ECLI:NL:RBDHA:2020:15242

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 december 2020
Publicatiedatum
16 december 2021
Zaaknummer
AWB 20/320
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van de aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf op basis van het inburgeringsvereiste

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 december 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiseres van Marokkaanse nationaliteit en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) om bij haar man en stiefdochter in Nederland te kunnen wonen. De aanvraag werd afgewezen omdat eiseres niet voldeed aan het inburgeringsvereiste, wat zij betwistte. Eiseres stelde dat zij vanwege haar analfabetisme en concentratieproblemen niet in staat was om het inburgeringsexamen te halen, en dat de medische situatie van haar stiefdochter een uitzondering rechtvaardigde.

De rechtbank oordeelde dat de IND terecht had besloten dat eiseres niet voldoende haar best had gedaan om te slagen voor het inburgeringsexamen. Eiseres had weliswaar taallessen gevolgd, maar deze waren niet adequaat. De rechtbank concludeerde dat de IND ook niet verplicht was om eiseres vrij te stellen van het inburgeringsvereiste op basis van de medische situatie van haar stiefdochter, aangezien er geen bewijs was dat eiseres de enige was die voor haar kon zorgen. De rechtbank bevestigde dat de IND een belangenafweging had gemaakt en dat het belang van de Nederlandse overheid bij een terughoudend toelatingsbeleid zwaarder woog dan het belang van eiseres om in Nederland te wonen.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat betekent dat eiseres haar proceskosten niet vergoed kreeg en haar griffiegeld niet terugontving. De uitspraak werd gedaan door rechter J.G. Nicholson, in aanwezigheid van griffier A.E. van Gestel, en is openbaar uitgesproken op 1 december 2020.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/320
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van
1 december 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , geboren op [1970] , van Marokkaanse nationaliteit, eiseres

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. H. Selçuk),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. P.M.W. Jans).

Procesverloop

Bij besluit van 5 juli 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag ten behoeve van eiseres van 25 februari 2019 tot het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) met doel ‘verblijf als familie- of gezinslid bij [A] ’ afgewezen.
Bij besluit van 2 januari 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres kennelijk ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden via Skype for Business op 1 december 2020. Partijen hebben zich ter zitting laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. Eiseres wil naar Nederland komen om bij haar man, meneer [A] , en haar stiefdochter [B] te kunnen wonen. Daarom heeft zij bij verweerder een mvv aangevraagd, maar die is afgewezen omdat eiseres het vereiste inburgeringsexamen niet heeft gehaald. Het bezwaarschrift dat eiseres daartegen had ingediend, is ongegrond verklaard. Daarom heeft eiseres nu beroep ingesteld.

Vrijstelling van het inburgeringsvereiste

2. In deze zaak moet worden beoordeeld of eiseres vanwege bijzondere individuele omstandigheden moet worden vrijgesteld van het inburgeringsvereiste. Eiseres vindt van wel en ze brengt hiervoor twee argumenten naar voren:
(i) ze heeft genoeg haar best gedaan om te slagen voor het inburgeringsexamen en ze wíl ook graag slagen, maar dat lukt niet en zal ook niet lukken want ze is analfabeet, ze heeft concentratieproblemen en een heel lage algemene kennis.
(ii) de medische situatie van haar stiefdochter is heel zorgelijk en eiseres moet hier in Nederland voor haar kunnen zorgen.
3. De rechtbank geeft eiseres geen gelijk. Verweerder (hierna: de IND) heeft terecht beslist dat eiseres niet genoeg haar best heeft gedaan om te slagen voor het inburgeringsexamen. Eiseres heeft wel taallessen gevolgd bij meneer [C] , maar dat waren niet de goede lessen want hij gebruikte niet de juiste lesstof. Dit komt voor risico van eiseres, want zij heeft zelf de keuze gemaakt om deze lessen bij hem te volgen. De IND heeft ook aan eiseres kunnen tegenwerpen dat zij haar stelling dat zij analfabeet is en/of concentratieproblemen en/of weinig algemene kennis heeft, niet heeft onderbouwd. Ook heeft de IND kunnen tegenwerpen dat deze omstandigheden niet persé betekenen dat eiseres niet voor het inburgeringsexamen kan slagen. De IND heeft hierbij betekenis kunnen toekennen aan het feit dat eiseres, nadat zij het juiste studiepakket had bestudeerd, inmiddels voor één onderdeel van het inburgeringsexamen wel is geslaagd. De IND heeft hieruit de conclusie kunnen trekken dat eiseres ook voor de andere onderdelen kan slagen als ze daarvoor goed haar best doet en oefent en dat eiseres niet duidelijk heeft gemaakt wat ze tot nu toe heeft gedaan om ook voor deze onderdelen te slagen. De IND heeft in het eerste argument dus terecht geen reden gezien eiseres vrij te stellen van het inburgeringsvereiste.
4. Met betrekking tot de medische situatie van [B] oordeelt de rechtbank dat de IND terecht heeft beslist dat dit ook geen reden is om eiseres vrij te stellen van het inburgeringsvereiste. [B] krijgt hulp en zorg van Nederlandse zorginstellingen en eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat [B] die zorg niet meer of niet genoeg krijgt en ook niet dat eiseres de enige is die voor [B] kan zorgen. De verklaring van Zorggroep [Zorggroep] van 21 februari 2019 is daarvoor niet genoeg, want daaruit blijkt alleen dat eiseres ondersteuning kan bieden voor haar man en voor [B] , maar niet dat dit noodzakelijk is. Eiseres heeft dus niet aannemelijk gemaakt dat de situatie van haar man en stiefdochter zó dringend is, dat zij niet kunnen wachten totdat eiseres zich voldoende heeft voorbereid op de andere onderdelen van het inburgeringsexamen of hiervoor is geslaagd.

Artikel 8 EVRM

5. De IND heeft ook getoetst aan artikel 8 van het EVRM. De IND heeft daarbij terecht een belangenafweging gemaakt. De IND heeft in het nadeel van eiseres kunnen meewegen dat zij nooit verblijfsrecht heeft gehad in Nederland, ook niet toen ze met meneer [A] trouwde, en dat ze er dus niet op mocht vertrouwen dat ze in Nederland zou mogen komen wonen. Ook heeft de IND kunnen meewegen dat eiseres niet is geslaagd voor het gehele inburgeringsexamen en daar ook niet genoeg haar best voor heeft gedaan. Eiseres, haar man en haar stiefdochter zouden bovendien ook in Marokko kunnen wonen. Eiseres heeft daar haar hele leven gewoond, meneer [A] komt oorspronkelijk zelf ook uit Marokko en er is in Marokko zorg voor [B] aanwezig. Alles tegen elkaar afwegende heeft de IND tot de conclusie kunnen komen dat het belang van de Nederlandse overheid bij een terughoudend toelatingsbeleid zwaarder weegt dan het belang van eiseres om in Nederland bij haar man en stiefdochter te kunnen wonen.

Schending hoorplicht

6. Gelet op wat de rechtbank hiervoor heeft overwogen, was er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel mogelijk dat het bezwaar van eiseres niet kon leiden tot een ander besluit. De IND heeft het bezwaar van eiseres terecht kennelijk ongegrond verklaard. De IND hoefde eiseres of meneer [A] daarom niet te horen in de bezwaarfase.

Conclusie

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres deze rechtszaak heeft verloren. Zij krijgt haar proceskosten niet vergoed en ze krijgt haar griffiegeld niet terug.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.G. Nicholson, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.E. van Gestel, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
1 december 2020.
De griffier is verhinderd dezeuitspraak mede te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.