Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 september 2020 in de zaak tussen
[verzoeker 2](V-nummer [V-nummer]), verzoekers
Rechtbank Den Haag
In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag op 15 september 2020, hebben verzoekers, vertegenwoordigd door hun gemachtigde mr. M.L. Hoogendoorn, een verzoek ingediend om vergoeding van hun proceskosten. Dit verzoek volgde op een beroepsprocedure die was gestart op 21 januari 2020 tegen het uitblijven van een besluit door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de verweerder in deze zaak. De verweerder heeft op 17 februari 2020 een besluit genomen op de nareisaanvragen van verzoekers, waarna verzoekers hun beroep hebben ingetrokken en om proceskostenvergoeding hebben gevraagd.
De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat op basis van artikel 8:75 en 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) een partij de proceskosten van de tegenpartij kan laten betalen. Verweerder heeft aangegeven zich niet te verzetten tegen een veroordeling in de proceskosten tot een bedrag van € 262,50. De rechtbank heeft vervolgens de proceskosten vastgesteld op dit bedrag, gebaseerd op 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor van 0,5. Daarnaast moet verweerder ook het griffierecht aan verzoekers betalen, conform artikel 8:41 van de Awb.
De rechtbank heeft in haar beslissing verweerder veroordeeld tot betaling van € 262,50 aan proceskosten aan verzoekers. Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C. Verra, rechter, in aanwezigheid van N.J.R. Kalaykhan, griffier. Vanwege de coronamaatregelen is de uitspraak niet op een openbare zitting gedaan, maar zal deze alsnog openbaar worden uitgesproken zodra dat weer mogelijk is. Partijen zijn geïnformeerd over hun recht om een verzetschrift in te dienen indien zij het niet eens zijn met deze uitspraak.