ECLI:NL:RBDHA:2020:1593

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 februari 2020
Publicatiedatum
24 februari 2020
Zaaknummer
AWB - 20 _ 227
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening bij weigering urgentieverklaring voor huisvesting

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 24 februari 2020 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening van een verzoekster die een urgentieverklaring had aangevraagd. De verzoekster, die samen met haar man en drie minderjarige kinderen in een woning verblijft, heeft bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van haar aanvraag door het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de aanvraag is afgewezen omdat deze niet voldoet aan de vereisten van de Huisvestingsverordening gemeente Den Haag 2019. De verzoekster woont in een onderkomen dat formeel geen zelfstandige woonruimte is en heeft niet actief gereageerd op woningen die via woonnet worden aangeboden.

Tijdens de zitting op 10 februari 2020 heeft de verzoekster aangevoerd dat zij op korte termijn haar woonruimte moet verlaten en met haar kinderen dakloos dreigt te worden. De voorzieningenrechter heeft echter geconcludeerd dat er onvoldoende bewijs is dat er een ontruiming aanstaande is, aangezien de verzoekster niet kon aangeven wanneer dit zou plaatsvinden. De verzoekster heeft weliswaar app-berichten over een huurachterstand overgelegd, maar deze bevatten geen concrete informatie over een mogelijke ontruiming.

De voorzieningenrechter heeft uiteindelijk het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, omdat het gestelde spoedeisend belang niet voldoende aannemelijk is gemaakt. Tevens is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

REchtbank DEN Haag

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/227
uitspraak van de voorzieningenrechter van 24 februari 2020 op het verzoek om een voorlopige voorziening van

[verzoekster], te [plaats], verzoekster

(gemachtigde: mr. G.J. de Kaste),
tegen

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigden: mr. N. Gündüz en mr. J.H. Potter).

Procesverloop

Bij besluit van 27 november 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van verzoekster om een urgentieverklaring afgewezen.
Verzoekster heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 februari 2020.
Verzoekster is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1. Verzoekster huurt met haar man (thans gedetineerd) en drie minderjarige kinderen (en een kind op komst) sinds 5 november 2018 vier kamers van een woning aan [adres] te [plaats]. Hierbij worden voorzieningen, zoals keuken, badkamer en woonkamer, gedeeld. Zij heeft op 28 augustus 2019 een urgentieverklaring aangevraagd.
2. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen, omdat de aanvraag niet voldoet aan de vereisten van artikel 4:5, aanhef en onder b, l en m, van de Huisvestingsverordening gemeente Den Haag 2019. Hieraan ligt ten grondslag dat geen sprake is van een urgent huisvestingsprobleem, dat verzoekster woont in een onderkomen dat formeel geen zelfstandige woonruimte is en dat zij niet actief gedurende drie maanden voorafgaand aan de aanvraag elke week op twee woningen heeft gereageerd die aangeboden worden via woonnet. Gebleken is voorts dat verzoekster voornamelijk op eengezinswoningen reageert.
3. Indien voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank tegen een besluit bezwaar is gemaakt, kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd kan worden in de hoofdzaak op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
4. Ter onderbouwing van het spoedeisend belang heeft verzoekster aangevoerd dat zij de woonruimte op korte termijn dient te verlaten en met haar kinderen dakloos dreigt te worden. De woonruimte wordt gehuurd van [A]. Verzoekster heeft verwezen naar app-berichten van 24 oktober tot en met 3 december waarin een incassobureau [A] dringend verzoekt om een afspraak te maken om de sleutels van zijn woning in te leveren, dat sprake is van een huurachterstand, dat [A] weigert te betalen en tevens weigert de woning leeg op te leveren, dat geen betalingsregeling meer kan worden getroffen en dat de kantonrechter zal worden gevraagd om de huurovereenkomst te ontbinden en toestemming te geven om de woning te ontruimen.
5. De voorzieningenrechter stelt vast dat in de app-berichten het adres van de woning niet wordt genoemd. Overwogen wordt dat, indien er al van kan worden uitgegaan dat deze berichten de woning van verzoekster betreffen, uit genoemde app-berichten niet volgt per wanneer een mogelijke ontruiming voor verzoekster aan de orde zal zijn. Verzoekster heeft ter zitting meegedeeld dat zij niet weet wat de stand van zaken is in de procedure(s) van [A]. Een ontruimingsvonnis is niet bekend. Verweerder heeft ter zitting meegedeeld dat verzoekster, in het geval zij dakloos dreigt te worden, zich kan wenden tot de noodopvang met het verzoek aldaar te worden toegelaten. Verweerder voert immers het beleid inhoudende dat te allen tijde dient te worden voorkomen dat een gezin met kinderen op straat komt te staan. De conclusie is onder deze omstandigheden dan ook dat het gestelde spoedeisend belang onvoldoende aannemelijk is.
6. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Biever, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van A.J. van Rossum, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
24 februari 2020.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.