ECLI:NL:RBDHA:2020:15508

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 mei 2020
Publicatiedatum
18 december 2023
Zaaknummer
8234949 RP VERZ 19-50740
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding arbeidsovereenkomst wegens verstoorde arbeidsverhouding en klokkenluidersregeling

In deze zaak heeft de besloten vennootschap Rijk Zwaan The Netherlands B.V. verzocht om ontbinding van de arbeidsovereenkomst met de werknemer, hierna aangeduid als [verweerder]. De verzoeker heeft aangevoerd dat er sprake is van een verstoorde arbeidsverhouding, die is ontstaan door de negatieve houding van [verweerder] op de werkvloer en zijn manier van communiceren. Rijk Zwaan heeft [verweerder] in het verleden meerdere schriftelijke waarschuwingen gegeven, maar de situatie is niet verbeterd. De werknemer heeft zich verweerd tegen het verzoek en stelt dat zijn meldingen in het kader van de Klokkenluidersregeling niet serieus zijn genomen en dat hij hierdoor benadeeld is. De kantonrechter heeft de feiten en omstandigheden van de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat er sprake is van een verstoorde arbeidsverhouding, waardoor de ontbinding van de arbeidsovereenkomst gerechtvaardigd is. De kantonrechter heeft het verzoek van Rijk Zwaan toegewezen en de arbeidsovereenkomst ontbonden met ingang van 1 juli 2020. Tevens is vastgesteld dat [verweerder] recht heeft op een transitievergoeding, maar dat er geen aanleiding is voor een billijke vergoeding, aangezien er geen ernstig verwijtbaar handelen van Rijk Zwaan is vastgesteld.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Zittingsplaats ’s-Gravenhage
kvo/bc
Zaaknr.: 8234949 RP VERZ 19-50740
Uitspraakdatum: 27 mei 2020
Beschikking van de kantonrechter in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Rijk Zwaan The Netherlands B.V.,
gevestigd te De Lier,
verzoekende partij,
verder te noemen: Rijk Zwaan,
gemachtigde: mr. H.C.K. Senden,
tegen
[verweerder],
wonende te [woonplaats] ,
verwerende partij,
verder te noemen: [verweerder] ,
gemachtigde: mr. J. Soet.

1.Het procesverloop

1.1
Rijk Zwaan heeft de kantonrechter bij verzoekschrift, bij de griffie ingekomen op
20 december 2019, verzocht de arbeidsovereenkomst tussen partijen te ontbinden. De werknemer heeft een verweerschrift ingediend.
1.2
Op 29 april 2020 heeft de mondelinge behandeling van het verzoek plaats gevonden. Verschenen zijn [naam 1] en [naam 2] namens Rijk Zwaan bijgestaan door
mr. Senden, en [verweerder] in persoon bijgestaan door mr. Soet. Van het verhandelde ter zitting zijn door de griffier aantekeningen gemaakt die zich in het procesdossier bevinden.

2.De feiten

2.1
[verweerder] is sinds 1 november 2009 in dienst bij Rijk Zwaan, laatstelijk in de functie van [functie] tegen een salaris van € 2.997 bruto per maand, exclusief vakantietoeslag en verdere emolumenten.
2.2
Op 28 september 2018 heeft Rijk Zwaan [verweerder] een schriftelijke waarschuwing gegeven. Hierin staat – voor zover relevant – het volgende:
“(…) Regelmatig ontvangen jouw leidinggevenden (…) een negatieve reactie op de werkzaamheden die jou worden opgedragen. Ook trek je besluiten van je leidinggevenden in twijfel en geef je, in aanwezigheid van jouw collega’s, negatief commentaar op hun manier van leidinggeven. Je staat hierbij niet open voor een redelijk overleg, maar probeert in plaats daarvan jouw mening en werkwijze aan anderen op te leggen. Dit gedrag heeft de afgelopen periode geleid tot onrust binnen het team en een negatieve werksfeer.
(…)
Het beschadigen van een collega aan de hand van publiekelijke beschuldigingen van discriminatie, zonder enige motivatie of beschrijving van de onderliggende feiten, vinden wij onacceptabel. Dit is wat ons betreft de druppel die, na alle recente gebeurtenissen, de emmer heeft doen overlopen. (…) De manier waarop jij jouw beschuldigingen hebt geuit gaan rechtstreeks in tegen de bedrijfscultuur van Rijk Zwaan waarin respect, betrokkenheid en teamwork de basis vormen voor een goede samenwerking. Deze brief dient daarom te worden beschouwd als een schriftelijke waarschuwing voor de ongepaste gedragingen die je de afgelopen periode hebt getoond. (…)”
2.3
Bij brief van 22 oktober 2018 heeft [verweerder] zijn bezwaren geuit tegen deze schriftelijke waarschuwing.
2.4
Bij e-mail van 23 november 2018 heeft [naam 2] (hierna: [naam 2] ) namens Rijk Zwaan het volgende aan [verweerder] bericht:
“Beste [verweerder] ,
We hebben de afgelopen periode veel gesprekken gevoerd over de problemen op het werk. Wij hebben met elkaar gesproken over hoe de werkrelatie verbeterd kan worden. Om dat te kunnen doen hebben we afgesproken dat we voortaan vooruit kijken en focus houden op de toekomst. Op dit moment is de relatie niet goed en het is van belang om het vertrouwen in een goede toekomst samen weer terug te krijgen. Daarbij hebben we uitgelegd dat het belangrijk is dat je je rustig houdt als er situaties zijn waar je het niet mee eens bent. Daardoor kan het vertrouwen weer groeien.”
De volgende afspraken hebben we gemaakt:
  • Je accepteert opdrachten zonder discussie. Als je het ergens niet mee eens bent, geef je dit één keer aan en dan laat je het liggen.
  • Je gaat bijdragen aan een positieve werksfeer, daarbij is het ook van belang om interesse te tonen in/over alledaagse zaken buiten werk om.
  • Je moet niet te snel denken dat je achtergesteld wordt.
  • Je toont vertrouwen in je leidinggevenden.
  • Je toont een positieve grondhouding.
  • Je blijft werken in de tomatenploeg en de wijze van werken verandert niet. (…) Eén maal per maand heb je een gesprek met [naam 1] om te besprek hoe het gaat.
(…) Eén maal per maand heb je een gesprek met [naam 1] om te bespreken hoe het gaat (…)”
2.5
Bij e-mail van 3 december 2018 heeft [verweerder] aan [naam 2] bevestigd dat zij de gemaakte werkafspraken correct had weergegeven.
2.6.
In de daarop volgende periode hebben verschillende evaluatiegesprekken plaatsgevonden tussen Rijk Zwaan en [verweerder] .
2.7.
Op 28 juni 2019 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen [verweerder] en zijn leidinggevende [naam 1] (hierna: [naam 1] ). Van dit gesprek is op
19 juli 2019 een verslag aan [verweerder] toegezonden. Voor zover relevant staat in dat verslag het volgende:
“(…) Op 28 juni jl. hebben wij weer met elkaar gesproken. We hebben gesproken over het meningsverschil dat is ontstaan tussen jou en een collega. Nadat jij en de desbetreffende collega dit meningsverschil hadden besproken, heb je afsluitend een heel kwetsende opmerking gemaakt richting jouw collega.(…)
Zoals we in eerdere gespreken in 2018 en 2019 hebben besproken, heb ik nogmaals bij je aangegeven dat we dit soort gedrag niet tolereren en dat dit soort uitspraken niet bijdragen aan het verbeteren van de werkrelatie en het onderlinge vertrouwen. We verwachten dat je een positieve grondhouding toont en dat je bijdraagt aan een positieve werksfeer.
Verder hebben we gesproken over de werkverdeling tussen de collega’s. Je hebt aangegeven dat je vindt dat jouw leidinggevende discrimineert en dat dit tot uiting komt in de manier waarop het werk wordt verdeeld. (…) In november 2018 hebben we afgesproken dat je vertrouwen toont in jouw leidinggevende en dat jij je niet te snel achtergesteld moet voelen. Het is hierin ook belangrijk dat je je rustig houdt als er situaties zijn waar je het niet mee eens bent. Uiteraard mag je vragen stellen aan je leidinggevende en op een nette en respectvolle manier aangeven als je het ergens niet mee eens bent.
Daarnaast is het belangrijk dat als collega’s opmerkingen hebben over de werkverdeling je hier niet zelf over in discussie gaat, maar dat je hen door verwijst naar jouw leidinggevende.
We verwachten dat je dit gedrag in de toekomst niet meer laat zien en je onthoudt van bovengenoemde opmerkingen. We doen daarbij een dringend beroep op jou om de afspraken zoals we die in november 2018 hebben gemaakt na te komen. Op deze manier kunnen we verder werken aan het verbeteren van de werkrelatie en het vertrouwen. (…)”
2.8
Voorts heeft op 19 juli 2019 een gesprek plaatsgevonden tussen [naam 1] en [naam 3] , en [verweerder] . Daarbij hebben zij de woonsituatie van [verweerder] aan de orde gesteld, omdat Rijk Zwaan op dat moment het vermoeden had dat [verweerder] niet meer zelf in de hem ter beschikking gestelde dienstwoning woonde.
2.9
In reactie op het verslag van het gesprek van 28 juni 2019 en het gesprek van
19 juli 2019 heeft [verweerder] bij e-mail van 21 juli 2019 aan Rijk Zwaan – voor zover relevant – het volgende geschreven:
“(…) Op 19 juli jl. om 11 uur had ik een gesprek met [naam 1] en [naam 3] . Ik heb een idee dat tijdens dit gesprek veel misging en ik voelde mezelf onhandig.
(…)
Gesprek was door [naam 1] aangebroken met vraag over mijn woonsituatie. Zo een onderwerp heeft niks te maken met mijn functie als gewasverzorger binnen Rijk Zwaan.
Ik voelde dat ik aangevallen door [naam 1] was. [naam 1] wou op een zeer agressieve manier een antwoord van mijn inwinnen terwijl ik meerdere keren tegen hem gezegd had dat ik de antwoord niet weet. Op een gegeven moment zei hij dat ik “Ja of nee” moeten zeggen en ik voelde mezelf door hem geïntimideerd.
Hij vroeg aan mij of ik de Nederlandse taal snap wat klonk in mijn oren als een ongewenste beschuldiging om toch op één of andere manier een antwoord te inwinnen.
(…)
Ik heb een idee dat dit gesprek was enkel gemaakt om mijn woonsituatie te bespreken. (…) Volgens mij in dit verslag kloppen sommige dingen niet. (…)”
2.1
In de bijlage bij deze e-mail heeft [verweerder] gereageerd op het onder 2.7 genoemde verslag. Voor zover relevant staat daarin het volgende:
“(…) In eerste alinea van Jouw verslag kloppen twee dingen niet.
a.
Op 8 februari hebben we niet enkel maar onze afspraken geëvalueerd. Als Je dat gesprek
wil in dit verslag toevoegen dan reken ik wel dat Je alle onderwerpen van dat gesprek gaat naar voren brengen, anders is Jouw verslag incompleet en houd zich niet aan definitie van een verslag.
(…)
Je schrijft dat: “… en hebben we afgesproken dat wij onze maandelijkse
evaluatiemomenten voortzetten.”. Dit klopt echter niet. Op gesprek van 8 februari vonden wij dat maandelijkse besprekingen onnodig zijn en dat we voortaan minder vaak gesprekken gaan voeren.
(…)
Tweede alinea geeft verstoorde beeld niet enkel maar over wat ooit gebeurde maar ook over wat wij over het hebben gehad tijdens dat gesprek.
(…)
Toen dacht ik dat als [naam 4] , [naam 5] en ik hadden dat, wat gebeurde afgesloten, het zou nooit meer terugkomen. Fouten kunnen ontstaan, mensen kunnen zich gekwetst voelen, natuurlijk hoef alles goed beoordeeld worden en zeker als nodig hoef er ook “sorry” gezegd worden.
Toch was het een onderwerp geworden van voortgangsgesprek op 28 juni. (…) Wij hebben dit samen afgesloten en maakten wij afspraak dat binnenkort zou ik een uitnodiging voor volgende reguliere voortgangsgesprek krijgen. Toch heb Je besloten om op 19 juli jl. volgende voortgangsgesprek te voeren en verslag van ons gesprek van 28 juni jl. te maken. Die dat nu incompleet is en foutief.
Derde alinea van Jouw verslag betreft voornamelijk tweede alinea dat incompleet is en foutief volgens mij.
In vierde alinea komt ook een verstoord beeld van ons gesprek voor. We waren begonnen te praten over een onderwerp dat al afgesloten tussen mij en [naam 6] was. Dat heb je zelf bevestigd. Je zei dat dit onderwerp was al afgesloten en dat er noch [naam 6] noch ik behoefte hadden om verder over te gaan praten. (…) Echter bepaalde dingen overal naartoe slepen is tegen logische bedrijfscultuur en bevorderd samenwerking en efficiency helemaal niet.
(…)
In vijfde alinea snap ik niet waarom Je wil niet dat ik aan mijn leidinggevende kan zeggen dat ik mezelf gediscrimineerd voel als ik dat echter wel voel. Zoals al eerder gezegd heb ik echt goede werkrelatie met [naam 6] en hij is mijn eerste aanspreekpunt enkel maar als ik niet met hem uitkomt dan hoef iemand anders aangesproken worden. Wij hebben dat samen met [naam 2] op 8 februari (als deze gesprek echt op 8 februari gevoerd was) afgesproken dat als ik denk dat ik hoef iets te bespreken met [naam 6] (onder andere werkverdeling) dan mag ik dat gerust doen.
Bovendien in Jouw verslag mis ik een alinea dat zou nog één onderwerp betreffen van ons voortgangsgesprek van 28 juni jl. We hebben het toch nog over verbetering van kassen na bespuiting met gewasbeschermingsmiddelen gehad. Deze onderwerp was ook echter afgesloten, net als andere onderwerpen, en ik snap niet waarom dit onderwerp ontbreekt in Jouw verslag. Ik heb Je verteld dat ik moest in afdeling werken, samen met mensen van mijn ploeg en van bestuivingsploeg, waarin nog dampen en gewasbeschermingsmiddelen Flipper zich bevonden. Ik kon dat wel goed ruiken en het irriteerde mijn luchtwegen en ik heb nog klachten over stank van uitzendkracht met functie assistent pollination (bestuifster) gehoord.
Mijn bedoeling is om goed kunnen met iedereen te communiceren daarom heb ik altijd geprobeerd om elke misstrand zo snel mogelijk op te lossen. Ik hoop dat na deze email door te lezen zou Je verstaan dat ik altijd een goede teamwork en goede werksfeer beoogd. Ik werk bij Rijk Zwaan al bijna 10 jaar, ik waardeer mijn werk zeer hoog en ik doe altijd mijn best. (…)”
2.11
Op 26 juli 2019 heeft Rijk Zwaan aan [verweerder] een tweede schriftelijke waarschuwing gegeven. In die waarschuwing staat – voor zover relevant – het volgende:
“(…) In dit gesprek heb ik je aangegeven dat jouw achterdochtige houding en negatieve reactie op het gespreksverslag opnieuw afbreuk doen aan het verbeteren van de werkrelatie.
Natuurlijk staat het jou vrij om een reactie te geven en eventuele onjuistheden aan de orde te stellen. De wijze waarop je dit keer op keer doet, door ieder detail in deze reactie uit te vergroten, vinden wij echter niet gepast. Dit geeft ons ook niet het vertrouwen dat we met elkaar op de goede weg zijn om de samenwerking op een acceptabel niveau te brengen. Wij hebben je daarom nog een keer duidelijk laten weten dat deze vorm van communicatie ons uitermate stoort. Hiermee laat je opnieuw zien dat de eerder genoemde aandachtspunten in jouw functioneren (respectvolle omgangsvormen, positieve werkhouding en communicatie, opvolgen instructies leidinggevenden) (…) niet worden opgepakt.
(…)
Wat ons betreft is met jouw laatste reactie dan ook de grens van het acceptabele bereikt en is dit voor ons reden om jou hierbij eenlaatste schriftelijke waarschuwingte geven. Dit betekent wij in geval van een nieuw incident geen verdere toekomst zien met elkaar en wij het initiatief zullen nemen om tot beëindiging van de samenwerking over te gaan.
(…)
Wij hopen dat deze brief je aan het denken zet en zijn bereid om jou nog een laatste kans te geven om het beschadigde vertrouwen te herstellen. Wij willen ons hiervoor inspannen (…), maar we verwachten eenzelfde inspanning van jou (…). Ter bevestiging van jouw inzet hiervoor verwachten wij van jou dat je één exemplaar van deze brief voor akkoord zult ondertekenen en aan ons zult retourneren. (…)”
2.12
Op 30 juli 2019 schrijft [naam 2] in een e-mail aan [verweerder] – voor zover relevant – het volgende:
“(…) In verband met mijn vakantie vandaag verwacht ik de getekende brief uiterlijk retour op19 augustus 2019. Mocht dit niet het geval zijn, dan zien wij geen andere mogelijkheid dan tot beëindiging van het dienstverband over te gaan.
2.13
[verweerder] heeft de schriftelijke waarschuwing van 26 juli 2019 niet voor akkoord getekend. Bij brief van 29 augustus 2019, gericht aan [naam 2] , heeft hij zijn bezwaren tegen de schriftelijke waarschuwing kenbaar gemaakt. Voor zover relevant schrijft [verweerder] hierin het volgende:
“(…) Naar aanleiding van mijn gesprek met [naam 1] en [naam 3] en [naam 1] verslag van 19 juli jl. heb ik bij je als vertrouwenspersoon een melding per email gedaan op 21 juli jl. En daarom vond je het zeker nodig om met mij en [naam 1] in gesprek te gaan.(…)
In dit gesprek had je mijn melding niet serieus genomen. Je negerde allebei: en wat ik over opstelling van [naam 1] en [naam 3] je had verteld, en Je negerde dat de verslag van [naam 1] foutief, incompleet en niet naar waarheid ingevuld was. (…) In ons bedrijfscultuur samen met ingang van internationale klokkenluidersregeling werd er toch gezegd dat zo een melding gewaardeerd wordt en men zou geen negatieve effecten van ervaren. Mijn melding werd echter niet gewaardeerd en ik krijg nu de schriftelijke waarschuwing als gevolg.
(…)
In derde alinea van de schriftelijke waarschuwing van 26 juli jl. beschuldigd Je me eigenlijk, dat ik een reactie over deze eenzijdige, kwetsende, foutieve, incomplete en niet naar waarheid ingevulde verslag van [naam 1] van 19 juli jl. had geplaatst. (…) Ik snap de beschuldigingen van “keer op keer doen” echter niet. Als iets niet klopt en tegen mij gebruikt wordt dan heb ik zoals Je zegt recht om mezelf te verdedigen en ik vergroot echter niks. Deze beschuldiging klopt ook niet. Je hebt geen enkel voorbeeld van zo een vergroting neergezet. En bovendien algemene beschuldigingen zijn ongebruikelijk in schriftelijke waarschuwingen, eigenlijk beschuldigd Je me van alles en wat zonder echt te zeggen waarover het precies gaat.
(…)
In derde alinea heb je het over een brief van 29 september jl. waarin alle voorbeelden van je beschuldigingen staan. De brief, gedateerd op 29 september 2018, bestaat echter niet.
(…)
In vierde alinea klopt weer iets niet. Ten eerste schrijft Je dat jullie hebben met mij gesproken over bedrijfswoning op 23 juli jl.. Daadwerkelijk heb ik dat enkel maar met Jou besproken. [naam 1] zat bijna hele gesprek stil en zeker was hij stil, tijdens mijn gesprek met Jou over het bedrijfspand.
(…)
In de laatste, dus zevende alinea schrijft Je over “een laatste kans”. Ik zit nu door Jou in de war. Is dit nou de laatste kans of is het anders om? Zijn daar volgens Je meerdere laatste kansen voor mij? (…)
Ik beschouw Je laatste zin (van de schriftelijke waarschuwing) als een manipulatie. Wat Je eigenlijk van mij verwacht, om mijn werkrelatie te verbeteren/redden, is dat ik Je éénzijdige, kwetsende, negatieve, foutieve en niet naar waarheid ingevulde schriftelijke waarschuwing voor akkoord ga ondertekenen. (…)”
2.14
Op 31 juli 2019 doet [verweerder] bij [naam 7] van Rijk Zwaan de volgende melding:
“(…) Wat ik van zeker ben is dat toch vanaf 19 juli jl. iets heel raar afspeelt tussen mij, [naam 1] en [naam 2] . En ik heb een idee dat het helemaal verkeerde kant uitgaat en niemand wil ermee stoppen.
Over gesprek van 19 juli jl. tussen mij, [naam 1] en [naam 3] heb ik een melding bij [naam 2] gedaan per e-mail.
Ik wil niet om met vermoeden te werken maar nu heb ik een idee dat dit gesprek een doel had… en dit doel was om mij te ontslaan. Ja… dat moet ik gewoon Je zeggen dat volgens mij dit gesprek niet bedoeld was om mijn werkrelatie te beoordelen/evalueren/verbeteren/veranderen maar puur om die te verslechteren met als gevolg mijn dienstverband te verbreken.
Ik weet wel dat deze een zware beschuldiging is. Maar met wat ik tot nu toe geconfronteerd ben kan ik dat niet anders aanzien. Daar bestaan bepaalde aanleidingen dat hebben me tot deze conclusie gebracht. Met de aanleidingen wil ik hierbij met Je delen.
(…)
Gesprek van 19 juli jl. begon op zeer rare manier, zonder enkel aanleiding werd ik gevraagd of ik in bedrijfswoning woon… Ik hoop dat Je ziet dat iets niet klopt. Wat belangrijk is is dat ik ga scheiden en dat deze persoonlijke zaak ineens tegen mij gebruikt is/was door mensen van afdeling productie.
(…)
Als tweede deel van dit gesprek kwam er nog een mededeling van [naam 1] dat hij en verslag dat hij heeft gemaakt van ons laatste gesprek van 28 juni jl. zou naar mij later opsturen.
(…)
Later op deze dag kwam dit verslag mijn e-mailbox binnen en ik was ervan geschrokken. Deze verslag leek me incompleet te zijn, foutief en niet naar waarheid ingevuld. Ik heb ook op 21 juli jl. per email een antwoord erop naar [naam 1] gestuurd en [naam 2] op hoogte ervan gesteld.
Op maandag 22 juli jl. heb ik een uitnodiging gekregen van [naam 2] om een gesprek te gaan voeren op dinsdag 23 juli jl.
(…)
Op dit gesprek [naam 2] zei dat enige dat voor haar geldt is het verslag van [naam 1] en dat ze geen interesse heeft om achter te halen wat de waarheid is. Ik heb idee dat haar gedrag een verslechtering van werkrelatie veroorzaakt en dat ze ervan schuldig is. (…) [naam 2] heeft mij ook meerdere malen gezegd dat het is beter als ik zelf ontslag ga nemen. Dat beschouw ik ook als een gedrag dat enkel maar tot verslechtering van werkrelatie kan leiden.
(…)
Op 26 juli jl. kreeg ik heel raar een verontrustende email van [naam 2] . In email met onderwerp “Bevestiging gesprek” heeft ze een bijlage toegevoegd waarbij ze probeerde te beweren dat deze een bevestiging van ons gesprek is. Echter bevatte deze bijlage de schriftelijke waarschuwing. Ik vind het raar dat de schriftelijke waarschuwing op zo een manier vermomd was.
(…)
Wat nog raar is dat in de laatste zin van die [naam 2] maakt mijn toekomst binnen ons bedrijf afhankelijk van mijn ondertekening van deze waarschuwing en probeert te beweren dat deze onze afspraak van 23 juli jl. was terwijl we hebben ze een afspraak niet gemaakt. Is dit niet een poging tot manipulatie of zelfs chantage?
(…)
Ik moet het weer benadrukken dat inhoud van de schriftelijke waarschuwing hebben we op 23 juli jl. niet besproken deze waarschuwing was na dit gesprek opgesteld dus logischerwijs kon die niet besproken worden tijdens ons gesprek. Ik weet niet waarom [naam 2] keer op keer probeerde te beweren dat het anders is/was.
(…)”
2.15
Op 20 september 2019 schrijft Rijk Zwaan aan [verweerder] – voor zover relevant – het volgende:
“(…) In onze laatste brief van 16 juli jl. hebben wij jou dringend verzocht om te werken aan een positieve werkhouding en respectvolle omgang met leidinggevenden en collega’s. Wij hebben echter van jouw leidinggevenden begrepen dat er inmiddels weer nieuwe problemen zijn ontstaan op de afdeling. Door de wijze waarop jij collega’s aanspreekt op bepaalde situaties of gedragingen op het werk zijn de spanningen op de afdeling inmiddels zodanig opgelopen dat jouw leidinggevende de situatie onhoudbaar achten.
Wij zien daarom geen andere mogelijkheid dan jou per direct uit jouw werkzaamheden te ontheffen en nader bericht van ons af te wachten. (…)”
2.16
Naar aanleiding van de melding van [verweerder] van 31 juli 2019 heeft Rijk Zwaan op
20 september 2019 in een brief aan [verweerder] – voor zover relevant – het volgende geschreven:
“(…) Op 30 augustus 2019 heb ik namens de directie kennis genomen van het verslag van [naam 7] .
(…)
Op basis van de inhoud van het verslag en de bijlagen die daarbij zijn overgelegd, concluderen wat dat de aard van de melding d.d. 31 juli 2019 niet kan worden aangemerkt als een dreigende schending van het drieluik, waarin de doelstelling en bedrijfscultuur van ons bedrijf zijn vastgelegd of het (vermoeden van) een misstand waarmee het maatschappelijk belang in gevaar wordt gebracht. De klokkenluidersregeling is daarom niet op deze melding van toepassing. Wij volgen het advies van Rob dat deze melding niet zal worden afgehandeld onder de klokkenluidersregeling.
De aanvullende meldingen die door jou zijn gedaan op 12 augustus jl., 20 augustus jl. en 5 september jl. zijn voor ons aanleiding geweest om nader onderzoek in te stellen. Uit dit onderzoek is gebleken dat op initiatief van [naam 1] inmiddels maatregelen zijn getroffen om te waarborgen dat de toepassing van gewasbeschermingsmiddelen in de uitvoering de juiste receptuur zal worden toegepast.
(…)
Op 17 september jl. is door jou een laatste melding gedaan, die direct is afgehandeld door de leidinggevende. Deze melding wordt daarom niet afgehandeld onder de klokkenluidersregeling. (…)”
2.17
Bij brief van 22 september 2019 heeft [verweerder] aan Rijk Zwaan laten weten dat hij het niet eens is met voornoemde conclusie en nogmaals aangegeven wat er in zijn ogen heeft plaatsgevonden. Hierop heeft Rijk Zwaan bij brief van 8 oktober 2019 te kennen gegeven dat zij blijft bij haar standpunten, zoals ingenomen in de brief van 22 september 2019.

3.Het verzoek

3.1
Rijk Zwaan verzoekt de arbeidsovereenkomst met [verweerder] te ontbinden op grond van artikel 7:671b lid 1 onderdeel a van het Burgerlijk Wetboek (BW) in verbinding met artikel 7:669 lid 3 onderdeel g BW.
3.2
Aan dit verzoek legt Rijk Zwaan ten grondslag dat sprake is van – kort gezegd – een verstoorde arbeidsverhouding. Ter onderbouwing daarvan heeft Rijk Zwaan het volgende naar voren gebracht. De negatieve houding van [verweerder] op de werkvloer, de wijze waarop hij communiceert, beslissingen op de werkvloer in twijfel trekt en discussies opblaast door enerzijds onbelangrijke details uit te vergroten en anderzijds ernstige beschuldigingen jegens Rijk Zwaan te uiten, alsmede een discussie naar aanleiding van een schriftelijke waarschuwing hierover, heeft de verhoudingen dusdanig verstoord dat het vertrouwen in een vruchtbare samenwerking bij Rijk Zwaan is verdwenen. [verweerder] heeft voortdurend kritiek op de organisatie, is het niet eens met het beleid en voelt zich snel achtergesteld als bijvoorbeeld de werkverdeling in zijn ogen niet goed verloopt. De manier waarop [verweerder] zaken ter discussie stelt creëert een onwerkbare situatie.

4.Het verweer

[verweerder] verweert zich tegen het verzoek en stelt dat de verzochte ontbinding moet worden afgewezen. Hij voert daartoe – samengevat – het volgende aan. Van een duurzaam verstoorde arbeidsrelatie is geen sprake. Bovendien is sprake van een opzegverbod als bedoeld in artikel 7:658c BW. [verweerder] heeft op 26 juli 2018 bij de vertrouwenspersoon een melding in het kader van de Klokkenluidersregeling van Rijk Zwaan gedaan: hij heeft toen melding gemaakt van de door hem gewraakte handelswijze van [naam 1] en (kort gezegd) de oneerlijke werkverdeling. Deze melding werd volgens [verweerder] niet serieus genomen en hem zelfs ernstig kwalijk genomen. Het is dan ook deze melding die heeft geleid tot de schriftelijke waarschuwing van 28 september 2018. Hiermee handelt Rijk Zwaan in strijd met de Klokkenluidersregeling, die bepaalt dat een melding niet tot negatieve gevolgen voor de betrokken melder mag leiden.
Op 31 juli 2019 heeft [verweerder] wederom een melding in het kader van de Klokkenluidersregeling van Rijk Zwaan gedaan, die wederom door haar niet op juiste wijze is behandeld. Deze melding is kort afgedaan met de mededeling dat er geen sprake is van de melding van een misstand. De redenen voor de non-actiefstelling van 20 september 2019 zijn onduidelijk. De brief vermeldt slechts algemene opmerkingen en maakt niet concreet wat er verkeerd is gezegd. Het lijkt er dan ook op dat de directe aanleiding voor de non-actiefstelling de melding van de misstand op grond van het Klokkenluidersreglement is. De melding van een misstand kan niet leiden tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst.
Rijk Zwaan is daarnaast niet bereid gebleken om te zoeken naar een oplossing. Dit getuigt niet van goed werkgeverschap en heeft geleid tot de huidige situatie. [verweerder] stelt dat Rijk Zwaan vanaf juli 2018 de arbeidsverhouding verstoort met het kennelijke doel tot een beëindiging van het dienstverband te komen. Dit is ernstig verwijtbaar. Overigens behoort
overplaatsing of mediation tot de mogelijkheden, zodat ook om die reden van ontbinding geen sprake kan zijn.
Primair stelt [verweerder] zich op het standpunt dat de ontbinding dient te worden afgewezen
Subsidiair vordert [verweerder] een billijke vergoeding van € 22.836,51 bruto en de transitievergoeding van € 13.380,- bruto. Gelet op het ernstig verwijtbare handelen van Rijk Zwaan dient volgens [verweerder] bij de bepaling van de einddatum ook geen rekening te worden gehouden met de proceduretijd.

5.De beoordeling

5.1
Beoordeeld dient te worden of de arbeidsovereenkomst tussen partijen kan worden ontbonden zoals verzocht. Het meest verstrekkende verweer van [verweerder] tegen dit verzoek is dat zijn meldingen moeten worden aangemerkt als melding van een misstand in de zin van de Wet Huis van de Klokkenluiders en dat het ontbindingsverzoek daar het rechtstreekse gevolg van is, zodat sprake is van een opzegverbod als bedoeld in artikel 7:658c BW.
Dit verweer kan niet slagen, reeds omdat onvoldoende is gesteld of gebleken dat, en waarom, de meldingen van [verweerder] zien op een misstand als bedoeld in artikel 1 onderdeel d van de Wet Huis voor Klokkenluiders, te weten: een misstand waarbij een maatschappelijk belang in het geding is. Desgevraagd heeft de gemachtigde van [verweerder] ter zitting ook niet kunnen toelichten dat en waarom in het onderhavige geval van een dergelijke misstand sprake zou zijn.
5.2
Uit artikel 7:669 lid 1 BW volgt dat de arbeidsovereenkomst alleen kan worden ontbonden indien daar een redelijke grond voor is en herplaatsing van de werknemer binnen een redelijke termijn niet mogelijk is of niet in de rede ligt. In artikel 7:669 lid 3 BW is nader omschreven wat onder een redelijke grond moet worden verstaan. Rijk Zwaan voert aan dat de redelijke grond voor ontbinding is gelegen in een verstoorde arbeidsverhouding als bedoeld in artikel 7:669 lid 3 onderdeel g BW.
5.3
Naar het oordeel van de kantonrechter leveren de door Rijk Zwaan in dat verband naar voren gebrachte feiten en omstandigheden een redelijke grond voor ontbinding op, zoals bedoeld in artikel 7:669 lid 3, onderdeel g, BW. Daartoe wordt het volgende overwogen.
5.4
Uit het dossier moet worden opgemaakt dat zich in de werkverhouding tussen
Rijk Zwaan en [verweerder] in ieder geval vanaf medio 2018 verschillende situaties hebben voorgedaan die een vruchtbare samenwerking tussen partijen in de weg stonden. Die situaties kenmerken zich erdoor – eenvoudig gezegd: – dat bij [verweerder] onvrede bestaat over de manier waarop zijn werkzaamheden worden georganiseerd en hoe hij door Rijk Zwaan in dit verband wordt behandeld en dat Rijk Zwaan zich op haar beurt niet kan vinden in de manier waarop en de mate waarin [verweerder] zijn kritiek uit. Dit heeft geleid tot uitvoerige discussies over het wederzijds vertrouwen tussen partijen en het functioneren van [verweerder] . In dat kader heeft Rijk Zwaan [verweerder] tweemaal een schriftelijke waarschuwing gegeven. Duidelijk is dat partijen zich niet herkennen in de verwijten die zij elkaar maken. Partijen zijn het ook niet eens over de wijze waarop hun gesprekken hebben plaatsgevonden en wat er tijdens die gesprekken precies is gezegd. Ook over het verloop van de incidenten die tijdens deze gesprekken zijn besproken zijn partijen het oneens. Bij de mondelinge behandeling zijn partijen geenszins tot elkaar gekomen; zij verschillen over vrijwel alle punten van mening. Nu partijen op alle fronten ver uit elkaar liggen en zij niet bereid blijken om in te binden acht de kantonrechter de kans dat in de toekomst
welsprake zal kunnen zijn van een vruchtbare samenwerking, in alle redelijkheid, nihil. Daarbij neemt de kantonrechter in overweging dat Rijk Zwaan en [verweerder] in november 2018 door middel van het maken van werkafspraken hebben getracht de werkrelatie te verbeteren maar dat dit, zo moet worden geconstateerd, ondanks inspanningen van beide partijen uiteindelijk niet is gelukt. Duidelijk is dat Rijk Zwaan geen enkel vertrouwen heeft in [verweerder] , en vice versa. [verweerder] , die van mening is dat hij weer bij Rijk Zwaan aan het werk kan, heeft zelf ook moeten erkennen dat de relatie ernstig onder druk is komen te staan. Geen der partijen heeft feiten of omstandigheden kunnen aandragen die enig perspectief op verbetering van de relatie bieden. Onder deze omstandigheden is de kantonrechter van oordeel dat sprake is van een verstoorde arbeidsverhouding, zodanig dat van Rijk Zwaan in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren, als bedoeld in artikel 7:669 lid 3 onderdeel g BW.
5.5
Gelet op de aard van voorgaande feiten en omstandigheden zou nog steeds van een dergelijke verstoorde arbeidsverhouding sprake zijn indien [verweerder] zou worden herplaatst. De kantonrechter ziet dan ook geen reden om te oordelen dat herplaatsing van [verweerder] binnen een redelijke termijn nog mogelijk is.
5.6
De conclusie is dat de kantonrechter het verzoek van de werkgever zal toewijzen en dat de arbeidsovereenkomst met toepassing van artikel 7:671b lid 8, onderdeel a, BW zal worden ontbonden met ingang van 1 juli 2020. Dat is de datum waarop de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging zou zijn geëindigd, verminderd met de duur van deze procedure met dien verstande dat daarna nog ten minste een maand dient te resteren.
5.7
Bij het bepalen van de einddatum is geen rekening gehouden met de duur van de procedure, aangezien van ernstig verwijtbaar handelen van Rijk Zwaan naar het oordeel van de kantonrechter geen sprake is. [verweerder] stelt dat Rijk Zwaan niets heeft gedaan om de arbeidsverhouding te herstellen en dat zij al vanaf juli 2018 bezig zou zijn om de verhoudingen opzettelijk te verstoren om zo tot een beëindiging van de arbeidsovereenkomst te komen. Dat strookt echter niet met de feiten: in november 2018 hebben partijen immers afspraken gemaakt juist met het oog op het herstellen van de verhoudingen, zodat zij met elkaar verder konden. Zowel Rijk Zwaan als [verweerder] waren het met deze afspraken eens en tussen partijen is niet in geschil dat het daarna een aantal maanden ‘goed’ is gegaan. Ook overigens hebben er blijkens het dossier diverse gesprekken plaatsgevonden die er erop gericht waren tot een vruchtbare samenwerking te komen. [verweerder] heeft aangevoerd dat er geen mediation heeft plaatsgevonden en dat [verweerder] ten onrechte niet naar een andere vestiging is overgeplaatst. Alle overige feiten en omstandigheden in aanmerking nemende, kunnen die stellingen echter niet de conclusie dragen dat Rijk Zwaan daarmee opzettelijk de arbeidsverhoudingen zou hebben verstoord.
5.8
De kantonrechter stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat [verweerder] recht heeft op de transitievergoeding van € 13.380,- bruto.
5.9
Zoals hiervoor reeds is overwogen is van ernstig verwijtbaar handelen van Rijk Zwaan geen sprake, zodat voor toekenning van een billijke vergoeding geen aanleiding bestaat.
5.1
De kantonrechter ziet in de omstandigheden van het geval geen aanleiding om een van de partijen in de kosten te veroordelen.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen met ingang van 1 juli 2020;
6.2.
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
6.3.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Deze beschikking is gegeven door mr. E.A. Lensink, kantonrechter en op 27 mei 2020 in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.