Op 9 december 2020 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen eiser en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser had beroep aangetekend tegen een beschikking van verweerder van 10 juni 2020. De rechtbank heeft echter besloten om de zaak niet inhoudelijk te behandelen, omdat eiser het griffierecht van € 178,- niet op tijd had betaald. Volgens artikel 8:41, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is het verplicht om griffierecht te betalen bij het indienen van een beroep. De rechtbank heeft eiser op 9 augustus 2020 een aangetekende brief gestuurd met de mededeling dat het griffierecht binnen vier weken betaald moest worden. Aangezien het griffierecht niet tijdig was ontvangen en eiser geen geldige reden had opgegeven voor deze vertraging, verklaarde de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk op basis van artikel 8:54 van de Awb.
Daarnaast heeft de rechtbank vastgesteld dat eiser ook geen kopie van het besluit had overgelegd en geen gronden had ingediend, ondanks een verzoek daartoe in een aangetekende brief van 21 augustus 2020. Dit gebrek aan informatie droeg bij aan de beslissing om het beroep niet inhoudelijk te behandelen. De rechtbank heeft geen proceskostenvergoeding toegekend, aangezien het beroep niet-ontvankelijk werd verklaard. De uitspraak is gedaan door mr. V.E. van der Does, rechter, in aanwezigheid van P.W. Hogenbirk, griffier, en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.