ECLI:NL:RBDHA:2020:159

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 januari 2020
Publicatiedatum
10 januari 2020
Zaaknummer
7938207 RP VERZ 19-84804
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid gemeente als wegbeheerder na fietsongeval

In deze zaak gaat het om een deelgeschil naar aanleiding van een fietsongeval dat plaatsvond op 21 mei 2018, waarbij de verzoeker, een fietser, ten val kwam op de Westeinde in de gemeente Waarder. De verzoeker heeft de gemeente Bodegraven-Reeuwijk aansprakelijk gesteld voor de schade die hij heeft opgelopen als gevolg van het ongeval. De gemeente heeft de aansprakelijkheid afgewezen, wat heeft geleid tot deze procedure. De verzoeker stelt dat er sprake was van een gebrek aan de weg in de zin van artikel 6:174 BW, en dat er een causaal verband is tussen zijn val en dit gebrek. Hij verzoekt de rechtbank om te verklaren dat de gemeente aansprakelijk is en om vergoeding van de kosten die hij heeft gemaakt.

De kantonrechter heeft de procedure beoordeeld aan de hand van de ingediende stukken, waaronder het verzoekschrift en de verweerschriften. Tijdens de mondelinge behandeling zijn zowel de verzoeker als vertegenwoordigers van de gemeente verschenen. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gemeente als wegbeheerder verantwoordelijk is voor de staat van de weg, maar dat de verzoeker onvoldoende bewijs heeft geleverd dat er sprake was van een ondeugdelijke weg. De foto’s die zijn overgelegd, tonen niet aan dat er een gevaarlijke situatie was die de gemeente had moeten verhelpen. Bovendien zijn de getuigenverklaringen van de medefietsers niet overtuigend genoeg om aan te tonen dat de gemeente aansprakelijk is.

De kantonrechter heeft ook gekeken naar meldingen van eerdere valpartijen en de reactie van de gemeente daarop. De gemeente heeft betwist dat zij meldingen heeft ontvangen over gebreken aan de weg. De kantonrechter concludeert dat er onvoldoende bewijs is dat de gemeente op de hoogte was van een gebrek aan de weg en dat zij niet heeft gehandeld in strijd met haar zorgplicht. Daarom heeft de kantonrechter het verzoek van de verzoeker afgewezen en de proceskosten begroot op € 881,00, die voor rekening van de verzoeker komen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats ’s-Gravenhage
JL
Zaak-/rolnummer: 7938207 RP VERZ 19-84804
8 januari 2020
Beschikking van de kantonrechter in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekende partij,
gemachtigde: mr. R. Plomp,
tegen
de gemeente Bodegraven-Reeuwijk,
zetelende te Bodegraven,
verwerende partij,
gemachtigde: mr. I.I. Assink.
Partijen worden aangeduid als [verzoeker] en de gemeente.

1.Procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift, ter griffie van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, ingekomen op 4 juni 2019, met producties;
- de verwijzingsbeschikking van de rechtbank Midden-Nederland van 26 juli 2019, ingekomen bij de griffie van deze rechtbank, locatie Gouda op 29 juli 2019;
- het op 24 oktober 2019 ingekomen verweerschrift, met producties;
1.2.
Op 27 november 2019 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. Hierbij zijn verschenen: [verzoeker] in persoon bijgestaan door haar gemachtigde en namens de gemeente mevrouw [betrokkene 1] , juridisch adviseur, en de heer [betrokkene 2] , wegbeheerder bij de gemeente, bijgestaan door mr. M. Zanting als gemachtigde.
1.3.
Ten slotte is een datum voor beschikking bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op 21 mei 2018 is [verzoeker] met zijn fiets ten val gekomen op de Westeinde in de gemeente Waarder. [verzoeker] maakte onderdeel uit van een groepje wielrijders tijdens een toertocht. Ten gevolge van het ongeval heeft [verzoeker] letsel opgelopen.
2.2.
Op de plek waar [verzoeker] ten val kwam, zijn door de gemeente als wegbeheerder in maart 2018 reparaties met koud asfalt uitgevoerd. Deze reparaties zijn gedaan om scheuren in het wegdek op te vullen. Er is sprake geweest van een reparatie die over de gehele breedte van de weg is uitgevoerd. Die reparatie is uitgevoerd in afwachting van een destijds reeds geplande grootschalige reparatie van de weg die in 2019 is uitgevoerd.
2.3.
[verzoeker] heeft de gemeente aansprakelijk gesteld voor het ongeval. De gemeente heeft de aansprakelijkheid afgewezen.

3.Het geschil

3.1.
[verzoeker] verzoekt bij wijze van deelgeschil ex artikel 1019w-1019cc Rv, uitvoerbaar bij voorraad, voor recht te verklaren dat sprake was van een gebrek aan de weg in de zin van artikel 6:174 BW en dat het causaal verband is aangetoond tussen de val van [verzoeker] en dit gebrek, met veroordeling van de gemeente in de buitengerechtelijke kosten, de kosten van de deskundige en de proceskosten.
3.2.
[verzoeker] heeft aan haar verzoek artikel 6:174 BW ten grondslag gelegd aangezien de gemeente in haar hoedanigheid van wegbeheerder zich niet heeft gehouden aan haar zorgplicht en er is sprake van een gebrek aan het wegdek.
3.3.
De gemeente heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
3.4.
Op de stellingen en weren van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
[verzoeker] stelt dat de gemeente als wegbeheerder aansprakelijk is voor het aan hem overkomen ongeval. In dit verband geldt het volgende.
4.2.
Uit artikel 6:174 BW vloeit, voor zover hier van belang, het volgende voort. Indien een ongeval ontstaat doordat een openbare weg niet voldoet aan de eisen die men daaraan in de gegeven omstandigheden mag stellen, het overheidslichaam dat moet zorgen dat die weg in goede staat verkeert aansprakelijk is. Bij het antwoord op de vraag of de weg voldoet aan de eisen die men daaraan in de gegeven omstandigheden mag stellen, komt het aan op de – naar objectieve maatstaven te beantwoorden – vraag of de weg deugdelijk is waarbij het te verwachten gebruik of de bestemming daarvan het en het voorkomen van gevaar voor personen en zaken van belang is. Ook is van belang hoe groot de kans op verwezenlijking van het gevaar is, hoe ernstig het gevaar en welke veiligheidsmaatregelen mogelijk en redelijkerwijs te vergen zijn. Daarbij kan mede betekenis toekomen aan de aan de gemeente als wegbeheerder toekomende beleidsvrijheid en ter beschikking staande financiële middelen. Onveilige verkeerssituaties dient de wegbeheerder deugdelijk te beveiligen, bijvoorbeeld door ervoor te waarschuwen. Daarbij dient de wegbeheerder zich te realiseren dat niet alle verkeersdeelnemers steeds de nodige voorzichtigheid en oplettendheid zullen betrachten.
4.3.
De kantonrechter is van oordeel dat [verzoeker] op basis van de in het geding gebrachte foto’s van de situatie ter plaatse onvoldoende heeft onderbouwd dat ter plaatse sprake is van een ondeugdelijke weg. Die foto’s maken in ieder geval duidelijk dat geen sprake is van een hoogteverschil van 20 cm, zoals [verzoeker] ter zitting heeft verklaard. In dit verband is van belang dat de gemeente onbestreden heeft gesteld dat zij recent voor het onderhavige ongeval reparatiewerkzaamheden met koud asfalt heeft laten uitvoeren, hetgeen ook op de foto’s zichtbaar is. Op basis van de foto’s blijkt niet van verkeerd uitgevoerde reparatiewerkzaamheden. Bij het gebruik van koud asfalt is altijd sprake van enig hoogteverschil, terwijl volgens staande jurisprudentie enig hoogteverschil in de weg niet direct een gebrek van de weg oplevert.
4.4.
De door [verzoeker] in het geding gebrachte getuigenverklaringen van de personen met wie [verzoeker] ten tijde van het ongeval een fietstocht maakte, leveren evenmin het bewijs dat sprake is van een gebrekkige weg. Die verklaringen berusten immers op eigen veronderstellingen van deze personen over de oorzaak van de val van [verzoeker] , terwijl zij slechts hebben waargenomen dat het stuur van [verzoeker] haaks naar links kwam te staan, waarna [verzoeker] ten val is gekomen. Zij hebben geen van allen ge2zien wat de daadwerkelijke oorzaak van de val van [verzoeker] is geweest. Bovendien blijkt dat [verzoeker] de enige fietser is die ten val is gekomen, zodat tevens vaststaat dat geen sprake is van een zodanige situatie ter plaatse dat elke fietser aldaar ten val komt. Van een evident gebrek is daarmee niet gebleken, zodat op artikel 6:174 BW geen aansprakelijkheid van de gemeente kan worden gegrond.
4.5.
[verzoeker] heeft voorts aangevoerd dat bewoners ter plaatse meldingen hebben gemaakt bij de gemeente van eerdere valpartijen van fietsers en dat de ambulance een paar keer ter plaatse is geweest. De kantonrechter begrijpt dat [verzoeker] hiermee een beroep doet op artikel 6:162 BW aangezien dit betoog als volgt is op te vatten. Ondanks dat op grond van de risicoaansprakelijkheid van artikel 6:174 BW aansprakelijkheid ontbreekt, kan de gemeente in haar hoedanigheid van wegbeheerder op grond van artikel 6:162 BW toch aansprakelijk zijn in het geval de gemeente, na uitvoering van de reparatiewerkzaamheden, ermee bekend is geworden dat zich na die reparaties nog valpartijen voordeden met fietsers en zij vervolgens heeft nagelaten maatregelen te nemen. Uit de door [verzoeker] in het geding gebrachte verklaringen blijkt echter niet wanneer die meldingen aan de gemeente zijn gedaan. De gemeente heeft betwist dat zij meldingen over valpartijen op die locatie heeft ontvangen, waardoor relevant is van wanneer de door [verzoeker] gestelde meldingen dateren. Ter zitting was de wegbeheerder van de gemeente aanwezig, bij wie alle meldingen binnenkomen. Hij heeft ter zitting verklaard dat hij in maart 2018, dus twee maanden voor het ongeval, op de locatie is geweest en toen bewoonster [betrokkene 3] heeft gesproken. Tussen dat moment in maart 2018 en het [verzoeker] overkomen ongeval in mei 2018 zijn volgens de wegbeheerder van de gemeente geen meldingen over (gebreken aan) de weg binnengekomen bij de gemeente. Verder is niet gebleken wanneer en waarvoor de ambulance ter plaatse is verschenen, zodat ook uit die omstandigheid niet kan worden afgeleid dat de gemeente bekend had kunnen en moeten zijn met een gebrek aan de weg.
4.6.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de kantonrechter op basis van het beschikbare stukken niet kan vaststellen dat de gemeente aansprakelijk is voor het aan [verzoeker] overkomen ongeval. De kantonrechter zal om die reden het verzoek afwijzen.
Kosten deelgeschil
4.7.
[verzoeker] heeft verzocht de gemeente te veroordelen in de kosten van deze procedure. Nu het verzoek wordt afgewezen, zal ook de gevorderde proceskostenveroordeling worden afgewezen. De kantonrechter dient de kosten van de procedure op grond van artikel 2019aa Rv wel ambtshalve te begroten. [verzoeker] heeft echter nagelaten een kostenspecificatie in het geding te brengen, terwijl de gemeente als verweer heeft gevoerd dat zij bij gebrek aan een onderbouwing geen verweer kan voeren tegen de verzochte proceskostenveroordeling. De kantonrechter zal, met inachtneming van de aard en omvang van het deelgeschil, overgaan tot een begroting van de proceskosten gebaseerd op een uurtarief van € 200,00 (inclusief btw) en een aantal van 4 uren, vermeerderd met het griffierecht. De kantonrechter begroot de kosten van het deelgeschil mitsdien op € 881,00.
5. Beslissing
De kantonrechter:
5.1.
begroot de kosten van deze procedure op € 881,00;
5.2.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door kantonrechter mr. J.L.M. Luiten en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 8 januari 2020.