ik zal hem in ieder geval [niet te verstaan] doen.
NN1: De verraders uu.
NN2: Waar was dat [niet te verstaan; wordt onderbroken]
NN1: Ik kan niet praten over de telefoon je hebt gelezen je weet toch. Straks word ik opgepakt ik heb ze geschoten en zo.
NN2: Ja daarom.
NN1: Daarom kan ik niet zo praten. Ik heb wel de nummer van die vader hiero. Ik heb met hem gebeld
NN2: Je hebt de tele van die kleine.
NN1: Ja ik heb de hele tele ik heb alles van vader van zijn moeder noem maar op. [13]
Later die dag, op 8 mei 2019 om 17.26 uur, heeft de politie nog een telefoongesprek getapt. De andere persoon werd in het gesprek ‘ [naam 4] ’ genoemd. In dit tapgesprek werd onder meer het volgende gezegd:
NN1 vraagt of [naam 4] niets heeft gehoord wat er de afgelopen week is gebeurd.
(…)
[naam 4] hoorde wel politie en politie helikopter diezelfde avond nog.
NN1 zegt dat was eergisteren en dat heeft [naam 4] goed gehoord.
(…)
NN1 zegt dat hij een andere persoon flink heeft aangepakt en dat hij ze heeft meegenomen in de kofferbak.
3.4.1.2 De betrouwbaarheid van de verklaringen van [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] , [verdachte] en [medeverdachte]
De raadsvrouw heeft het verweer gevoerd dat de verklaring van [slachtoffer 1] onbetrouwbaar is en niet voor het bewijs kan worden gebruikt. Zij heeft daartoe aangevoerd dat zijn verklaring op belangrijke onderdelen aantoonbaar onjuist is. De rechtbank overweegt als volgt.
In de zaken tegen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft de rechtbank bewezen verklaard dat zij op 6 mei 2019 [medeverdachte] tegen zijn wil in een auto hebben meegenomen en mishandeld. Een deel van de bewezenverklaarde gedragingen vond plaats op [adres 2] in Leiden, daar waar de ontvoering eindigde. [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] hebben echter beiden verklaard dat zij op 6 mei 2019 op [adres 2] waren omdat zij samen naar hun moeder gingen. Zowel [slachtoffer 1] als [slachtoffer 2] hebben dus niet verklaard wat de werkelijke reden was dat zij op 6 mei 2019 op [adres 2] waren.
[slachtoffer 1] heeft verder verklaard dat hij niet heeft geschoten. In het telefoongesprek op 8 mei 2019 om 10.13 uur is echter gezegd: ‘
Straks wordt ik opgepakt ik heb ze geschoten en zo’. De rechtbank gaat ervan uit dat het [slachtoffer 1] geweest is die dit heeft gezegd. Immers, de twee telefoongesprekken die op 8 mei 2019 verspreid over de dag zijn gevoerd, zijn allebei met de telefoon gevoerd die bij zijn aanhouding is aangetroffen. Dat het iemand anders is geweest die de telefoon van [slachtoffer 1] heeft gebruikt, zoals [slachtoffer 1] bij de politie heeft verklaard, acht de rechtbank niet geloofwaardig. Bovendien zegt de beller dat hij eergisteren iemand heeft meegenomen in een kofferbak. Nu de rechtbank bewezen heeft verklaard dat [slachtoffer 1] twee dagen ervoor [medeverdachte] in een auto heeft ontvoerd, gaat de rechtbank ervan uit dat het [slachtoffer 1] zelf is geweest die deze telefoongesprekken op 8 mei 2019 heeft gevoerd.
Nu [slachtoffer 1] niet wist dat deze telefoongesprekken werden afgeluisterd, hecht de rechtbank in beginsel meer waarde aan wat [slachtoffer 1] in die telefoongesprekken heeft gezegd, dan aan de verklaringen die hij tegenover de politie heeft afgelegd.
Verder is op de camerabeelden te zien dat een persoon zijn handen omhoog doet, boven zijn hoofd zijn drie lichtflitsen te zien en tegelijkertijd zijn drie knallen hoorbaar. De op het plein aanwezige personen blijven vervolgens allemaal nog enige tijd, volgens de camerabeelden ten minste nog een halve minuut, bij elkaar in de buurt en gaan door met elkaar duwen en trekken en lopen rustig naar een andere plek op [adres 2] . [verdachte] heeft echter verklaard dat [medeverdachte] was weggerend en dat hij er achteraan is gerend na de drie schoten. [slachtoffer 1] heeft verklaard dat [verdachte] , [medeverdachte] en [naam 1] zijn weggerend en dat hijzelf direct samen met [slachtoffer 2] is weggerend nadat er was geschoten. [slachtoffer 2] heeft verklaard dat iedereen wegrende nadat hij de schoten had gehoord. [medeverdachte] heeft verklaard dat hij geen schoten heeft gehoord en dat hij is weggerend zodra hij uit de auto kon komen.
De rechtbank concludeert op grond van het voorgaande dat alle vier de betrokkenen ( [verdachte] , [medeverdachte] , [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] ) op onderdelen onjuist dan wel onvolledig verklaren, zowel over hun eigen rol als over die van de anderen. Zij geven geen van allen volledige openheid van zaken, en de rechtbank vermoedt dan ook dat er (nog) meer speelt dan hetgeen uit hun verklaringen naar voren komt. Voorts merkt de rechtbank op dat zij in hun verklaringen veelvuldig verwijzen naar elkaars verklaringen en naar ‘het dossier’. Daaruit leidt de rechtbank af dat zij hun verklaringen in ieder geval deels hebben afgestemd op elkaars verklaringen en op het overige bewijs. De rechtbank zal dan ook uiterst behoedzaam omgaan met de verklaringen van [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] , [verdachte] en [medeverdachte] , en deze voor zover mogelijk alleen voor het bewijs gebruiken indien zij (voldoende) steun vinden in andere, bij voorkeur objectieve, bewijsmiddelen.
3.4.1.3 Het oordeel van de rechtbank
Met inachtneming van hetgeen de rechtbank heeft overwogen over de betrouwbaarheid van de verklaringen van de vier betrokkenen, stelt de rechtbank op grond van de onder 3.4.1.1 aangehaalde bewijsmiddelen het volgende vast.
[slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] hebben [medeverdachte] op 6 mei 2019 tegen zijn wil in een auto meegenomen en hem mishandeld. [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zijn vervolgens met [medeverdachte] naar [adres 2] in Leiden gereden. Ook [verdachte] is met in ieder geval één andere persoon naar [adres 1] gekomen.
Uit de camerabeelden en de getuigenverklaringen blijkt dat daar rond 21.45 uur een gevecht is ontstaan waarbij meerdere personen elkaar over en weer hebben geduwd, geslagen en geschopt. Uit de verklaringen van [verdachte] , [medeverdachte] , [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] leidt de rechtbank af dat zij in ieder geval bij dat gevecht betrokken waren, en dat zij alle vier geweld hebben gebruikt. Uit deze verklaringen in combinatie met het letsel dat bij [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] is aangetroffen, leidt de rechtbank voorts af dat [slachtoffer 1] naar de grond is gewerkt en dat zowel [slachtoffer 1] als [slachtoffer 2] zijn geslagen en geschopt.
Daarnaast leidt de rechtbank uit de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] af dat [verdachte] [slachtoffer 1] met een hard voorwerp op het hoofd heeft geslagen. Of dat met een vuurwapen was, zoals [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] hebben verklaard, of met de wieldopsleutel, waarop onder meer DNA van [slachtoffer 1] en [verdachte] is aangetroffen, kan in het midden blijven, nu de verklaringen er in de kern op neerkomen dat [verdachte] [slachtoffer 1] met een hard voorwerp op het hoofd heeft geslagen, en de geconstateerde hoofdwond van [slachtoffer 1] daar ook bij past.
Uit de camerabeelden en de getuigenverklaringen blijkt dat op enig moment (op de beelden op 00:54 seconden) één van de bij het gevecht betrokken personen zijn handen boven zijn hoofd houdt en drie schoten in de lucht afvuurt. Wie deze persoon was, kan de rechtbank op grond van de camerabeelden en de getuigenverklaringen echter niet vaststellen. De vier direct betrokkenen verklaren hierover wisselend en de verklaring van [slachtoffer 1] , die [verdachte] aanwijst als schutter, wordt door zijn eigen telefoongesprek tegengesproken. Kortom, op grond van de thans voor handen zijnde stukken in het dossier is de rechtbank van oordeel dat met onvoldoende zekerheid vastgesteld kan worden dat [verdachte] de persoon is geweest die drie keer in de lucht heeft geschoten.
Tot slot leidt de rechtbank uit de verklaringen van [verdachte] , [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] af dat [verdachte] op enig moment een wapen in zijn handen heeft vastgehouden en dat wapen heeft doorgeladen. Dat wapen was toen kennelijk al geladen, want na het doorladen is de patroon ongebruikt uit het wapen op de grond gevallen. De rechtbank ziet hiervoor bevestiging in het feit dat de politie op [adres 2] niet verschoten patronen heeft aangetroffen. De verdachten spreken elkaar echter tegen als het gaat over het moment van doorladen. De rechtbank kan daarom niet vaststellen of [verdachte] het wapen in de directe nabijheid van [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft doorgeladen en of zij daar op dat moment ook daadwerkelijk van op de hoogte waren waardoor zij de redelijke vrees konden bekomen.
Conclusie
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat [verdachte] dient te worden vrijgesproken van het onder 1 primair ten laste gelegde medeplegen van een poging tot doodslag, omdat de rechtbank niet heeft kunnen vaststellen wie de schoten heeft afgevuurd, en de schoten bovendien in de lucht zijn afgevuurd.
Met betrekking tot de onder 1 subsidiair ten laste gelegde medeplegen van bedreiging heeft de rechtbank weliswaar vastgesteld dat [verdachte] op enig moment een vuurwapen in zijn handen heeft gehad en dat vuurwapen heeft doorgeladen, maar de rechtbank heeft niet kunnen vaststellen of [verdachte] het wapen in de directe nabijheid van [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft doorgeladen en of [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] daar op dat moment ook daadwerkelijk van op de hoogte waren. De rechtbank zal [verdachte] daarom eveneens hiervan vrijspreken.
Voorts is de rechtbank, gelet op alle voornoemde feiten en omstandigheden in hun onderlinge samenhang bezien, van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat [verdachte] en [medeverdachte] tezamen en in vereniging op de openbare weg geweld hebben gebruikt tegen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , waarbij [verdachte] [slachtoffer 1] naar de grond heeft gewerkt, hem met een hard voorwerp tegen het hoofd heeft geslagen, en hem heeft geslagen en geschopt.
3.4.2
Feit 3
Aangezien de verdachte het onder 3 ten laste gelegde feit heeft bekend, hij nadien niet anders heeft verklaard en de raadsman van de verdachte geen vrijspraak heeft bepleit van dit feit, volstaat de rechtbank met een opsomming van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering.
De rechtbank acht het ten laste gelegde feit 3 wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 10 februari 2020;
- het proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagneming, p. 401-402;
- geschriften, te weten rapporten van het Nederlands Forensisch Instituut van 5 en 6 juni 2019, p. 505-526.
3.4.3
Feit 4
3.4.3.1 De bewijsmiddelen
Op 7 mei 2019 is de politie naar binnen gegaan in een woning aan [adres 3] te Leiden. [14] In de woning was [verdachte] aanwezig. De politie heeft daar het volgende aangetroffen en in beslag genomen:
- diverse attributen die worden gebruikt voor de handel in verdovende middelen, zoals verpakkingsmaterialen, weegschalen en diverse SIM-kaarten en telefoons;
- een contant geldbedrag van € 12.200,38;
- harddrugs, te weten 594,7 gram cocaïne, 67,8 gram heroïne en 739 gram MDMA. [15]
[verdachte] heeft ter terechtzitting verklaard dat een deel van het aangetroffen geld, een paar duizend euro, casinowinsten betrof en dat het restant een relatie had met de in de woning aangetroffen drugs. [16]
3.4.3.2 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat [verdachte] zijn verklaring over het casino op geen enkele wijze heeft onderbouwd. Die onderbouwing acht de rechtbank overigens ook niet van doorslaggevend belang, omdat [verdachte] zelf heeft verklaard dat het restantbedrag aan de aangetroffen drug te relateren is. Daardoor is het hele contante geldbedrag door vermenging aan te merken als van enig misdrijf afkomstig. Daarbij bevat het dossier voldoende aanwijzingen, zoals alleen al de hoeveelheid drugs en het feit dat [verdachte] de drugs aan het verwerken was tot bolletjes, dat het geldbedrag uit enig eigen misdrijf is verkregen.
Conclusie
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen is de rechtbank van oordeel dat het totale geldbedrag van € 12.200,38 uit het eigen misdrijf van de verdachte afkomstig is. De rechtbank acht niet bewezen dat dit geldbedrag (gedeeltelijk) afkomstig is uit een misdrijf van een ander en zal de verdachte in zoverre vrijspreken.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten aanzien van de verdachte bewezen dat:
2
hij op 6 mei 2019 te Leiden met een ander of anderen, op de openbare weg, te weten [adres 2] , openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , welk geweld bestond uit
- het naar de grond werken van die [slachtoffer 1] en
- het met een hard voorwerp slaan tegen het hoofd van die [slachtoffer 1] en
- het slaan/stompen tegen het lichaam van die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en
- het schoppen/trappen tegen het lichaam van die [slachtoffer 2] ;
3
hij op 7 mei 2019 te Leiden opzettelijk heeft verwerkt en opzettelijk aanwezig heeft gehad,
- ongeveer 739 gram MDMAen
- ongeveer 594,7 gram cocaïne en
- ongeveer 67,8 gram heroïne ,
zijnde MDMA en cocaïne en heroïne, telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
4
hij op 7 mei 2019 te Leiden een voorwerp,
te weten eencontant geldbedrag ad Eur 12.200,38, voorhanden heeft gehad terwijl hij wist dat dit voorwerp, onmiddellijk of middellijk, afkomstig was uit enig eigen misdrijf.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

4.1
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat, indien de rechtbank komt tot een bewezenverklaring van feit 1 en/of 2, [verdachte] dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging omdat hij heeft gehandeld uit noodweer. De raadsvrouw heeft gesteld dat [verdachte] zijn broer en zichzelf mocht verdedigen tegen de ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding door [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] die bestond uit de ontvoering en mishandeling van [medeverdachte] en het (dreigen met) geweld tegen [verdachte] .
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat geen geslaagd beroep kan worden gedaan op noodweer, omdat sprake is van
culpa in causa. Het handelen van [verdachte] was enkel en alleen gericht op eigenrichting.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Noodweer
De voorwaarden voor de aanvaarding van een beroep op noodweer zijn volgens artikel 41, eerste lid, Wetboek van Strafrecht dat het begane feit was geboden door de noodzakelijke verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, waaronder onder omstandigheden mede is begrepen een onmiddellijk dreigend gevaar voor zo een aanranding.
De rechtbank is van oordeel dat de ontvoering en mishandeling van [medeverdachte] kan worden gekwalificeerd als een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van een andermans lijf, waartegen [verdachte] zich in beginsel mocht verdedigen. De ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van [medeverdachte] was bij [verdachte] bekend op het moment dat hij door [slachtoffer 1] werd gebeld en die aanranding duurde voort tot het moment dat [medeverdachte] volledig vrij en in veiligheid was.
De officier van justitie heeft gesteld dat [verdachte] zichzelf willens en wetens in de situatie heeft gebracht waarin hij geweld heeft gebruikt, zodat hem geen beroep op noodweer toekomt.
De rechtbank stelt vast dat op het moment dat [verdachte] naar [adres 2] ging de ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van [medeverdachte] lijf reeds was begonnen en nog voortduurde. Dat was voor [verdachte] immers al begonnen op het moment dat hij door [slachtoffer 1] werd gebeld en bekend werd met de situatie. De aanranding duurde vervolgens voort tot het moment dat [medeverdachte] volledig vrij en in veiligheid was. Het leerstuk van de culpa in causa gaat uit van een andere situatie namelijk dat er nog geen ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding is, maar dat de verdachte de aanval uitlokt door provocatie van het latere slachtoffer en hij aldus uit is op een confrontatie, of wanneer hij willens en wetens de confrontatie met het slachtoffer opzoekt en een gewelddadige reactie van het slachtoffer uitlokt. Die situatie is hier dan ook niet aan de orde.
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of de door [verdachte] gekozen verdediging noodzakelijk was, dan wel of [verdachte] zich aan de aanranding had kunnen en moeten onttrekken. De verdediging die [verdachte] heeft gekozen, bestond eruit dat hij, nadat hij via de telefoon had gehoord dat [medeverdachte] in een auto was meegenomen door [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , is gaan informeren waar [medeverdachte] werd vastgehouden. Nadat hij dat had ontdekt is hij naar [adres 2] gegaan en is daar de confrontatie aangegaan. Op het moment dat [verdachte] van de ontvoering op de hoogte raakte, had hij echter een reële en redelijke mogelijkheid om een confrontatie met [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] uit de weg te gaan. Hij had op dat moment immers voldoende tijd en gelegenheid om de politie te bellen, zodat die een einde kon maken aan de ontvoering. Datzelfde geldt nogmaals voor het moment dat hij de locatie van [medeverdachte] had achterhaald. De enige reden die [verdachte] heeft gegeven waarom hij niet de politie heeft gebeld, is dat hij geen vertrouwen heeft in de politie. Dat is naar het oordeel van de rechtbank echter geen legitieme reden om het aangaan van de confrontatie met geweld als enige optie aan te merken. Dit leidt ertoe dat van [verdachte] niet alleen kon maar ook mocht worden gevergd dat hij de politie zou bellen. De door [verdachte] gekozen verdediging, namelijk zelf naar [adres 2] gaan om [medeverdachte] te bevrijden, was met andere woorden niet noodzakelijk.
Dat [verdachte] , aangekomen op [adres 2] , zag dat [medeverdachte] nog steeds werd vastgehouden door [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , brengt nog niet mee dat hem op dat moment (opnieuw) een beroep zou toekomen op noodweer. [verdachte] had eerder anders kunnen en moeten handelen, zodat hem later geen beroep op noodweer meer toekomt.
De rechtbank verwerpt daarom het beroep op noodweer.
Conclusie
Gelet op het vorenstaande komt de rechtbank tot het oordeel dat het bewezenverklaarde volgens de wet strafbaar is, omdat er ook overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 34 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit, indien de rechtbank het tenlastegelegde bewezen verklaart en het bewezenverklaarde en de verdachte strafbaar acht, dat met een gevangenisstraf voor de duur van het voorarrest kan worden volstaan, eventueel met een werkstraf en een voorwaardelijke straf.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De ernst van de feiten
De verdachte heeft zich samen met een ander of anderen schuldig gemaakt aan een ernstige vorm van mishandeling op een openbaar [adres 2] in Leiden. De slachtoffers hadden het broertje van de verdachte ontvoerd, vermoedelijk vanwege een drugsruzie tussen de verdachte en de slachtoffers. Een van de slachtoffers had de verdachte gebeld en hem ingelicht over de ontvoering van zij broertje. Verdachte en zijn mededader(s) hebben vervolgens het recht in eigen hand genomen. De slachtoffers zijn tijdens de vechtpartij geslagen en geschopt tegen het hoofd en het lichaam. De verdachte heeft samen met zijn mededader(s) met hun handelen een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers. Daarnaast heeft dit angst en een gevoel van onveiligheid met zich gebracht. Niet alleen voor de slachtoffers, maar ook voor de ongewilde getuigen van de vechtpartij.
Hoewel de rechtbank wel heeft vastgesteld dat het broertje van de verdachte daadwerkelijk tegen zijn wil was meegenomen door de slachtoffers, had op de weg van de verdachte gelegen om daarvan (eerder) aangifte te doen en niet om eerst samen met zijn mededader(s) de confrontatie te zoeken. Dat de verdachte en zijn mededaders gekozen hebben voor eigenrichting is in strijd met de fundamentele beginselen van een rechtstaat. Daartegen dient streng te worden opgetreden.
Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van cocaïne, heroïne en MDMA. De verspreiding van en handel in deze drugs gaat gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, getuige ook de openlijke geweldpleging. Bovendien leveren deze drugs een gevaar op voor de volksgezondheid. Verdachte heeft zich van deze negatieve effecten niets aangetrokken en heeft zich enkel laten leiden door zijn eigen gewin. Dit alles rekent de rechtbank de verdachte zwaar aan.
Tot slot heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan witwassen. Door witwassen wordt de integriteit van het financiële en economische verkeer aangetast en het draagt bij aan de instandhouding van criminaliteit. Witwassen dekt namelijk onderliggende strafbare feiten af en realiseert de mogelijkheid van geldelijke beloning voor die strafbare feiten. De verdachte heeft daaraan een bijdrage geleverd door een bedrag van € 12.200,38 voor handen te hebben dat uit eigen misdrijf afkomstig was.
De persoon van de verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van de verdachte van 6 november 2019 waaruit volgt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor het plegen van (soortgelijke) geweldsfeiten en opiumdelicten. Voorts heeft de rechtbank kennisgenomen van het reclasseringsrapport van het Leger des Heils van 15 oktober 2019, het voortgangsverslag van 7 februari 2020 van Fivoor en de door de verdediging overgelegde stukken, te weten Rapportage van Stichting BalansZorgBegeleiding van 6 februari 2020 en een brief van Visie-R d.d. 7 januari 2020.
De straf
De aard en ernst van de door de verdachte gepleegde strafbare feiten, rechtvaardigen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank spreekt de verdachte vrij van feit 1 en komt daardoor tot een andere bewezenverklaring dan de officier van justitie. Hierdoor zal zij aan de verdachte een lagere gevangenisstraf opleggen dan geëist. Verder heeft de rechtbank voor wat betreft de bewezenverklaarde feiten aansluiting gezocht bij de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) en bij de strafmaat die in soortgelijke gevallen pleegt te worden opgelegd. Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat voor het bewezen verklaarde oplegging van een gevangenisstraf van twaalf maanden passend en geboden is. Wel bestaat aanleiding om een groot deel van de straf, zijnde zes maanden, in voorwaardelijke vorm op te leggen. Dit om de verdachte er langere tijd van te doordringen dat hij zich anders dient te gaan gedragen, alsmede dat hij de nu ingeslagen weg kan voortzetten met behulp van de reclassering. De tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht zal op de gevangenisstraf in mindering worden gebracht.

7.De inbeslaggenomen voorwerpen

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich niet uitgelaten over de inbeslaggenomen voorwerpen.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich eveneens niet uitgelaten over de inbeslaggenomen voorwerpen.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen (beslaglijst, die als bijlage aan dit vonnis is gehecht) onder 1 tot en met 12 genummerde voorwerpen, verbeurdverklaren. Deze voorwerp zijn voor verbeurdverklaring vatbaar, aangezien deze voorwerpen aan de verdachte toebehoren en met betrekking tot deze voorwerpen het onder 4 bewezenverklaarde feit is begaan.
Bij de vaststelling van deze bijkomende straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de draagkracht van verdachte.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen (bijkomende) straffen zijn gegrond op de artikelen:
- 14 a, 14b, 14c, 33, 33a, 57, 141, 420bis.1 van het Wetboek van Strafrecht;
- 2 en 10 van de Opiumwet en de daarbij behorende lijst I;
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij rechtens golden dan wel gelden.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de onder 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 2:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen;
ten aanzien van feit 3:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod;
ten aanzien van feit 4:
eenvoudig witwassen;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
12 (twaalf) maanden;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte en de eventuele tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van die straf, groot
6 (zes) maanden, niet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van de hierbij op twee jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
en onder de bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde:
- zich gedurende de proeftijd meldt bij Fivoor, Witte Singel 8 te Leiden op door de reclassering te bepalen tijdstippen, zo frequent en zolang deze de reclassering dat noodzakelijk acht;
geeft opdracht aan Reclassering Nederland Fivoor tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarde en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen;
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte;
verklaart verbeurd de op de beslaglijst onder 1 tot en met 12 genummerde voorwerpen, te weten:
1. 8080 EUR;
2. 186,16 EUR;
3. 58,90 EUR;
4. 67,45 EUR;
5. 75,2 EUR;
6. 72,75 EUR;
7. 52,67 EUR;
8. 755 EUR;
9. 700 EUR;
10. 2140 EUR;
11. 0,9 EUR;
12. 11,35 EUR.
Dit vonnis is gewezen door
mr. N.F.H. van Eijk, voorzitter,
mr. M.S. Neervoort, rechter,
mr. R. Wieringa, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. J.A. Lockhorst, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 24 februari 2020.
Bijlage: beslaglijst

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal in het onderzoek Klooster, van de politie eenheid Den Haag, districtsrecherche Leiden-Bollenstreek, met bijlagen (doorgenummerd p. 1 t/m 732).
2.Proces-verbaal van verhoor verdachte [slachtoffer 1] op 9 mei 2019, p. 183; proces-verbaal van bevindingen, p. 311; proces-verbaal van bevindingen p. 313, met fotobijlagen p. 314-317.
3.Proces-verbaal van verhoor aangever [slachtoffer 2] op 12 mei 2019, p. 320.
4.Proces-verbaal van verhoor aangever [slachtoffer 2] op 12 mei 2019, p. 323.
5.Proces-verbaal van verhoor aangever [slachtoffer 2] op 12 mei 2019, p. 324.
6.Proces-verbaal van verhoor [verdachte] op 11 juli 2019, p. 159.
7.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte] op 16 mei 2019, p. 64.
8.Proces-verbaal van bevindingen, p. 342-355, met fotobijlage p. 346.
9.Proces-verbaal van verhoor [getuige 2] , p. 287.
10.Proces-verbaal van bevindingen, p. 290.
11.Proces-verbaal forensisch onderzoek plaats delict ( [adres 2] Leiden), p. 635-636.
12.Een geschrift, te weten een rapport van het NFI d.d. 20 augustus 2019, zaaknummer 2019.07.17.071 (aanvraag 001 en 002), p. 363-366, met bijlage p. 367-373 en een geschrift, te weten een rapport van het NFI d.d. 10 oktober 2019, zaaknummer 2019.07.17.071 (aanvraag 004), p. 374-376, met bijlage p. 377.
13.Een geschrift, te weten een overzicht van alle tapgesprekken, p. 335.
14.Proces-verbaal van binnentreden in woning, p. 397.
15.Proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagneming, p. 401-402 en geschriften, te weten rapporten van het Nederlands Forensisch Instituut van 5 en 6 juni 2019, p. 505-526.
16.De verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 10 februari 2020.