ECLI:NL:RBDHA:2020:1593
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening bij weigering urgentieverklaring voor huisvesting
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 24 februari 2020 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening van een verzoekster die een urgentieverklaring had aangevraagd. De verzoekster, die samen met haar man en drie minderjarige kinderen in een woning verblijft, heeft bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van haar aanvraag door het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de aanvraag is afgewezen omdat deze niet voldoet aan de vereisten van de Huisvestingsverordening gemeente Den Haag 2019. De verzoekster woont in een onderkomen dat formeel geen zelfstandige woonruimte is en heeft niet actief gereageerd op woningen die via woonnet worden aangeboden.
Tijdens de zitting op 10 februari 2020 heeft de verzoekster aangevoerd dat zij op korte termijn haar woonruimte moet verlaten en met haar kinderen dakloos dreigt te worden. De voorzieningenrechter heeft echter geconcludeerd dat er onvoldoende bewijs is dat er een ontruiming aanstaande is, aangezien de verzoekster niet kon aangeven wanneer dit zou plaatsvinden. De verzoekster heeft weliswaar app-berichten over een huurachterstand overgelegd, maar deze bevatten geen concrete informatie over een mogelijke ontruiming.
De voorzieningenrechter heeft uiteindelijk het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, omdat het gestelde spoedeisend belang niet voldoende aannemelijk is gemaakt. Tevens is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.