ECLI:NL:RBDHA:2020:15303

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 september 2020
Publicatiedatum
21 januari 2022
Zaaknummer
NL20.17148
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond beroep tegen voortduren van maatregel van bewaring in vreemdelingenzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 september 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een eiser met de Marokkaanse nationaliteit. De maatregel van bewaring was opgelegd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 28 mei 2020, op basis van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het voortduren van deze maatregel en verzocht om schadevergoeding. De rechtbank heeft bepaald dat een onderzoek ter zitting niet nodig was, en heeft de zaak op basis van de ingediende stukken beoordeeld.

Eiser voerde aan dat er geen redelijk vooruitzicht op verwijdering was, omdat de Marokkaanse autoriteiten niet reageerden op zijn aanvraag voor een laissez passer (lp) en dat de coronamaatregelen de uitzetting belemmerden. Verweerder, de Staatssecretaris, stelde echter dat het voortduren van de maatregel rechtmatig was en dat de coronamaatregelen slechts tijdelijk belemmeringen vormden. De rechtbank oordeelde dat er geen feiten of omstandigheden waren die de maatregel onrechtmatig maakten en dat verweerder voldoende voortvarend handelde in de uitzettingsprocedure.

De rechtbank concludeerde dat het beroep van eiser ongegrond was en wees ook het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd gedaan door rechter mr. J.G. Nicholson, in aanwezigheid van griffier N.J.R. Kalaykhan, en werd openbaar gemaakt op 30 september 2020. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL20.17148
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. K. Ramdhan), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. S. de Vita).

Procesverloop

Verweerder heeft op 28 mei 2020 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
Verweerder heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft hierop gereageerd. Vervolgens heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft.

Overwegingen

Eiser stelt dat hij de Marokkaanse nationaliteit heeft en dat hij is geboren op [2000].
Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 25 augustus 2020 (in de zaak NL.2015340) volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die
uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom staat nu, voor zover dat in beroep wordt aangevochten, alleen ter beoordeling of sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek de maatregel van bewaring rechtmatig is.
4. Eiser voert aan dat er geen redelijk vooruitzicht op verwijdering is en dat verweerder onvoldoende voortvarend werkt aan de verwijdering. Er is nog steeds geen laissez passer (lp) verstrekt en dit zal volgens eiser hoogstwaarschijnlijk niet op korte termijn gebeuren. Daarnaast stelt eiser dat de Marokkaanse autoriteiten niet reageren op zijn lp-aanvraag. In elk geval is niet gebleken van aanknopingspunten, waaruit afgeleid kan worden dat de diplomatieke vertegenwoordiging van Marokko wel lp’s gaat verstrekken ondanks de coronamaatregelen. Ook blijkt niet dat Marokko de coronamaatregelen heeft versoepeld, zodat vreemdelingen uitgezet kunnen worden. Verweerder geeft volgens eiser ten onrechte geen inzicht in de te verwachten termijn waarbinnen hij uitgezet kan worden en hoe omgegaan wordt met het uitzettingsbeleid in het kader van de toename van de coronagevallen en de invoering van nieuwe coronamaatregelen.
5. Verweerder stelt zich hierover op het standpunt dat het voortduren van de maatregel van bewaring rechtmatig is. Volgens verweerder maken de maatregelen rondom het coronavirus niet dat zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn is komen te ontbreken. Het coronavirus is een tijdelijk beletsel. Bovendien is er nog geen reisdocument voor eiser beschikbaar, waardoor het boeken van een vlucht op dit moment nog niet aan de orde is. Verweerder merkt op dat het onderzoek bij de Marokkaanse autoriteiten nog altijd loopt en dat verweerder regelmatig rappelleert in verband met de afgifte van een lp voor eiser, hetgeen ook volgt uit de voortgangsgegevens van 18 september 2020. In combinatie met het feit dat maandelijks vertrekgesprekken met eiser worden gevoerd, stelt verweerder dat voldoende voortvarend wordt gewerkt aan de uitzetting van eiser. Daarnaast merkt verweerder op dat de Marokkaanse autoriteiten niet te kennen hebben gegeven dat zij geen lp aan eiser zullen afgeven en dat verweerder afhankelijk is van de Marokkaanse autoriteiten. De stelling van eiser, dat het niet waarschijnlijk is dat op korte termijn een lp wordt verstrekt, is naar mening van verweerder niet nader onderbouwd en kan dan ook niet tot de conclusie leiden dat zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn ontbreekt.
6. De rechtbank verwijst allereerst naar haar eerdere uitspraak van 25 augustus 2020 (in de zaak NL20.15340), rechtsoverweging 6. Verweerder heeft terecht aangevoerd dat het coronavirus een tijdelijk beletsel is en dat niet is gebleken dat dit zo lang zal duren dat uitzetting binnen een redelijke termijn niet mogelijk is. Verweerder heeft er voorts terecht op gewezen dat het onderzoek bij de Marokkaanse autoriteiten nog loopt. Verweerder heeft laatstelijk op 2 september 2020 gerappelleerd bij de Marokkaanse autoriteiten in verband met de afgifte van een lp. De rechtbank overweegt hierbij dat verweerder met betrekking tot de afgifte van een lp afhankelijk is van de Marokkaanse autoriteiten. Niet is gebleken dat deze autoriteiten op voorhand te kennen hebben gegeven geen lp te zullen verstrekken aan eiser. Verder overweegt de rechtbank dat de vraag naar eventuele feitelijke belemmeringen voor uitzetting, pas aan de orde komt als de vlucht kan worden geboekt. Daarvoor is het eerst noodzakelijk dat een lp is afgegeven, wat nu nog niet het geval is. Uit het verslag van het vertrekgesprek van 15 september 2020 blijkt dat eiser voornemens is om op zoek te gaan documenten om zijn identiteit te kunnen vaststellen. Tot op heden is niet gebleken dat eiser documenten heeft overgelegd waaruit zijn identiteit en/of nationaliteit blijkt, terwijl op eiser de rechtsplicht rust om Nederland te verlaten. In wat eiser aanvoert, ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat er geen redelijk vooruitzicht op verwijdering is of dat
verweerder onvoldoende voortvarend werkt aan de verwijdering uit Nederland. Eisers beroepsgronden slagen daarom niet.
7. Eiser voert vervolgens aan dat een belangenafweging in zijn voordeel moet uitvallen, omdat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel in strijd is met de wet dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd.
8. Over wat eiser in het kader van de belangenafweging aanvoert, oordeelt de rechtbank dat er geen feiten of omstandigheden zijn die, gelet op de duur van deze bewaring, voor verweerder aanleiding hadden moeten zijn om de bewaring op te heffen. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
9. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.G. Nicholson, rechter, in aanwezigheid van N.J.R. Kalaykhan, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
30 september 2020

Documentcode: [Documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.