ECLI:NL:RBDHA:2020:15318

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 december 2020
Publicatiedatum
2 maart 2022
Zaaknummer
NL20.19064
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vreemdelingenbewaring en schadevergoeding in het bestuursrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 december 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de vreemdelingenbewaring van een Braziliaanse eiseres. De eiseres had op 9 oktober 2020 een maatregel van bewaring opgelegd gekregen op grond van artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000. Tegen het voortduren van deze maatregel heeft zij beroep ingesteld, waarbij zij tevens verzocht om schadevergoeding. De maatregel van bewaring werd op 6 november 2020 opgeheven, waarna de rechtbank zich moest buigen over de vraag of de bewaring voorafgaand aan de opheffing onrechtmatig was geweest.

De rechtbank overweegt dat de eiseres stelt dat zij detentieongeschikt is en dat de voortduring van de detentie een zware aanslag op haar geestelijke gesteldheid heeft betekend. Echter, de rechtbank oordeelt dat de eiseres deze stelling niet heeft onderbouwd met medische documenten en dat er geen andere concrete aanknopingspunten in het dossier aanwezig zijn die haar claim ondersteunen. De rechtbank concludeert dat de maatregel van bewaring rechtmatig is geweest tot aan de opheffing.

De rechtbank wijst het verzoek om schadevergoeding af, omdat de bewaring niet langer heeft geduurd dan vier weken en er geen aanleiding is om te oordelen dat de maatregel in redelijkheid niet gerechtvaardigd was. De uitspraak is gedaan door rechter J.G. Nicholson, in aanwezigheid van griffier N. Dayerizadeh, en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL20.19064
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiseres], eiseres V-nummer: [V-nummer] (gemachtigde: mr. S. Guman),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: D. Berben).

Procesverloop

Verweerder heeft op 9 oktober 2020 aan eiseres de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiseres heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft zij verzocht om schadevergoeding.
Verweerder heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Eiseres heeft hierop gereageerd.
Verweerder heeft op 6 november 2020 de maatregel van bewaring opgeheven. Daarbij heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Eiseres heeft hierop gereageerd.
Eiseres en verweerder hebben desgevraagd aangegeven dat de behandeling van deze zaak ter zitting achterwege kan blijven.
De rechtbank heeft bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft.

Overwegingen

1. Eiseres stelt van Braziliaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1982.
2. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiseres schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiseres een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
3. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 23 oktober 2020 (in de zaak NL20.18119) volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom staat nu, voor zover dat in beroep wordt aangevochten, alleen ter beoordeling of sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek de maatregel van bewaring rechtmatig is.
4. Eiseres voert - kort weergegeven - het volgende aan. Eiseres is detentieongeschikt en de voortduring van de detentie was een enorme aanslag op haar geestelijke gesteldheid. Gelet hierop is eiseres van mening dat de maatregel van bewaring onrechtmatig is geweest. Tevens heeft eiseres aangegeven dat zij rechtmatig verblijf in Nederland heeft op grond van artikel 8, onder f van de Vw. Nu de aanvraag om een reguliere verblijfsvergunning op 30 september 2020 is ingediend, moest de bewaring uiterlijk op 28 oktober 2020 worden opgeheven. Ingevolge artikel 59, vierde lid, van de Vw kan een vreemdeling die rechtmatig verblijf heeft namelijk wel in bewaring worden gesteld, maar mag de bewaring in geen geval langer dan vier weken duren. Daarom heeft eiseres vanaf 29 oktober 2020 tot en met 6 november 2020, 9 dagen ten onrechte in bewaring gebleven.
5. Verweerder ziet geen aanleiding voor een schadevergoeding nu de bewaring conform artikel 59, vierde lid, van de Vw, op dag 28 is opgeheven aangezien niet binnen de termijn kon worden beslist op de reguliere aanvraag voor een verblijfsvergunning.
6. De rechtbank overweegt als volgt. De enkele stelling van eiseres dat de detentie voor haar heel zwaar is geweest, is onvoldoende voor het oordeel dat zij detentieongeschikt was. De gestelde detentieongeschiktheid is niet met (medische) documenten onderbouwd. Evenmin zijn voor zo'n oordeel andere concrete aanknopingspunten in het dossier aanwezig. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
7. De stelling van eiseres dat de reguliere aanvraag al op 30 september 2020 is ingediend, volgt de rechtbank niet. Eiseres heeft deze stelling niet onderbouwd en uit de voortgangsgegevens van verweerder blijkt dat de grondslag van de maatregel van bewaring op 9 oktober 2020 is omgezet naar artikel 59, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw. Het moet er daarom voor worden gehouden dat de aanvraag voor een reguliere verblijfsvergunning is ingediend op 9 oktober 2020. Verweerder had uiterlijk op 6 november 2020 moeten beslissing op deze aanvraag van eiseres. Verweerder heeft op die datum de bewaring opgeheven. De rechtbank constateert daarom dat de bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder b, in casu niet langer heeft geduurd dan vier weken. Ook bestaat - gelet op de duur van de van deze bewaring - geen aanleiding voor het oordeel dat, bij afweging van de betrokken belangen, de maatregel in redelijkheid niet gerechtvaardigd was, dan wel de bewaring op een eerder moment had moeten worden opgeheven. Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat de maatregel van
bewaring tot aan de opheffing rechtmatig heeft voortgeduurd. Deze beroepsgrond slaagt evenmin.
8. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.G. Nicholson, rechter, in aanwezigheid van
N. Dayerizadeh, griffier.
De uitspraak is bekendgemaakt op
07 december 2020
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
Mr. J.G. Nicholson N. Dayerizadeh
Rechter Griffier
Rechtbank Midden-Nederland Rechtbank Midden-Nederland
Documentcode: [documentcode]
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.