ECLI:NL:RBDHA:2020:15237

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 december 2020
Publicatiedatum
2 december 2021
Zaaknummer
NL20.19455
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag en inreisverbod voor Braziliaanse eiser

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 december 2020 uitspraak gedaan in de asielprocedure van een Braziliaanse eiser, die een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De aanvraag werd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen als kennelijk ongegrond, met de motivatie dat Brazilië als veilig land van herkomst wordt beschouwd. Eiser had aangevoerd dat hij tijdens carnaval was neergestoken door de zoon van zijn ex-partner, maar de rechtbank oordeelde dat de problemen met deze persoon niet geloofwaardig waren. Eiser was niet verschenen op de zitting, en de rechtbank concludeerde dat hij niet voldoende had onderbouwd dat er sprake was van een reëel gevaar in Brazilië. De rechtbank oordeelde dat de Staatssecretaris voldoende had gemotiveerd waarom de asielaanvraag was afgewezen en dat er geen redenen waren om van het inreisverbod af te zien, ondanks de familiebanden van eiser in Nederland. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en legde geen proceskostenveroordeling op. De uitspraak werd openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.19455
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], eiser
V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. N. Vollebergh),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: mr. J.J.S.M. van Raak).

Procesverloop

Bij besluit van 9 november 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond. Verweerder heeft ook bepaald dat eiser Nederland onmiddellijk moet verlaten en heeft een inreisverbod opgelegd voor de duur van twee jaar, gerekend vanaf de datum dat hij Nederland daadwerkelijk heeft verlaten.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL20.19456, plaatsgevonden op 27 november 2020. Eiser en zijn gemachtigde zijn, zonder bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser heeft de Braziliaanse nationaliteit en is geboren op [1991] . Eiser heeft asiel gevraagd om de volgende redenen. Eiser is tijdens carnaval neergestoken door [A] . [A] is de zoon van eisers ex-partner [B] . Naar aanleiding van dit incident heeft eiser 5 dagen in het ziekenhuis gelegen. Toen hij uit het ziekenhuis was ontslagen, heeft [A] eiser bedreigd. Vervolgens is [A] naar Rio de Janeiro vertrokken. De nicht van eiser heeft aangifte gedaan van het incident en eiser heeft de bescherming van de politie gevraagd, maar hier is niets mee gebeurd.
2. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
  • identiteit, nationaliteit en herkomst;
  • problemen met [A] .
3. Verweerder heeft de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser wel geloofwaardig geacht, maar de problemen met [A] niet. Verweerder heeft de aanvraag van eiser afgewezen als kennelijk ongegrond, omdat Brazilië kan worden beschouwd als veilig land van herkomst. Eiser heeft volgens verweerder niet aannemelijk gemaakt dat Brazilië ten aanzien van hem persoonlijk zijn verdragsverplichtingen niet nakomt en niet kan worden beschouwd als een veilig land van herkomst.
4. De rechtbank stelt vast dat eiser geen beroepsgronden heeft gericht tegen de aanwijzing van Brazilië als veilig land van herkomst en ook niet tegen het terugkeerbesluit.
5. Eiser voert aan dat verweerder het bestreden besluit onvoldoende heeft gemotiveerd. Verweerder heeft de ongeloofwaardigheid van eisers asielrelaas in zijn geheel gebaseerd op een vergissing van eiser tijdens zijn ‘gehoor veilig land van herkomst’ omtrent de datum van de steekpartij. Verweerder heeft niet dan wel onvoldoende gemotiveerd hoe deze vergissing staat in relatie tot eisers overige verklaringen en welke waarde verweerder toekent aan het medische dossier van eiser, waaruit blijkt dat hij met steekwonden in het ziekenhuis opgenomen is geweest. Tot slot voert eiser aan dat het onduidelijk is waarom hem niet het voordeel van de twijfel wordt gegund.
6. De rechtbank oordeelt dat deze beroepsgrond niet slaagt. Anders dan eiser stelt, heeft verweerder het asielrelaas van eiser niet enkel ongeloofwaardig geacht omdat hij tegenstrijdig heeft verklaard over wanneer het incident met [A] heeft plaatsgevonden. Verweerder heeft namelijk ook aan eiser tegengeworpen dat de aanleiding van het gestelde incident onduidelijk is gebleven, dat eiser niet met documenten heeft onderbouwd wat de reden was voor de ziekenhuisopname en dat eiser met de enkele omstandigheid dat hij littekens heeft, niet aannemelijk heeft gemaakt dat deze littekens het gevolg zijn van het gestelde incident
.Anders dan eiser stelt, heeft verweerder wel inzichtelijk gemaakt welke waarde wordt toegekend aan de door eiser overgelegde medische stukken. Verweerder heeft hierover namelijk het standpunt ingenomen dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat er een verband bestaat tussen het gestelde incident met [A] en de ziekenhuisopname. Gelet op het voorgaande heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank voldoende gemotiveerd waarom de gestelde problemen met [A] ongeloofwaardig worden geacht. Daarom bestond er voor verweerder geen aanleiding om eiser het voordeel van de twijfel te gunnen.
7. Eiser voert aan dat verweerder aan hem ten onrechte een inreisverbod heeft opgelegd dan wel dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom aan eiser een inreisverbod wordt opgelegd, ondanks de omstandigheid dat eiser nauwe familiebetrekkingen onderhoudt met zijn moeder en zus die in Nederland woonachtig zijn. Het enkele standpunt van verweerder dat er tussen hen geen sprake is van familieleven in de zin van artikel 8 van het EVRM1 is onvoldoende. Eiser heeft in beroep een verklaring van zijn moeder overgelegd, waarin zij, samengevat, verzoekt om het beroep tegen het inreisverbod gegrond te verklaren.
8. De rechtbank oordeelt dat deze beroepsgrond niet slaagt. Verweerder heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat niet is gebleken van humanitaire of andere redenen om af te zien van het opleggen van een inreisverbod. Verweerder heeft gemotiveerd het standpunt in genomen dat er tussen eiser en zijn moeder en zus geen sprake is van familieleven in de zin van artikel 8 van het EVRM. Verweerder heeft daarnaast gemotiveerd
1. Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
dat niet gesteld of gebleken is dat eiser geen andere mogelijkheden heeft om de banden met zijn moeder en zus te onderhouden. De beroepsgrond van eiser slaagt niet.
9. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.G. Nicholson, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Kersten, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
04 december 2020
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
Mr. J.G. Nicholson E. Kersten
Rechter Griffier
Rechtbank Midden-Nederland Rechtbank Midden-Nederland
Documentcode: [Documentcode]
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.