Uitspraak
Rechtbank DEN HAAG
1.Het procesverloop
- het verzoekschrift ex artikel 7:681 lid 1 sub a BW tevens houdende een verzoek tot het treffen van een voorlopige maatregel ex artikel 223Rv met producties, ter griffie ingekomen op 24 september 2019;
- het verweerschrift tevens houdende voorwaardelijk zelfstandig verzoek tot onvoorwaardelijke ontbinding van de arbeidsovereenkomst met producties, ter griffie ingekomen op 25 november 2019;
- de bij brief van 27 november 2019 in het geding gebrachte producties zijdens werknemer;
- de brief van 2 december 2019 zijdens werknemer met het verzoek het verweerschrift terzijde te leggen op grond van een goede procesorde;
- de faxbrief van 2 december 2019 zijdens werkgever met het verzoek het bezwaar van de werknemer tegen indiening van het verweerschrift te passeren.
2.De feiten
3.Het verzoek en het verweer
ultimum remedium, zodat werkgever met een minder verregaande maatregel had dienen te volstaan.
5.De beoordeling
ultimum remediumis, dient er geen onduidelijkheid te zijn over de grond die heeft geleid tot ontslag op staande voet en dat is thans wel het geval. Het weglopen middenin een gesprek met een direct leidinggevende is naar het oordeel van de kantonrechter namelijk van andere orde dan het weigeren van het opvolgen van een instructie van de werkgever of het ongeoorloofd afwezig zijn. De werkgever kan in deze dan ook niet volstaan met het verweer dat werknemer had behoren te begrijpen waarin de hem verweten werkweigering was gelegen, ook omdat uit het relaas van partijen blijkt dat zich tussen hen meer heeft afgespeeld. In het onderhavige geval klemt daardoor te meer dat in de brief waarin werknemer op staande voet wordt ontslagen de grond of gronden van dat ontslag ondubbelzinnig en specifiek worden vermeld.
een lange historie van ondermijnend […] en negatief gedrag jegens collega’s”heeft blijkt dan ook nergens uit. Gelet op het verweer van werknemer, had het op de weg van werkgever gelegen haar stelling te onderbouwen en waar nodig met bewijzen te staven. Dat heeft zij nagelaten. Door werkgever is evenmin een (concreet) bewijsaanbod gedaan. Het verzoek is dan ook niet toewijsbaar op grond van verwijtbaar handelen of nalaten van werknemer.