ECLI:NL:RBDHA:2020:15307

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 oktober 2020
Publicatiedatum
27 januari 2022
Zaaknummer
NL20.17352
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrondverklaring beroep tegen voortduren van bewaring in vreemdelingenzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 oktober 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de voortduren van de maatregel van bewaring van eiser, die de Amerikaanse nationaliteit claimt. Eiser was in bewaring gesteld op 16 juni 2020 op grond van de Vreemdelingenwet 2000. Hij heeft beroep ingesteld tegen het voortduren van deze maatregel en verzocht om schadevergoeding. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.

De rechtbank heeft overwogen dat de maatregel van bewaring rechtmatig was op het moment van de eerdere uitspraak op 20 augustus 2020. De toetsing in deze procedure richtte zich dan ook op de rechtmatigheid van de maatregel sinds die eerdere uitspraak. Eiser stelde dat verweerder niet voortvarend genoeg handelde in de voorbereiding van zijn uitzetting, en dat hij in zijn belangen was geschaad door een te late indiening van de voortgangsrapportage door verweerder. De rechtbank oordeelde echter dat de late indiening van de rapportage niet leidde tot onrechtmatigheid van de bewaring, aangezien eiser voldoende gelegenheid had om te reageren en de rechtbank de mogelijkheid bood om zijn standpunten ter zitting naar voren te brengen.

Daarnaast heeft de rechtbank vastgesteld dat verweerder voldoende inspanningen heeft geleverd om de identiteit en nationaliteit van eiser vast te stellen en dat eiser zelf niet meewerkte aan zijn uitzetting. De rechtbank concludeerde dat er geen feiten of omstandigheden waren die aanleiding gaven om de bewaring op te heffen, ook niet gezien de duur van de bewaring. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL20.17352
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. E.C. Kaptein), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: S. De Vita).

Procesverloop

Verweerder heeft op 16 juni 2020 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
Verweerder heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft hierop gereageerd. Vervolgens heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 oktober 2020. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Eiser stelt dat hij de Amerikaanse nationaliteit heeft en dat hij is geboren op [1988] .
Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
3. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 20 augustus 2020 (in de zaak NL20.15143) volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom staat nu, voor zover dat in beroep wordt aangevochten, alleen ter beoordeling of sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek de maatregel van bewaring rechtmatig is.
4. In de eerste plaats merkt eiser op dat de rechtbank verweerder op 23 september 2020 heeft verzocht om binnen twee werkdagen inlichtingen te geven over de voortgang van de voorbereiding van zijn uitzetting. Deze termijn eindigde op vrijdag 25 september 2020. De voortgangsrapportage is echter pas op 28 september 2020 in het digitaal dossier geüpload. Aldus heeft verweerder zich niet gehouden aan de door de rechtbank gestelde termijn. Op grond van artikel 96, eerste lid, van de Vw, moet het vooronderzoek binnen een week na indiening van het beroep gesloten worden. Eiser stelt zich op het standpunt dat dit alleen mogelijk was door eiser een kortere termijn te geven om te reageren, namelijk op woensdag 30 september 2020 voor 12.00 uur. Eiser stelt zich op het standpunt dat dit dient te leiden tot gegrondverklaring van zijn beroep, nu hij hierdoor in zijn belangen is geschaad. Eiser heeft belang bij een voortvarende beoordeling van zijn beroep door de rechtbank om zo snel mogelijk duidelijkheid te krijgen over de rechtmatigheid van zijn bewaring.
5. Verweerder erkent dat – vanwege afwezigheid van de regievoerder op vrijdag – de voortgangsrapportage te laat is ingediend en dat hem terzake een verwijt kan worden gemaakt. Dit betekent echter niet dat moet worden geconcludeerd dat de bewaring niet langer rechtmatig is. Verweerder verwijst hiervoor naar de uitspraak van de Afdeling van de Raad van State van 24 december 2019.1 Daarnaast ziet verweerder niet in dat eiser, door het te laat indienen van de voortgangsrapportage, in zijn belangen wordt geschaad. Aan eiser is voldoende tijd gegeven om te reageren op de voortgangsrapportage.
6. De rechtbank overweegt dat verweerder de voortgangsrapportage te laat heeft ingediend zonder daar een verschoonbare reden voor te geven. Deze handelwijze kan er – anders dan eiser stelt – niet toe leiden dat de bewaring moet worden opgeheven. De rechtbank stelt voorop dat een zitting als de onderhavige altijd mede ziet op de actualisering van informatie met betrekking tot de rechtmatigheid van (het voortduren van) de bewaring, waarbij het toetsingskader van het aan de orde zijnde beroep aan partijen bekend mag worden verondersteld, terwijl het hier gaat om relatief eenvoudig te verwerken informatie waarop eiser heeft kunnen reageren. Voorts volgt de rechtbank eiser niet in zijn stelling dat hij een kortere termijn heeft gehad om te reageren op de voortgangsrapportage. De voortgangsrapportage is op 28 september 2020 voor 12.00 uur ontvangen. Vanaf dat moment heeft eiser twee dagen de tijd gehad om te reageren. Daarbij overweegt de rechtbank dat eiser ter zitting de mogelijkheid heeft gehad om zijn verdere standpunten naar voren te brengen. Eiser is, gelet hierop niet zodanig in zijn belang geschaad dat dit zwaarder dient te wegen dan het zijdens verweerder gestelde belang bij voortduring van de inbewaringstelling. Eisers beroepsgrond slaagt niet.
7. Eiser voert verder aan dat verweerder onvoldoende voortvarend werkt aan de verwijdering. Uit de voortgangsrapportage blijkt dat op 14 mei 2020 de vingerafdrukken van eiser door Eurodac zijn gehaald, wat een systeemfout opleverde. Vervolgens is pas op
24 augustus 2020, ruim drie maanden later, nogmaals verzocht een Eurodac scan te laten uitvoeren. Deze scan heeft op 7 september 2020 plaatsgevonden. Eiser meent dat verweerder direct opnieuw de vingerafdrukken had moeten checken, nu er sprake is van een systeemfout. Ook blijkt uit de voortgangsrapportage dat op respectievelijk 20 en 21 augustus 2020 een gedragsrapportage en informatie van de politie over eiser is ontvangen, welke op 24 augustus 2020 zijn doorgestuurd naar het identiteitsonderzoeksteam van Dienst Terugkeer en Vertrek voor onderzoek. Niet is gebleken dat sindsdien daadwerkelijk onderzoek heeft plaatsgevonden, nu in de voortgangsrapportage geen resultaten van dit onderzoek vermeld staan. Dit had wel verwacht mogen worden, nu sindsdien een maand verstreken is. Dat eiser niet meewerkt, doet niks af aan de plicht van verweerder om voortvarend te werk te gaan.
8. Verweerder stelt zich op het standpunt dat verweerder voldoende voortvarendheid betracht sinds de uitspraak van 20 augustus 2020. Verweerder heeft pas op een later moment weer de vingerafdrukken van eiser door EURODAC gehaald, omdat er eerder geen aanleiding was dat het een nieuwe hit zou opleveren. Verweerder heeft daarbij eerst gekeken naar de andere mogelijkheden en stelt daarbij dat verweerder aan alle kanten geprobeerd heeft om aan informatie te komen. Door verweerder is viermaal geprobeerd om met eiser een vertrekgesprek te voeren, maar eiser werkt niet mee. Daarnaast blijkt uit de voortgangsrapportage dat er diverse activiteiten zijn ondernomen om te proberen aanknopingspunten te verkrijgen om de identiteit en nationaliteit van eiser vast te stellen. Verweerder meent daarbij dat er vanaf de laatste uitspraak voldoende uitzettingshandelingen zijn verricht.
9. De rechtbank verwijst hieromtrent allereerst naar haar uitspraak van 20 augustus 2020 (in de zaak NL20.15143), rechtsoverweging 6. Daaraan voegt de rechtbank toe dat uit de verstrekte voortgangsgegevens blijkt dat verweerder meerdere malen geprobeerd heeft een vertrekgesprek te voeren met eiser, laatstelijk op 21 september 2020. Eiser weigert echter tot op heden te spreken met verweerder. Daarnaast volgt uit het verweerschrift van verweerder dat er doorlopend onderzoek plaats vindt om te kijken of er aanknopingspunten zijn voor de identiteit of nationaliteit van eiser. De rechtbank benadrukt dat op eiser de rechtsplicht rust om Nederland te verlaten. Deze plicht brengt onder meer mee dat hij actieve en volledige medewerking aan zijn uitzetting dient te verlenen. Gelet op het bovenstaande, is op dit moment niet gebleken dat eiser die medewerking verleent. In wat eiser aanvoert, ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder onvoldoende voortvarend werkt aan de verwijdering van eiser uit Nederland. Eisers beroepsgrond slaagt daarom niet.
10. Eiser voert vervolgens aan dat een belangenafweging in zijn voordeel moet uitvallen, omdat eiser meent dat verdere tenuitvoerlegging van de bewaring niet langer rechtvaardig is te achten, gelet op het feit dat eiser al drie en een halve maand in bewaring zit.
11. Over wat eiser in het kader van de belangenafweging aanvoert, oordeelt de rechtbank dat er geen feiten of omstandigheden zijn die, gelet op de duur van deze bewaring, voor verweerder aanleiding hadden moeten zijn de bewaring bij een afweging van de belangen op te heffen. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
12. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.G.M. van Veen, rechter, in aanwezigheid van
N.J.R. Kalaykhan, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
08 oktober 2020

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.