In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 november 2020 een mondelinge tussenuitspraak gedaan in het kader van de asielaanvraag van een Ugandese vrouw. De aanvraag was door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen, omdat deze als ongegrond werd beschouwd. De eiseres, bijgestaan door haar gemachtigde, heeft beroep ingesteld tegen dit besluit. Tijdens de zitting op 27 november 2020 is de rechtbank tot de conclusie gekomen dat het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd was. De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder niet voldoende is ingegaan op de asielmotieven van eiseres, die onder andere gebaseerd zijn op haar vriendschappen met homoseksuele personen en de gevaren die zij in Uganda loopt als gevolg van deze relaties.
De rechtbank heeft verweerder in de gelegenheid gesteld om het gebrek in het bestreden besluit binnen tien weken te herstellen. Indien verweerder geen gebruik maakt van deze gelegenheid, dient hij dit binnen twee weken na verzending van de tussenuitspraak schriftelijk kenbaar te maken. De rechtbank heeft ook aangegeven dat, als verweerder het gebrek herstelt, eiseres de mogelijkheid krijgt om binnen vier weken schriftelijk te reageren op de wijze waarop dit is gebeurd. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan tot de einduitspraak op het beroep.
De uitspraak is openbaar gedaan en de rechtbank heeft de partijen geïnformeerd over de mogelijkheid om tegen deze tussenuitspraak hoger beroep in te stellen, maar dit kan pas tegelijkertijd met een eventueel hoger beroep tegen de einduitspraak in deze zaak.