3.4.1Algemene overweging
De verdediging heeft bepleit dat de verklaring van [slachtoffer] niet voor het bewijs kan worden gebruikt.
De rechtbank overweegt allereerst dat - het gehele dossier in ogenschouw genomen - geen van de direct betrokken personen (te weten [verdachte] , [medeverdachte 1] , [slachtoffer] en [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2] volledige openheid van zaken heeft gegeven en zij allen weg lijken te blijven van de aanleiding voor de diverse incidenten die op 6 mei 2019 hebben plaatsgevonden. De rechtbank vermoedt dan ook dat er (nog) meer speelt dan hetgeen uit hun verklaringen naar voren komt.
De rechtbank stelt vast dat [slachtoffer] niet geheel consistent is geweest in hetgeen hij gedurende het onderzoek op diverse momenten heeft verklaard. Nu hij op onderdelen meermalen anders of meer heeft verklaard, dient terughoudend en behoedzaam met zijn verklaring te worden omgegaan. De rechtbank is van oordeel dat zijn verklaring echter niet als geheel onbetrouwbaar moet worden bestempeld, omdat deze in de kern ongewijzigd is gebleven. De rechtbank zal zijn verklaring daarom op hoofdlijnen volgen en deze enkel voor het bewijs gebruiken, voor zover deze (voldoende) steun vindt in andere, bij voorkeur objectieve, bewijsmiddelen.
Voorts merkt de rechtbank op dat [medeverdachte 2] pas op 11 juli 2019 - na inzage in het dossier - uitvoeriger heeft willen verklaren over de wederrechtelijke vrijheidsberoving van [slachtoffer] en de confrontatie die daarop volgde. Niet kan worden vastgesteld of de verklaring die hij op dat moment heeft afgelegd, gebaseerd is op de inhoud van het dossier of is afgestemd op de verklaringen van [slachtoffer] . De rechtbank zal daarom aansluiting zoeken bij hetgeen [medeverdachte 2] heeft verklaard op 16 mei 2019, toen de hem opgelegde beperkingen nog van kracht waren en hij nog geen gelegenheid had gehad tot bestudering van het dossier of overleg met [medeverdachte 2] .
3.4.2De bewijsmiddelen
Verklaring [medeverdachte 2]
heeft op 10 mei 2019 verklaard dat hij onder andere door [medeverdachte 1] en [verdachte] is ontvoerd en mishandeld, waarbij hij met een hamer en een ijzeren pijp met een puntig ding geslagen werd. [slachtoffer] heeft voorts verklaard dat hij met de kabel van zijn telefoonoplader werd vastgebonden en dat zijn telefoon is afgepakt.
In een tweede verklaring, afgelegd bij de politie op 16 mei 2019, heeft [slachtoffer] verklaard dat hij op 6 mei 2019 rond 21.20 uur op [adres] te Leiden werd klemgereden door een Skoda Fabia. [verdachte] en [medeverdachte 1] stapten uit de Skoda en gaven hem de opdracht achter in de auto te gaan zitten. Ik zag dat [verdachte] een hamer vasthield en dat [medeverdachte 1] een soort stok met
punt vasthield. [verdachte] gaf mij een klap. Daarna zag ik dat [medeverdachte 1] mij met de stok ook op mijn neus sloeg. Ik zag dat [medeverdachte 1] mijn portier open deed en mij op mijn hoofd en gezicht meerdere klappen gaf. De auto waar [slachtoffer] op dat moment in reed betrof een Ford Fiesta met kenteken [kenteken] . Hij heeft voorts verklaard dat hij onderweg door [verdachte] werd geslagen. [verdachte] en [medeverdachte 1] schreeuwden voortdurend en gaven hem de opdracht [medeverdachte 2] te bellen. Met de Ford zijn zij uiteindelijk naar [adres 2] te Leiden gereden, alwaar deze met de neus naar het water toe werd geparkeerd. [medeverdachte 1] heeft vervolgens met de telefoon van [slachtoffer] , een iPhone XR, [medeverdachte 2] opgebeld. [slachtoffer] heeft verklaard dat zijn telefoon is achter gebleven en dat hij niet weet waar deze nu is. Tijdens het verhoor zijn een aantal op [adres 2] aangetroffen goederen, zoals een kabel en een wieldopsleutel, aan [slachtoffer] getoond en door hem herkend. De wieldopsleutel was volgens hem de ijzeren staaf die [medeverdachte 1] vasthield.
Verklaring [medeverdachte 2]
heeft op 16 mei 2019 verklaard dat hij werd gebeld door een vriend van [slachtoffer] , die hem vertelde dat [slachtoffer] die avond (de rechtbank begrijpt: 6 mei 2019) tussen 19:30 en 21:30 uur op [adres] door [medeverdachte 1] en [verdachte] met grof geweld in de auto werd getrokken en vervolgens door hen werd meegenomen. [medeverdachte 2] heeft voorts verklaard dat hij die avond met de telefoon van [slachtoffer] werd gebeld door [medeverdachte 1] . [medeverdachte 1] heeft hem gedurende dit gesprek bedreigd en wilde geld hebben voor [slachtoffer] .
Letsel
De politie heeft [slachtoffer] diezelfde avond, omstreeks 22.55 uur, op de spoedeisende hulp van [bedrijf] aangehouden. De verbalisant heeft gerelateerd dat [slachtoffer] behoorlijk aangezichtsletsel had. Beide wangen waren gezwollen en blauw van kleur en hij had rode, bloeddoorlopen ogen. Voorts had hij een drietal hechtpleisters op zijn neus, waar bloed onder vandaan kwam. Boven op zijn hoofd had hij een wond in de vorm van een winkelhaak.
Uit de letselbeschrijving van de forensisch arts [bedrijf 2] volgt dat de arts van de spoedeisende hulp een drietal verwondingen aan het hoofd van [slachtoffer] heeft geconstateerd. Volgens de forensisch arts betroffen dit verwondingen passend bij het door de politie opgegeven geweld, te weten het krijgen van klappen en/of trappen.
Aangetroffen goederen [adres 2]
De Forensische Opsporing heeft op 7 mei 2019 omstreeks 01:00 uur [adres 2] onderzocht. Hierbij werd onder meer een Ford Fiesta met kenteken [kenteken] aangetroffen, welke tegen een boom aan met de neus in de richting van de gracht stond. Bij de achterzijde van voornoemd voertuig werd een wieldopsleutel aangetroffen en in het water een hamer. Voorts werd een witte kabel, gelijkend op een oplaadkabel van een Apple apparaat, aangetroffen. Op de foto die door de Forensische Opsporing van voornoemde kabel is gemaakt, is te zien dat er in deze kabel een knoop zit.
De aangetroffen wieldopsleutel is vervolgens op verschillende plekken bemonsterd en het onderzoeksmateriaal is onderworpen aan een DNA-onderzoek. Uit de rapportage van het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI) volgt onder meer dat er DNA-profielen zijn aangetroffen van [medeverdachte 1] , [verdachte] en [slachtoffer] .
Tapgesprekken
In de fouillering van [medeverdachte 1] werd onder meer een telefoon van het merk Nokia, voorzien van het [IMEI] , aangetroffen en in beslag genomen.Voornoemd [IMEI] bleek overeen te komen met het [IMEI] dat - in het kader van onderliggend onderzoek [onderzoek] de tap is gezet.
De politie heeft op 8 mei 2019 om 10.13 uur een telefoongesprek getapt, waarin onder meer het volgende werd gezegd.
NN1: Heb je gehoord of niet?
NN2: Nee man wat is er gebeurd dan?
NN1: Ik heb zijn broertje meegenomen. Ik heb hem in de kofferbak gedaan.
NN2: Zeg wollah
NN1: Wollah/ik zweer.
(…)
NN2: Ik mocht hem al niet die kleine [slachtoffer] [fonetisch]
NN1: Die kleine heeft hem ook, allemaal hebben ze hem nodig die ' [naam 3] ' [fonetisch] heeft hem ook gekregen hoor. Die grote [naam] [fonetisch] heeft hem ook gekregen.
NN2: Ik zal hem in ieder geval [niet te verstaan] doen.
NN1: De verraders uu.
(…)
NN1: Daarom kan ik niet zo praten. Ik heb wel de nummer van die vader hiero. Ik heb met hem gebeld.
NN2: Je hebt de tele van die kleine.
NN1: Ja ik heb de hele tele ik heb alles van vader van zijn moeder noem maar op
NN2: Hij is echt ene kanker verrader
NN1: Ja weet ik het. ik heb met hem gepraat. Ik heb het tegen hem gezegd ik zei je bent een verrader, terwijl de politie (insecten) naast hem. Je weet toch. Maar ik heb hem aangepakt. Politie (insecten) zaten naast hem. Hij dacht ik wist het niet. Ik zei meneer [naam] u weet toch dat uw zoon [medeverdachte 2] hard drug verkoopt? Toen was ie stil.
(…)
NN1: Die jonger die reed uuh in de auto van zijn vader. Wij hebben hem meegenomen in de koffer in die auto van zijn vader. Je hebt toch gelezen die niet die [auto merk] een andere. Je hebt gelezen een auto tegen de boom aan?
NN2: Ja was hij dat?
NN1: Die is van zijn vader.
(…)
NN1: Ik heb de hele waggie (auto) meegenomen a neef!
(…)
NN1: Hij ligt in ziekenhuis a neef
NN2: Lekker voor hem hij kijkt altijd stoer
NN1: Ik denk, hij heeft gebroken neus en zo. In ieder geval hij is helemaal onpan [fonetisch]. Zijn gezicht is helemaal weg.
Later die dag, op 8 mei 2019 om 17.26 uur, heeft de politie nog een telefoongesprek getapt. De andere persoon werd in het gesprek ‘ [naam 2] ’ genoemd. In dit tapgesprek werd onder meer het volgende gezegd.
NN1 vraagt of [naam 2] niets heeft gehoord wat er de afgelopen week is gebeurd.
(…)
[naam 2] hoorde wel politie en politie helikopter diezelfde avond nog.
NN1 zegt dat was eergisteren en dat heeft [naam 2] goed gehoord.
(…)
NN1 zegt dat hij een andere persoon flink heeft aangepakt en dat hij ze heeft meegenomen in de kofferbak.
iPhone [slachtoffer]
[naam] , de vader van [slachtoffer] , heeft op 5 juli 2019 verklaard dat hij op 6 mei 2019 om 22.29 uur gebeld werd vanaf de telefoon van [slachtoffer] . [naam] heeft verklaard dat hij een man aan de telefoon kreeg, die zei dat hij [slachtoffer] zijn gezicht kapot had geslagen. De man zei hem dat [slachtoffer] in het ziekenhuis lag en dat zijn auto, de Ford Fiesta, in beslag genomen was. [naam] heeft voorts verklaard dat hij om 23.50 uur wederom werd gebeld door dezelfde man, ditmaal vanaf een anoniem nummer. [naam] heeft de man gevraagd de telefoon van [slachtoffer] te brengen, waarop de man zei dat hij deze was kwijtgeraakt.
3.4.3Het oordeel van de rechtbank
Met inachtneming van hetgeen de rechtbank heeft overwogen ten aanzien van de verklaring van [slachtoffer] , stelt de rechtbank op grond van vorenstaande bewijsmiddelen het volgende vast. De kernverklaring van [slachtoffer] wordt op essentiële punten ondersteund door bewijsmiddelen in het dossier. De rechtbank overweegt hiertoe dat de lezing van [slachtoffer] met betrekking tot de ontvoering in belangrijke mate wordt ondersteund door hetgeen uit de tapgesprekken naar voren komt. Daarin wordt gesproken over ‘
Ik heb zijn broertje meegenomen. Ik heb hem in de kofferbak gedaan.’. [slachtoffer] is het broertje van [medeverdachte 2] met wie de broertjes [verdachte] kennelijk een ruzie hebben. Dat [slachtoffer] volgens zijn eigen verklaring niet in de kofferbak is meegenomen, maar op de achterbank leidt niet tot een ander oordeel, omdat in dat tapgesprek in de kerngenomen wordt verklaard dat ze hem hebben meegenomen. Daarnaast vindt de lezing van [slachtoffer] steun in de verklaring van [medeverdachte 2] en het aantreffen van de Ford Fiesta op [adres 2] . Dat de telefoon van [slachtoffer] daadwerkelijk is weggenomen gedurende dit incident en vervolgens is gebruikt, vindt ook bevestiging in genoemde tapgesprekken. Daarin wordt immers gesproken over “
Je hebt de tele van die kleine.” en ”
Ja ik heb de hele tele ik heb alles van vader van zijn moeder noem maar op”. De rechtbank begrijpt hieruit dat met ‘
tele’ telefoon wordt bedoeld en dat met ‘
die kleine’ [slachtoffer] wordt bedoeld, omdat hij het jongere broertje van [medeverdachte 2] is.
Voorts vindt het wegnemen van de telefoon ook weer steun in de verklaringen van [medeverdachte 2] [naam] , die beiden verklaren dat zij zijn gebeld door een ander dan [slachtoffer] met zijn telefoon. Dat [naam] is gebeld blijkt voorts uit het tapgesprek. De beller zegt daar “
Ik zei meneer [naam] u weet toch dat uw zoon [medeverdachte 2] hard drug verkoopt? Toen was ie stil.“ De rechtbank overweegt verder dat de ten laste gelegde geweldshandelingen steun vinden in het letsel van [slachtoffer] , de verklaring van zijn vader en de tapgesprekken waarin wordt gemeld dat er geweld is gebruikt. Tot slot zijn op [adres 2] de oplaadkabel en de gereedschappen aangetroffen waarover [slachtoffer] over spreekt met bovendien met op de wieldopsleutel het DNA van [verdachte] , [medeverdachte 1] en [slachtoffer] .
De rechtbank gaat ervan uit dat het [medeverdachte 1] is geweest die voornoemde telefoongesprekken heeft gevoerd. Immers, de twee telefoongesprekken die op 8 mei 2019 verspreid over de dag zijn gevoerd, zijn allebei met de telefoon gevoerd die bij zijn aanhouding bij hem is aangetroffen. Dat het iemand anders geweest zou zijn die de telefoon van [medeverdachte 1] heeft gebruikt, zoals [medeverdachte 1] bij de politie heeft verklaard, acht de rechtbank niet aannemelijk. De enkele verklaring dat hij het niet was en iedereen zijn telefoon gebruikt acht de rechtbank daarvoor onvoldoende.
Medeplegen
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen bewezen kan worden verklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
Uit voornoemde bewijsmiddelen volgt naar het oordeel van de rechtbank dat het [verdachte] en [medeverdachte 1] zijn geweest die [slachtoffer] in de Ford Fiesta hebben meegenomen en met hem naar [adres 2] zijn gereden, waar de wederrechtelijke vrijheidsberoving op enig moment ten einde is gekomen. Dat zij die bewuste avond samen op [adres 2] aanwezig waren, hebben zij bovendien ook zelf verklaard. Voorts leidt de rechtbank uit het voorgaande af dat zowel [verdachte] als [medeverdachte 1] geweld hebben gebruikt tegen [slachtoffer] , zodat er sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen [verdachte] en [medeverdachte 1] in de gezamenlijke uitvoering van de wederrechtelijke vrijheidsberoving.
Poging tot zware mishandeling
De rechtbank acht op basis van deze bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat [slachtoffer] met een hamer en/of ijzeren pijp, maar in ieder geval met een hard voorwerp op het hoofd is geslagen. De verklaring van [slachtoffer] wordt op dit punt ondersteund door het aangetroffen letsel. De rechtbank is van oordeel dat uit de bewijsmiddelen valt af te leiden dat er sprake is geweest van een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel. Het is immers een feit van algemene bekendheid dat het slaan met een hard voorwerp op het hoofd dergelijk letsel kan veroorzaken. Door die handelingen toch te verrichten hebben zij de kans ook bewust aanvaard.
Conclusie
De rechtbank is op grond van voornoemde bewijsmiddelen - in onderling verband en samenhang bezien - van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat [verdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de wederrechtelijke vrijheidsberoving en de poging tot zware mishandeling van [slachtoffer] . Omdat de ten laste gelegde geweldshandelingen onderdeel uitmaakt van de wederrechtelijke vrijheidsberoving is hier sprake van eendaadse samenloop van deze feiten.