ECLI:NL:RBDHA:2020:15305

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 december 2020
Publicatiedatum
27 januari 2022
Zaaknummer
NL20.20564
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond beroep tegen voortduren van maatregel van bewaring in vreemdelingenzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 december 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een eiser met de Turkse nationaliteit. De maatregel van bewaring was op 4 augustus 2020 opgelegd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het voortduren van deze maatregel en verzocht om schadevergoeding. De rechtbank heeft bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft en heeft de zaak op basis van de ingediende stukken beoordeeld.

Eiser stelt dat er geen redelijk vooruitzicht op uitzetting is, omdat de Turkse autoriteiten geen Laissez passer (LP) willen afgeven zolang er nog procedures lopen. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de inbewaringstelling rechtmatig is en dat er zicht op uitzetting aanwezig is. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken en concludeert dat eiser onvoldoende heeft aangetoond dat hij actief meewerkt aan zijn uitzetting. De rechtbank heeft ook overwogen dat de belangen van eiser niet zwaarder wegen dan de belangen van de Staat bij het voortduren van de maatregel.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is gedaan door mr. J.A. Schuman, rechter, en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL20.20564
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. M.M. Altena-Staalenhoef), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. D. Berben).

Procesverloop

Verweerder heeft op 4 augustus 2020 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
Verweerder heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft hierop gereageerd. Vervolgens heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft.

Overwegingen

1. Eiser stelt dat hij de Turkse nationaliteit heeft en dat hij is geboren op [1982] .
2. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
3. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 11 november 2020 (in de zaak NL20.18861) volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die
uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom staat nu, voor zover dat in beroep wordt aangevochten, alleen ter beoordeling of sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek de maatregel van bewaring rechtmatig is.
4. Eiser voert aan dat er geen redelijk vooruitzicht op uitzetting is. De
gemachtigde van eiser heeft contact opgenomen met de Turkse autoriteiten. Uit de mail van de Turkse autoriteiten blijkt dat er geen brief vanuit de Dienst Internationale Aangelegenheden (DIA) is verzonden en dat er geen contact is geweest tussen verweerder en de Turkse autoriteiten. Volgens eiser wordt het dossier van eiser als gesloten beschouwd door de Turkse autoriteiten. Het is kwalijk dat verweerder op deze manier de rechtbank probeerde te overtuigen van de voortgang en het zicht op uitzetting. Voorts geeft verweerder dan aan dat er sprake is van een misverstand en dat er nimmer een brief van de DIA is gezonden noch wordt gezonden. Verweerder heeft aangegeven dat de consul zou hebben gezegd dat er nog een afspraak komt voor lopende zaken maar dat als gevolg van de coronacrisis niet duidelijk is wanneer dit gesprek er komt. Daarnaast wordt door de Turkse autoriteiten wederom duidelijk opgemerkt dat de overeenkomst (bedoeld is de Terug- & Overname (T&O) overeenkomst) altijd reden kan geven om tot heroverweging over te gaan van de aanvraag nadat eiser al zijn wettelijke procedures heeft doorlopen. De zitting ten aanzien van de intrekking van de verblijfsvergunning is niet doorgegaan op 25 november jl., omdat de rechtbank deze zaak verwezen heeft naar de meervoudige kamer. Er zijn nog geen data voor de nieuwe zitting gepland en gelet op de zittingsagenda van de meervoudige kamer valt te verwachten dat het nog wel enige tijd zal duren voordat de zaak op zitting zal komen. Er is derhalve nog geen zicht op een onherroepelijke uitspraak binnen een redelijke termijn. Eiser stelt zich op het standpunt dat het duidelijk is dat de Turkse autoriteiten van mening zijn dat zij geen Laissez passer (LP) gaan afgeven zolang er nog procedures lopen. Ook het feit dat eiser een dochter heeft speelt hierbij een rol. Er is volgens eiser dus geen sprake van een tijdelijke belemmering.
5. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de inbewaringstelling nog rechtmatig is en dat zicht op uitzetting aanwezig is. Volgens verweerder mag eiser de beslissing op het beroep en de voorlopige voorziening niet in Nederland afwachten. Eiser heeft dus geen rechtmatig verblijf en is uitzetbaar. Verweerder merkt op dat in tegenstelling tot hetgeen verweerder heeft opgemerkt in de brief van 2 november 2020 er geen algemene brief vanuit de DIA aan de Turkse autoriteiten is verzonden. De mededeling dat dit zou gaan
gebeuren berustte helaas op een misverstand. Zoals uit de voortgangsrapportage blijkt is op 9 november 2020 wel aan de Turkse consul verzocht aan te geven om in gesprek te gaan over de lopende T&O aanvragen, waaronder ook die van eiser. Op 20 november 2020 heeft de Turkse consul daarop laten weten dat een gesprek over lopende zaken kan plaatsvinden zodra de corona-situatie dat weer toelaat. In verband met deze onzekere situatie, is nog geen datum voor het gesprek afgesproken. Dat in de door gemachtigde overgelegde e-mail van het Turkse consulaat van 23 november 2020, de datum van 20 oktober 2020 wordt genoemd als laatste datum waarop contact is geweest tussen DT&V en het Turkse consulaat is naar mening van verweerder onjuist zoals ook blijkt uit de voortgangsrapportage. Bovendien heeft DT&V nooit een officieel bericht gekregen dat de T&O aanvraag is gesloten. Navraag bij DIA leert dat de T&O aanvraag nog steeds loopt. Dat in het kader van het T&O verzoek eerder is medegedeeld dat op dat moment (nog) niet werd overgegaan tot afgifte van een LP betekent niet dat de procedure is gesloten. Verweerder wijst er daarbij op dat de e-mail d.d. 23 november jl. van het consulaat aan gemachtigde afkomstig is van het algemene
e- mailadres van het consulaat en in de ondertekening niet is aangegeven in welke
hoedanigheid deze is opgesteld. Verweerder stelt zich op het standpunt dat er voldoende voortvarend wordt gehandeld om het vertrek van eiser te bespoedigen maar dat verweerder hierbij ook afhankelijk is van de medewerking van de Turkse autoriteiten. Voor de vraag of zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn bestaat is onder andere van belang of eiser zijn volledige en actieve medewerking verleent. Blijkens de vertrekgesprekken die op 20 en 27 november 2020 met eiser zijn gevoerd blijkt wederom dat eiser niet meewerkt en het komt dus ook voor zijn rekening en risico dat de maatregel van bewaring langer voortduurt. Niet is gebleken dat eiser inspanningen heeft verricht om zijn paspoort te overleggen dan wel een nieuw paspoort aan te vragen. Daar komt bij dat er een onttrekkingsgevaar is en eiser te boek staat als overlastgever.
6. In wat eiser aanvoert, ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat er geen redelijk vooruitzicht op uitzetting is. De rechtbank verwijst allereerst naar haar eerdere uitspraak van 11 november 2020 (in de zaak NL20.18861), rechtsoverweging 7. Dat er geen brief verzonden is door de DIA naar de Turkse autoriteiten maakt volgens de rechtbank niet dat er geen redelijk vooruitzicht op uitzetting is. De rechtbank merkt daarbij op dat het aan verweerder is om te bepalen hoe de contacten met de diplomatieke vertegenwoordiging verlopen. Uit de door verweerder overgelegde voortgangsrapportage blijkt dat het Turkse consulaat op 20 november 2020 heeft laten weten dat er een gesprek over lopende zaken, waaronder die van eiser, kan plaatsvinden zodra de corona-situatie dit weer toelaat. Niet is gebleken uit de overgelegde stukken dat de T&O aanvraag is gesloten. Verweerder heeft daarnaast op 20 november 2020 en op 27 november 2020 een vertrekgesprek gevoerd met eiser. Hieruit komt naar voren dat eiser bang is om een paspoort aan te vragen en dat eiser misschien nog wel een paspoort heeft liggen, maar deze niet wil (laten) zoeken. De rechtbank benadrukt dat op eiser de rechtsplicht rust om Nederland te verlaten. Deze plicht brengt onder meer mee dat hij actieve en volledige medewerking aan zijn uitzetting dient te verlenen. Op dit moment, gelet op het bovenstaande, is niet gebleken dat eiser die medewerking verleent. Eisers beroepsgrond slaagt daarom niet.
7. Eiser voert vervolgens aan dat aan zijn belangen bij invrijheidsstelling meer gewicht dienen te worden toegekend dat aan de belangen van verweerder bij voortduring van de maatregel van bewaring.
8. Over wat eiser in het kader van de belangenafweging aanvoert, oordeelt de rechtbank dat er geen feiten of omstandigheden zijn die, gelet op de duur van deze bewaring, voor verweerder aanleiding hadden moeten zijn de bewaring bij een afweging van de belangen op te heffen. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
9. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A. Schuman, rechter, in aanwezigheid van
N.J.R. Kalaykhan, griffier.
De uitspraak is uitgesproken op
11 december 2020
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl
Mr. J.A. Schuman N.J.R. Kalaykhan
Rechter Griffier
Rechtbank Midden-Nederland Rechtbank Midden-Nederland
Documentcode: [documentcode]
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.