ECLI:NL:RBDHA:2020:1596

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 februari 2020
Publicatiedatum
25 februari 2020
Zaaknummer
09/817180-19
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van wederrechtelijke vrijheidsberoving en poging tot zware mishandeling

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 24 februari 2020 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van wederrechtelijke vrijheidsberoving en poging tot zware mishandeling. De feiten vonden plaats op 6 mei 2019 te Leiden, waar de verdachte samen met zijn mededader(s) de aangever, [slachtoffer], heeft ontvoerd en mishandeld. De rechtbank heeft de verklaringen van de aangever met grote terughoudendheid beoordeeld en deze enkel voor het bewijs gebruikt voor zover deze steun vinden in andere bewijsmiddelen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn mededader de aangever met een auto klem hebben gereden, hem met een hamer en een ijzeren pijp op het hoofd hebben geslagen, en hem met een oplaadkabel hebben vastgebonden. De rechtbank heeft de betrokkenheid van de verdachte bij de feiten bewezen verklaard op basis van de verklaringen van de aangever, de medeverdachte en het aangetroffen bewijs, waaronder tapgesprekken en forensisch bewijs. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, en heeft een schadevergoeding toegewezen aan de benadeelde partij.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/817180-19
Datum uitspraak: 24 februari 2020
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [PI naam]

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 3 december 2019 (pro forma) en 10 februari 2020 (inhoudelijk).
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. P. de Jonge en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman mr. M.G. van Wijk naar voren hebben gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 06 mei 2019 te Leiden, tezamen en in vereniging, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden, door die [slachtoffer] :
- met een auto klem te rijden en/of (vervolgens)
- met een hamer en/of een ijzeren pijp, althans (een) hard(e) en of scherp(e) voorwerp(en) (meermalen) op het hoofd en/of in het gezicht te slaan en/of (vervolgens)
- ( met een oplaadkabel) de handen van die [slachtoffer] vast te binden en/of
- te sommeren op de achterbank van de auto te gaan zitten en/of
- te dwingen op de achterbank van de auto te blijven zitten en/of (daarbij)
die [slachtoffer] meermalen (met een hamer) te slaan/stompen, terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) die [slachtoffer] gedurende lange, althans enige, tijd die [slachtoffer] in die auto heeft/hebben meegenomen/vastgehouden;
2
hij op of omstreeks 06 mei 2019 te Leiden tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, die [slachtoffer] (meermalen) met een hamer en/of een ijzeren pijp, althans (een) hard(e) en/of scherp(e) voorwerp(en) op het hoofd en/of in het gezicht heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Inleiding
De verdachte (hierna: [verdachte] ) wordt onder feit 1 - kort gezegd - verweten dat hij zich, samen met zijn broer [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1] ), op 6 mei 2019 schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de wederrechtelijke vrijheidsberoving van [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ). Onder feit 2 wordt [verdachte] verweten dat hij zich op diezelfde dag schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van een poging tot zware mishandeling van [slachtoffer] .
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of [verdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan de hem ten laste gelegde feiten.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft - overeenkomstig zijn op schrift gestelde requisitoir - gevorderd dat de aan de verdachte ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden verklaard.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft - overeenkomstig zijn pleitnota - integrale vrijspraak bepleit. Hiertoe heeft de raadsman aangevoerd dat de verklaring van [slachtoffer] zodanig onbetrouwbaar is gebleken, dat deze niet voor het bewijs kan worden gebruikt. Voorts heeft de raadsman betoogd dat het dossier geen steunbewijs bevat voor de verklaring van [slachtoffer] .
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging
3.4.1
Algemene overweging
De verdediging heeft bepleit dat de verklaring van [slachtoffer] niet voor het bewijs kan worden gebruikt.
De rechtbank overweegt allereerst dat - het gehele dossier in ogenschouw genomen - geen van de direct betrokken personen (te weten [verdachte] , [medeverdachte 1] , [slachtoffer] en [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2] volledige openheid van zaken heeft gegeven en zij allen weg lijken te blijven van de aanleiding voor de diverse incidenten die op 6 mei 2019 hebben plaatsgevonden. De rechtbank vermoedt dan ook dat er (nog) meer speelt dan hetgeen uit hun verklaringen naar voren komt.
De rechtbank stelt vast dat [slachtoffer] niet geheel consistent is geweest in hetgeen hij gedurende het onderzoek op diverse momenten heeft verklaard. Nu hij op onderdelen meermalen anders of meer heeft verklaard, dient terughoudend en behoedzaam met zijn verklaring te worden omgegaan. De rechtbank is van oordeel dat zijn verklaring echter niet als geheel onbetrouwbaar moet worden bestempeld, omdat deze in de kern ongewijzigd is gebleven. De rechtbank zal zijn verklaring daarom op hoofdlijnen volgen en deze enkel voor het bewijs gebruiken, voor zover deze (voldoende) steun vindt in andere, bij voorkeur objectieve, bewijsmiddelen.
Voorts merkt de rechtbank op dat [medeverdachte 2] pas op 11 juli 2019 - na inzage in het dossier - uitvoeriger heeft willen verklaren over de wederrechtelijke vrijheidsberoving van [slachtoffer] en de confrontatie die daarop volgde. Niet kan worden vastgesteld of de verklaring die hij op dat moment heeft afgelegd, gebaseerd is op de inhoud van het dossier of is afgestemd op de verklaringen van [slachtoffer] . De rechtbank zal daarom aansluiting zoeken bij hetgeen [medeverdachte 2] heeft verklaard op 16 mei 2019, toen de hem opgelegde beperkingen nog van kracht waren en hij nog geen gelegenheid had gehad tot bestudering van het dossier of overleg met [medeverdachte 2] .
3.4.2
De bewijsmiddelen [1]
Verklaring [medeverdachte 2]
heeft op 10 mei 2019 verklaard dat hij onder andere door [medeverdachte 1] en [verdachte] is ontvoerd en mishandeld, waarbij hij met een hamer en een ijzeren pijp met een puntig ding geslagen werd. [slachtoffer] heeft voorts verklaard dat hij met de kabel van zijn telefoonoplader werd vastgebonden en dat zijn telefoon is afgepakt. [2]
In een tweede verklaring, afgelegd bij de politie op 16 mei 2019, heeft [slachtoffer] verklaard dat hij op 6 mei 2019 rond 21.20 uur op [adres] te Leiden werd klemgereden door een Skoda Fabia. [verdachte] en [medeverdachte 1] stapten uit de Skoda en gaven hem de opdracht achter in de auto te gaan zitten. Ik zag dat [verdachte] een hamer vasthield en dat [medeverdachte 1] een soort stok met
punt vasthield. [verdachte] gaf mij een klap. Daarna zag ik dat [medeverdachte 1] mij met de stok ook op mijn neus sloeg. Ik zag dat [medeverdachte 1] mijn portier open deed en mij op mijn hoofd en gezicht meerdere klappen gaf. De auto waar [slachtoffer] op dat moment in reed betrof een Ford Fiesta met kenteken [kenteken] . Hij heeft voorts verklaard dat hij onderweg door [verdachte] werd geslagen. [verdachte] en [medeverdachte 1] schreeuwden voortdurend en gaven hem de opdracht [medeverdachte 2] te bellen. Met de Ford zijn zij uiteindelijk naar [adres 2] te Leiden gereden, alwaar deze met de neus naar het water toe werd geparkeerd. [medeverdachte 1] heeft vervolgens met de telefoon van [slachtoffer] , een iPhone XR, [medeverdachte 2] opgebeld. [slachtoffer] heeft verklaard dat zijn telefoon is achter gebleven en dat hij niet weet waar deze nu is. Tijdens het verhoor zijn een aantal op [adres 2] aangetroffen goederen, zoals een kabel en een wieldopsleutel, aan [slachtoffer] getoond en door hem herkend. De wieldopsleutel was volgens hem de ijzeren staaf die [medeverdachte 1] vasthield. [3]
Verklaring [medeverdachte 2]
heeft op 16 mei 2019 verklaard dat hij werd gebeld door een vriend van [slachtoffer] , die hem vertelde dat [slachtoffer] die avond (de rechtbank begrijpt: 6 mei 2019) tussen 19:30 en 21:30 uur op [adres] door [medeverdachte 1] en [verdachte] met grof geweld in de auto werd getrokken en vervolgens door hen werd meegenomen. [medeverdachte 2] heeft voorts verklaard dat hij die avond met de telefoon van [slachtoffer] werd gebeld door [medeverdachte 1] . [medeverdachte 1] heeft hem gedurende dit gesprek bedreigd en wilde geld hebben voor [slachtoffer] . [4]
Letsel
De politie heeft [slachtoffer] diezelfde avond, omstreeks 22.55 uur, op de spoedeisende hulp van [bedrijf] aangehouden. De verbalisant heeft gerelateerd dat [slachtoffer] behoorlijk aangezichtsletsel had. Beide wangen waren gezwollen en blauw van kleur en hij had rode, bloeddoorlopen ogen. Voorts had hij een drietal hechtpleisters op zijn neus, waar bloed onder vandaan kwam. Boven op zijn hoofd had hij een wond in de vorm van een winkelhaak. [5]
Uit de letselbeschrijving van de forensisch arts [bedrijf 2] volgt dat de arts van de spoedeisende hulp een drietal verwondingen aan het hoofd van [slachtoffer] heeft geconstateerd. Volgens de forensisch arts betroffen dit verwondingen passend bij het door de politie opgegeven geweld, te weten het krijgen van klappen en/of trappen. [6]
Aangetroffen goederen [adres 2]
De Forensische Opsporing heeft op 7 mei 2019 omstreeks 01:00 uur [adres 2] onderzocht. Hierbij werd onder meer een Ford Fiesta met kenteken [kenteken] aangetroffen, welke tegen een boom aan met de neus in de richting van de gracht stond. Bij de achterzijde van voornoemd voertuig werd een wieldopsleutel aangetroffen en in het water een hamer. Voorts werd een witte kabel, gelijkend op een oplaadkabel van een Apple apparaat, aangetroffen. Op de foto die door de Forensische Opsporing van voornoemde kabel is gemaakt, is te zien dat er in deze kabel een knoop zit. [7]
De aangetroffen wieldopsleutel is vervolgens op verschillende plekken bemonsterd en het onderzoeksmateriaal is onderworpen aan een DNA-onderzoek. Uit de rapportage van het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI) volgt onder meer dat er DNA-profielen zijn aangetroffen van [medeverdachte 1] , [verdachte] en [slachtoffer] . [8]
Tapgesprekken
In de fouillering van [medeverdachte 1] werd onder meer een telefoon van het merk Nokia, voorzien van het [IMEI] , aangetroffen en in beslag genomen. [9] Voornoemd [IMEI] bleek overeen te komen met het [IMEI] dat - in het kader van onderliggend onderzoek [onderzoek] de tap is gezet. [10]
De politie heeft op 8 mei 2019 om 10.13 uur een telefoongesprek getapt, waarin onder meer het volgende werd gezegd. [11]
NN1: Heb je gehoord of niet?
NN2: Nee man wat is er gebeurd dan?
NN1: Ik heb zijn broertje meegenomen. Ik heb hem in de kofferbak gedaan.
NN2: Zeg wollah
NN1: Wollah/ik zweer.
(…)
NN2: Ik mocht hem al niet die kleine [slachtoffer] [fonetisch]
NN1: Die kleine heeft hem ook, allemaal hebben ze hem nodig die ' [naam 3] ' [fonetisch] heeft hem ook gekregen hoor. Die grote [naam] [fonetisch] heeft hem ook gekregen.
NN2: Ik zal hem in ieder geval [niet te verstaan] doen.
NN1: De verraders uu.
(…)
NN1: Daarom kan ik niet zo praten. Ik heb wel de nummer van die vader hiero. Ik heb met hem gebeld.
NN2: Je hebt de tele van die kleine.
NN1: Ja ik heb de hele tele ik heb alles van vader van zijn moeder noem maar op
NN2: Hij is echt ene kanker verrader
NN1: Ja weet ik het. ik heb met hem gepraat. Ik heb het tegen hem gezegd ik zei je bent een verrader, terwijl de politie (insecten) naast hem. Je weet toch. Maar ik heb hem aangepakt. Politie (insecten) zaten naast hem. Hij dacht ik wist het niet. Ik zei meneer [naam] u weet toch dat uw zoon [medeverdachte 2] hard drug verkoopt? Toen was ie stil.
(…)
NN1: Die jonger die reed uuh in de auto van zijn vader. Wij hebben hem meegenomen in de koffer in die auto van zijn vader. Je hebt toch gelezen die niet die [auto merk] een andere. Je hebt gelezen een auto tegen de boom aan?
NN2: Ja was hij dat?
NN1: Die is van zijn vader.
(…)
NN1: Ik heb de hele waggie (auto) meegenomen a neef!
(…)
NN1: Hij ligt in ziekenhuis a neef
NN2: Lekker voor hem hij kijkt altijd stoer
NN1: Ik denk, hij heeft gebroken neus en zo. In ieder geval hij is helemaal onpan [fonetisch]. Zijn gezicht is helemaal weg.
Later die dag, op 8 mei 2019 om 17.26 uur, heeft de politie nog een telefoongesprek getapt. De andere persoon werd in het gesprek ‘ [naam 2] ’ genoemd. In dit tapgesprek werd onder meer het volgende gezegd. [12]
NN1 vraagt of [naam 2] niets heeft gehoord wat er de afgelopen week is gebeurd.
(…)
[naam 2] hoorde wel politie en politie helikopter diezelfde avond nog.
NN1 zegt dat was eergisteren en dat heeft [naam 2] goed gehoord.
(…)
NN1 zegt dat hij een andere persoon flink heeft aangepakt en dat hij ze heeft meegenomen in de kofferbak.
iPhone [slachtoffer]
[naam] , de vader van [slachtoffer] , heeft op 5 juli 2019 verklaard dat hij op 6 mei 2019 om 22.29 uur gebeld werd vanaf de telefoon van [slachtoffer] . [naam] heeft verklaard dat hij een man aan de telefoon kreeg, die zei dat hij [slachtoffer] zijn gezicht kapot had geslagen. De man zei hem dat [slachtoffer] in het ziekenhuis lag en dat zijn auto, de Ford Fiesta, in beslag genomen was. [naam] heeft voorts verklaard dat hij om 23.50 uur wederom werd gebeld door dezelfde man, ditmaal vanaf een anoniem nummer. [naam] heeft de man gevraagd de telefoon van [slachtoffer] te brengen, waarop de man zei dat hij deze was kwijtgeraakt. [13]
3.4.3
Het oordeel van de rechtbank
Met inachtneming van hetgeen de rechtbank heeft overwogen ten aanzien van de verklaring van [slachtoffer] , stelt de rechtbank op grond van vorenstaande bewijsmiddelen het volgende vast. De kernverklaring van [slachtoffer] wordt op essentiële punten ondersteund door bewijsmiddelen in het dossier. De rechtbank overweegt hiertoe dat de lezing van [slachtoffer] met betrekking tot de ontvoering in belangrijke mate wordt ondersteund door hetgeen uit de tapgesprekken naar voren komt. Daarin wordt gesproken over ‘
Ik heb zijn broertje meegenomen. Ik heb hem in de kofferbak gedaan.’. [slachtoffer] is het broertje van [medeverdachte 2] met wie de broertjes [verdachte] kennelijk een ruzie hebben. Dat [slachtoffer] volgens zijn eigen verklaring niet in de kofferbak is meegenomen, maar op de achterbank leidt niet tot een ander oordeel, omdat in dat tapgesprek in de kerngenomen wordt verklaard dat ze hem hebben meegenomen. Daarnaast vindt de lezing van [slachtoffer] steun in de verklaring van [medeverdachte 2] en het aantreffen van de Ford Fiesta op [adres 2] . Dat de telefoon van [slachtoffer] daadwerkelijk is weggenomen gedurende dit incident en vervolgens is gebruikt, vindt ook bevestiging in genoemde tapgesprekken. Daarin wordt immers gesproken over “
Je hebt de tele van die kleine.” en ”
Ja ik heb de hele tele ik heb alles van vader van zijn moeder noem maar op”. De rechtbank begrijpt hieruit dat met ‘
tele’ telefoon wordt bedoeld en dat met ‘
die kleine’ [slachtoffer] wordt bedoeld, omdat hij het jongere broertje van [medeverdachte 2] is.
Voorts vindt het wegnemen van de telefoon ook weer steun in de verklaringen van [medeverdachte 2] [naam] , die beiden verklaren dat zij zijn gebeld door een ander dan [slachtoffer] met zijn telefoon. Dat [naam] is gebeld blijkt voorts uit het tapgesprek. De beller zegt daar “
Ik zei meneer [naam] u weet toch dat uw zoon [medeverdachte 2] hard drug verkoopt? Toen was ie stil.“ De rechtbank overweegt verder dat de ten laste gelegde geweldshandelingen steun vinden in het letsel van [slachtoffer] , de verklaring van zijn vader en de tapgesprekken waarin wordt gemeld dat er geweld is gebruikt. Tot slot zijn op [adres 2] de oplaadkabel en de gereedschappen aangetroffen waarover [slachtoffer] over spreekt met bovendien met op de wieldopsleutel het DNA van [verdachte] , [medeverdachte 1] en [slachtoffer] .
De rechtbank gaat ervan uit dat het [medeverdachte 1] is geweest die voornoemde telefoongesprekken heeft gevoerd. Immers, de twee telefoongesprekken die op 8 mei 2019 verspreid over de dag zijn gevoerd, zijn allebei met de telefoon gevoerd die bij zijn aanhouding bij hem is aangetroffen. Dat het iemand anders geweest zou zijn die de telefoon van [medeverdachte 1] heeft gebruikt, zoals [medeverdachte 1] bij de politie heeft verklaard, acht de rechtbank niet aannemelijk. De enkele verklaring dat hij het niet was en iedereen zijn telefoon gebruikt acht de rechtbank daarvoor onvoldoende.
Medeplegen
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen bewezen kan worden verklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
Uit voornoemde bewijsmiddelen volgt naar het oordeel van de rechtbank dat het [verdachte] en [medeverdachte 1] zijn geweest die [slachtoffer] in de Ford Fiesta hebben meegenomen en met hem naar [adres 2] zijn gereden, waar de wederrechtelijke vrijheidsberoving op enig moment ten einde is gekomen. Dat zij die bewuste avond samen op [adres 2] aanwezig waren, hebben zij bovendien ook zelf verklaard. Voorts leidt de rechtbank uit het voorgaande af dat zowel [verdachte] als [medeverdachte 1] geweld hebben gebruikt tegen [slachtoffer] , zodat er sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen [verdachte] en [medeverdachte 1] in de gezamenlijke uitvoering van de wederrechtelijke vrijheidsberoving.
Poging tot zware mishandeling
De rechtbank acht op basis van deze bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat [slachtoffer] met een hamer en/of ijzeren pijp, maar in ieder geval met een hard voorwerp op het hoofd is geslagen. De verklaring van [slachtoffer] wordt op dit punt ondersteund door het aangetroffen letsel. De rechtbank is van oordeel dat uit de bewijsmiddelen valt af te leiden dat er sprake is geweest van een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel. Het is immers een feit van algemene bekendheid dat het slaan met een hard voorwerp op het hoofd dergelijk letsel kan veroorzaken. Door die handelingen toch te verrichten hebben zij de kans ook bewust aanvaard.
Conclusie
De rechtbank is op grond van voornoemde bewijsmiddelen - in onderling verband en samenhang bezien - van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat [verdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de wederrechtelijke vrijheidsberoving en de poging tot zware mishandeling van [slachtoffer] . Omdat de ten laste gelegde geweldshandelingen onderdeel uitmaakt van de wederrechtelijke vrijheidsberoving is hier sprake van eendaadse samenloop van deze feiten.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten aanzien van de verdachte bewezen dat:
1
hij op 6 mei 2019 te Leiden, tezamen en in vereniging, opzettelijk [slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd
heeftgehouden, door die [slachtoffer] :
- met een auto klem te rijden en vervolgens
- met een hamer en een ijzeren pijp meermalen op het hoofd te slaan en
- met een oplaadkabel de handen van die [slachtoffer] vast te binden en
- te sommeren op de achterbank van de auto te gaan zitten en
- te dwingen op de achterbank van de auto te blijven zitten en daarbij
die [slachtoffer] meermalen te slaan, terwijl hij, verdachte, en zijn mededader die [slachtoffer] gedurende enige tijd in die auto hebben vastgehouden;
2
hij op 6 mei 2019 te Leiden tezamen en in vereniging met een of meer anderen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, die [slachtoffer] meermalen met een hamer en een ijzeren pijp op het hoofd heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee jaar en vier maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht rekening te houden met het gegeven dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten, waarbij hij heeft opgemerkt dat wederspannigheid niet tot een geweldsdelict dient te worden gerekend. Voorts heeft de raadsman benadrukt dat men ten onrechte geneigd is te denken dat er op wederrechtelijke vrijheidsberoving een hogere maximale gevangenisstraf is gesteld dan thans het geval is en dat het letsel bij het slachtoffer in onderhavige zaak meevalt. De raadsman heeft verzocht aan de verdachte een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, waarbij het onvoorwaardelijke gedeelte de duur van zes maanden niet te boven gaat.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De ernst van de feiten
Het slachtoffer is door de verdachte en zijn mededaders klemgereden met de auto van een mededader en tegen zijn wil meegenomen in zijn eigen auto. Daarbij schuwden de verdachte en zijn mededader geen geweld. Zij hebben het slachtoffer meermalen geslagen met harde voorwerpen, zoals een wieldopsleutel en een hamer. Het slachtoffer heeft hierdoor letsel opgelopen aan zijn hoofd en gezicht. In de auto zijn de handen van het slachtoffer vastgebonden met een oplaadkabel en is zijn telefoon afgepakt. Dit alles zou gebeurd zijn vanwege een vermoedelijke drugsruzie tussen de broer van het slachtoffer en de daders. Die broer is ook gebeld door een mededader en er heeft uiteindelijk tussen hen een confrontatie plaatsgevonden. De verdachte heeft samen met zijn mededaders met hun handelen een ernstige inbreuk gemaakt op de persoonlijke vrijheid van het slachtoffer. Verder brengen dit soort feiten angst en onzekerheid met zich mee. Een poging zware mishandeling veroorzaakt niet alleen pijn en leed bij het slachtoffer, maar levert ook een inbreuk op de lichamelijke integriteit op. Dit alles rekent de rechtbank de verdachte zwaar aan.
De persoon van de verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van de verdachte van 10 januari 2020, waaruit volgt dat de verdachte in 2016 is veroordeeld voor een geweldsdelict, te weten wederspannigheid. Verder is de verdachte niet eerder veroordeeld voor het plegen van geweldsfeiten zoals nu ten laste gelegd. Voorts heeft de rechtbank kennisgenomen van het reclasseringsrapport van [bedrijf 3] van 6 september 2019.
De straf
De aard en ernst van de door de verdachte gepleegde strafbare feiten, rechtvaardigen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Ten aanzien van de hoogte van de straf zoekt de rechtbank aansluiting bij straffen die in soortgelijke gevallen worden opgelegd en komt daardoor tot een iets lagere gevangenisstraf dan de officier van justitie heeft geëist. Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat voor het bewezenverklaarde oplegging van een gevangenisstraf van vierentwintig maanden passend en geboden is. De tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht zal op de gevangenisstraf in mindering worden gebracht.

7.De vordering van de benadeelde partij

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 8.196,--. De vordering strekt tot de vergoeding van € 696,-- aan materiële schade en € 7.500,-- aan immateriële schade.
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van de materiële schade verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in zijn vordering, nu de verdachte niet wordt verweten dat hij een telefoon heeft weggenomen en er derhalve geen sprake is van rechtstreekse schade. Bovendien wordt er door de benadeelde partij gesteld dat er sprake zou zijn van een nagenoeg nieuwe telefoon, hetgeen niet het geval is. Het abonnement is immers in december 2018 afgesloten. Een telefoon verliest waarde op het moment dat deze in gebruik wordt genomen, aldus de raadsman.
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade heeft de raadsman verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering, omdat het vonnis waar ter onderbouwing naar is verwezen, ziet op een zaak waarin de vordering niet is betwist door de verdediging. Die uitspraak kan gelet daarop niet als ijkpunt dienen voor het vaststellen van de omvang van de immateriële schade in deze zaak. De raadsman heeft voorts aangevoerd dat de psychische schade niet voldoende is onderbouwd. Deze schade wordt dan ook betwist.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de vordering, voor zover deze betrekking heeft op de materiële schade, voldoende is onderbouwd door de benadeelde partij. Uit het onderzoek ter terechtzitting is vast komen te staan dat de benadeelde partij door het kwijtraken van zijn telefoon rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van de bewezenverklaarde feiten. Dat het wegnemen van de telefoon niet als diefstal ten laste is gelegd, doet hier naar het oordeel van de rechtbank niet aan af. De rechtbank overweegt voorts dat van afschrijving thans nog geen sprake is, gelet op de recente aankoopdatum van de telefoon.
Ter zake van de gevorderde immateriële schade zal de rechtbank een onderscheid maken tussen de schade als gevolg van fysiek letsel en de schade ontstaan door de psychische gevolgen van de bewezenverklaarde feiten.
De rechtbank is van oordeel dat het voldoende aannemelijk is geworden dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden als bedoeld in art. 6:106 lid 1 sub b BW, door het fysieke letsel dat hij heeft opgelopen ten gevolge van de bewezenverklaarde feiten. De rechtbank zal op grond daarvan een bedrag van € 500,-- jegens de benadeelde partij toewijzen.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering verklaren. Nu uit het dossier naar voren komt dat er meer lijkt te spelen dan betrokkenen willen doen voorkomen, kan de rechtbank de hoogte van de (verdere) immateriële schade onvoldoende vaststellen. Voor de beoordeling van deze schadepost is aldus nader onderzoek nodig, hetgeen een onevenredige belasting van het strafproces zou opleveren. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal daarom de vordering toewijzen tot een bedrag van € 1.196,--.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 6 mei 2019, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Nu de verdachte de strafbare feiten ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met een mededader heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Hetzelfde geldt voor de toegewezen proceskosten. Daarbij geldt dat de verdachte, indien en voor zover de mededader de benadeelde partij betaalt, in zoverre jegens de benadeelde partij van deze betalingsverplichting is bevrijd.
De schadevergoedingsmaatregel
Aangezien de verdachte voor de bewezenverklaarde strafbare feiten zal worden veroordeeld en hij jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door dit feit is toegebracht, zal de rechtbank aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 1.196,--, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 6 mei 2019 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van [slachtoffer] .

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen:
- 36f, 45, 47, 55, 282 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij rechtens golden dan wel gelden.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1 en 2:
eendaadse samenloop van:
medeplegen van opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden;
en
medeplegen van poging tot zware mishandeling;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
24 (vierentwintig) maanden;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] ;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] toe en veroordeelt de verdachte hoofdelijk om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen een bedrag van € 1.196,--, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 6 mei 2019 tot aan de dag waarop deze vordering is betaald.
bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding en dat de benadeelde partij dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de verdachte tevens hoofdelijk in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
legt aan de verdachte hoofdelijk op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij [slachtoffer] , van een bedrag van € 1.196,--, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 6 mei 2019 tot aan de dag waarop dit bedrag is betaald;
bepaalt dat, als de verdachte niet het volledige bedrag betaalt en/of niet het volledige bedrag op hem kan worden verhaald, gijzeling zal worden toegepast voor de duur van 23 dagen;
het toepassen van gijzeling ontslaat de verdachte niet van zijn betalingsverplichting aan de Staat;
bepaalt dat als de mededader de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald en/of de betalingsverplichting aan de Staat deels of geheel heeft voldaan, de verdachte niet meer verplicht is om dat deel te betalen of te voldoen;
bepaalt dat als de verdachte de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel te betalen aan de Staat en dat als de verdachte het toegewezen bedrag deels of geheel aan de Staat heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel aan de benadeelde partij te betalen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. N.F.H. van Eijk, voorzitter,
mr. M.S. Neervoort, rechter,
mr. R. Wieringa, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. J.A. Lockhorst, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 24 februari 2020.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal van [onderzoek] , van de politie eenheid Den Haag, districtsrecherche Leiden-Bollenstreek, met bijlagen (doorgenummerd p. 1 t/m 732).
2.Proces-verbaal van verhoor [slachtoffer] bij de rechter-commissaris d.d. 10 mei 2019, p. 59-60.
3.Proces-verbaal van verhoor [slachtoffer] , p. 61-71, met bijlage, p. 72-78.
4.Proces-verbaal van verhoor [medeverdachte 2] , p. 144-155.
5.Proces-verbaal van aanhouding [slachtoffer] , p. 38-40.
6.Een geschrift, te weten een letselbeschrijving opgesteld door [naam arts] , forensisch arts, d.d. 25 juni 2019, p. 593.
7.Proces-verbaal forensisch onderzoek plaats delict [adres 2] , p. 632-638, met bijlage, p. 660.
8.Een geschrift, te weten een rapport van het NFI d.d. 20 augustus 2019, zaaknummer 2019.07.17.071 (aanvraag 001 en 002), p. 363-366, met bijlage p. 367-373 en een geschrift, te weten een rapport van het NFI d.d. 10 oktober 2019, zaaknummer 2019.07.17.071 (aanvraag 004), p. 374-376, met bijlage p. 377.
9.Proces-verbaal van aanhouding [medeverdachte 1] , p. 300-301; proces-verbaal van bevindingen, p. 303.
10.Proces-verbaal van bevindingen, p. 333.
11.Een geschrift, te weten een overzicht van alle tapgesprekken, p. 335-336.
12.Een geschrift, te weten een overzicht van alle tapgesprekken, p. 338.
13.Proces-verbaal van bevindingen, p. 596-597.